ECLI:NL:RBNHO:2022:2457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
HAA 22/346
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van illegale schuttingen en besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.N. Lavain, een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. Dit verzoek volgde op een omgevingsvergunning die op 30 november 2020 was verleend voor de bouw van 16 houten schuttingen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze vergunning, wat op 29 juni 2021 gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De gemeente weigerde echter de vergunning voor de legalisatie van de schuttingen. Eiseres diende op 20 september 2021 een handhavingsverzoek in, maar het college heeft hierop niet tijdig beslist. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in gebreke is gebleven, aangezien het niet binnen de wettelijke termijn van acht weken op het handhavingsverzoek heeft beslist. De rechtbank heeft bepaald dat het college binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd door het niet tijdig beslissen. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door het college moet worden betaald, evenals het griffierecht van € 184,-.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit op het handhavingsverzoek bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/346

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.N. Lavain),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft op 30 november 2020 een omgevingsvergunning, voor onder meer 16 houten schuttingen op de locatie [perceel] , aan [bedrijf] B.V. verleend.
Eiseres heeft tegen deze omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Op 29 juni 2021 heeft verweerder dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft met betrekking tot het legaliseren van 16 houten schuttingen, gelet op artikel 2.1. onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, beslist een omgevingsvergunning voor deze onderdelen te weigeren.
Bij brief van 20 september 2021 heeft eiseres een handhavingsverzoek bij verweerder ingediend. Eiseres verzoekt verweerder tot onmiddellijke handhaving over te gaan en de illegale schuttingen zo spoedig mogelijk te (laten) verwijderen.
Bij brief van 2 februari 2022 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar handhavingsverzoek van 20 september 2021.
Verweerder heeft bij brief van 8 maart 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiseres heeft haar handhavingsverzoek ingediend bij brief van 20 september 2021. Verweerder heeft dit verzoek op 22 september 2021 ontvangen. Op grond van artikel 4:13, tweede lid, van de Awb moet verweerder binnen acht weken op dit verzoek beslissen. Verweerder had dus uiterlijk op 17 november 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij.
4. Eiseres heeft verweerder bij brief van 24 november 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
5. Verweerder meldt in zijn verweerschrift dat hij tot op heden nog geen besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Nu verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht om vaststelling van deze dwangsom. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een besluit niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder na de ingebrekestelling niet binnen twee weken nadien een besluit heeft genomen op het verzoek en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
12. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.