ECLI:NL:RBNHO:2022:2452

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
C/15/324021 / HA ZA 22-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van arbitragebeding in samenlevingsovereenkomst en toegang tot de rechter

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022, staat de vraag centraal of een arbitragebeding in een samenlevingsovereenkomst van toepassing is, gezien de hoge kosten van de arbitrageprocedure voor de eiseres. De eiseres, een verpleegkundige, en de gedaagde, een zelfstandig financieel adviseur, hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten op 1 augustus 2016. Deze overeenkomst bevatte een arbitragebeding voor geschillen. De gedaagde heeft de overeenkomst in december 2020 beëindigd en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart op basis van het arbitragebeding. De eiseres verzet zich hiertegen en stelt dat het arbitragebeding geen rechtsgevolg heeft, onder verwijzing naar de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW.

De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eiseres tot nakoming en indeplaatsstelling niet onder het arbitragebeding vallen. Belangrijker is het beroep van de eiseres op artikel 6:248 lid 2 BW, dat slaagt. De rechtbank stelt vast dat de kosten van de arbitrageprocedure een wezenlijke belemmering vormen voor de toegang tot de rechter voor de eiseres, wat in strijd is met artikel 6 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat het arbitragebeding buiten toepassing moet blijven, en wijst de vordering van de gedaagde af. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/324021 / HA ZA 22-18
Vonnis in incident van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.J. Butter te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. W. Doornink te Hoorn Nh.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 december 2021
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring van 23 februari 2022
  • de incidentele conclusie van antwoord van 23 februari 2022.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.De hoofdzaak

2.1.
In deze procedure gaat het in de hoofdzaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. [gedaagde] had destijds als zelfstandige een financieel advies- en boekhoudkantoor. [eiseres] was verpleegkundige.
2.2.
Partijen zijn op 1 augustus 2016 een samenlevingsovereenkomst aangegaan. Deze overeenkomst is vastgelegd in een notariële akte van diezelfde datum. Deze overeenkomst luidt onder meer als volgt:
AFWIKKELING; ARBITRAGE
Artikel 17
1. De waarderingen, nodig voor de verdeling en verrekening bedoeld in voorgaande artikelen, geschieden in onderling overleg. De woning dient te worden gewaardeerd naar de waarde in onbewoonde staat.
2. (…)
3. Geschillen tussen partijen over verdeling, verrekening, waardering en betaling zullen uitsluitend en in hoogste ressort worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
2.3.
[gedaagde] heeft de samenlevingsovereenkomst in december 2020 beëindigd.
2.4.
[eiseres] vordert, kort samengevat, nakoming van een betalingstoezegging, meewerken van [gedaagde] aan de verkoop van de gezamenlijke woning, indeplaatsstelling van het vonnis als [gedaagde] niet meewerkt aan die verkoop.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij heeft in het incident een beroep gedaan op de onbevoegdheid van deze rechtbank. [gedaagde] heeft hiervoor verwezen naar art. 17 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst, zoals onder 2.2 in dit vonnis geciteerd.
3.2.
[eiseres] voert daartegen verweer. Zij stelt dat aan het arbitragebeding geen rechtsgevolg toekomt en heeft onder meer een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 lid 2 BW.
3.3.
De rechtbank merkt allereerst op dat de vorderingen tot nakoming en indeplaatsstelling niet vallen onder de bepaling van het arbitragebeding. In zoverre gaat het beroep op de onbevoegdheid van de rechtbank in ieder geval niet op.
3.4.
Belangrijker is echter het beroep van [eiseres] op de toepassing van artikel 6:248
lid 2 BW. Dat beroep slaagt. Hoewel het arbitragebeding naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geldig is, zou de toepassing ervan in deze zaak onaanvaardbaar zijn, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
3.4.1.
Het inkomen van [eiseres] in 2019 (peiljaar) was € 20.543,-. Daarom komt zij in een procedure voor de overheidsrechter in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. Daaraan hoeft zij zelf slechts een bedrag van € 306,- bij te dragen.
De waarde van de te verdelen woning bedraagt naar de stellingen van partijen meer dan € 500.000,-. Indien [eiseres] de zaak bij het Nederlands Arbitrageinstituut (NAI) zou aanbrengen, zou aan haar een uurtarief van € 450,- (arbiter + secretaris) in rekening worden gebracht als voorschot. Daarnaast zou zij administratiekosten moeten voldoen.
3.4.2.
Artikel 6 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) bepaalt dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten een ieder recht op heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. Die “eerlijke behandeling” houdt ook in een behoorlijk recht op toegang tot de rechter. Uit de rechtspraak volgt dat het moeten betalen van griffierechten en dergelijke, geen ‘wezenlijke belemmering’ mag vormen van de toegang tot de rechter. [1]
3.4.3.
Het voeren van een arbitrageprocedure bij het NAI is voor de vrouw financieel niet haalbaar. Uit de website van het NAI volgt dat zij naast de administratiekosten van € 2.449,- een bedrag van € 20.000,- in depot zou moeten storten. Op deze wijze wordt zij belemmerd in haar recht op toegang tot de rechter. Dat is in strijd met artikel 6 EVRM.
3.5.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het arbitragebeding buiten toepassing moet blijven. Dit oordeel sluit aan bij eerdere uitspraken van andere gerechten. [2]
3.6.
Dat betekent dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 563,-,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 april 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.

Voetnoten

1.EHRM 9 oktober 1979, NJ 1980, 376 en bijvoorbeeld Hoge Raad 10 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9393 en Hoge Raad 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2020.
2.Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 5 maart 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:654, Rb. Midden-Nederland 1 oktober 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:5855 en Rb. Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3653.