ECLI:NL:RBNHO:2022:2456

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
HAA 22/353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit in bestuursrechtelijke procedure

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De eiser had op 31 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek om medewerking op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen publiekrechtelijke handeling is verricht waarover een besluit kan worden genomen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, ingevolge artikel 8:54 van de Awb, zij het onderzoek kan sluiten indien zij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Aangezien het verzoek van eiser niet voldoet aan de vereisten van een aanvraag, is verweerder niet in gebreke tijdig te beslissen. Hierdoor staat de mogelijkheid tot het indienen van beroep wegens niet tijdig beslissen niet open. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en heeft dit in haar beslissing bevestigd.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, en is openbaar uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/353

uitspraak van de enkelvoudige kamer 24 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad,verweerder.

Procesverloop

Op 31 januari 2022 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek om medewerking op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 4 december 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat de belanghebbende het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld dat besluit te nemen.
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. In het tweede lid van artikel 4:13 van de Awb – voor zover hier van belang – is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Allereerst ligt de vraag voor of het verzoek van eiser een aanvraag is op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Onder een aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
7. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het verzoek van eiser niet kan worden aangemerkt als een aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, nu op deze aanvraag geen besluit kan worden genomen omdat er geen sprake is van een publiekrechtelijke handeling. Eiser heeft immers het verzoek gedaan aan verweerder om mee te werken aan een privaatrechtelijke procedure op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van eiser geen aanvraag is zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Verweerder is dan ook niet in gebreke tijdig te beslissen, zodat op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb de mogelijkheid tot het indienen van beroep wegens niet tijdig beslissen niet openstaat. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.