ECLI:NL:RBNHO:2022:2484

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
21/3601
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van ontheffing van de mobiliteitseis voor een standplaatsvergunning in verband met ziekte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lijdt aan Multiple Sclerose (MS), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. Eiseres had een standplaatsvergunning voor het verkopen van goederen, maar verzocht om ontheffing van de eis dat haar verkoopwagen buiten de verkooptijden van de locatie verwijderd moest worden. Verweerder weigerde deze ontheffing, met als argument dat de mobiliteitseis noodzakelijk was voor de openbare orde en veiligheid, en dat het algemeen belang zwaarder woog dan het persoonlijke belang van eiseres.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet de juiste toets had aangelegd in het kader van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat verweerder had moeten beoordelen of de mobiliteitseis in dit specifieke geval tot onevenredige gevolgen leidde voor eiseres, gezien haar ziekte. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet correct was en dat de gevolgen van de mobiliteitseis voor eiseres onvoldoende waren meegewogen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank stelde ook vast dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die op een totaal van € 2.600,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door bestuursorganen, vooral wanneer persoonlijke omstandigheden van belanghebbenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder
(gemachtigde: mr. O. Kocak).

Procesverloop

Aan eiseres is op 28 december 2018 een standplaatsvergunning verleend voor het verkopen van [#] aan de [locatie] in [woonplaats] ). Deze vergunning geldt van
1 januari 2019 tot en met 31 december 2028. Aan deze vergunning is het voorschrift verbonden dat de verkoopwagen zich uitsluitend tussen 06:00 en 22:00 uur en op zondag tussen 9:00 en 22:00 op de standplaatslocatie mag bevinden. Buiten de verkooptijden dient de verkoopwagen van de locatie te zijn verwijderd. Eiseres heeft verweerder verzocht om ontheffing dit voorschrift.
In het besluit van 31 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om ontheffing van het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift afgewezen.
In het besluit van 15 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .

Overwegingen

Aanleiding van het verzoek van eiseres
1. [naam 1] lijdt aan Multiple Sclerose (MS) waardoor zij minder goed in staat is om haar werk in de verkoopwagen voort te zetten. Het is met name zwaar voor [naam 1] om dagelijks de verkoopwagen te verplaatsen. [naam 1] wenst economisch zelfstandig te blijven, reden waarom zij verweerder heeft verzocht om ontheffing van het voorschrift om de verkoopwagen elke avond van de standplaats te verwijderen (de zogenoemde mobiliteitseis).
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
Het standpunt van partijen
3.1
Verweerder heeft de ontheffing geweigerd op grond van het Vent- en standplaatsenbeleid 2014 (de beleidsregel). In deze beleidsregel is alleen een tijdelijke ontheffingsmogelijkheid opgenomen in het belang van de openbare orde en veiligheid. Volgens verweerder is de openbare orde en veiligheid niet in het geding en is daarbij geen sprake van een tijdelijke situatie.
Voorts is verweerder van mening dat niet met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgeweken hoeft te worden van de beleidsregels.
Het belang van de mobiliteitseis is gelegen in het schoon, veilig en opgeruimd houden van het strandgebied en de boulevard en het behoud van een vrij strandaanzicht. Daarnaast is de standplaats gelegen in een druk bezocht strandgebied en als een calamiteit zich voordoet dient de wagen zo snel mogelijk te worden verwijderd. Volgens verweerder weegt dit algemene belang zwaarder dan het persoonlijk belang van [naam 1] . Bovendien heeft [naam 1] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het toepassen van de mobiliteitseis wegens haar ziektebeeld onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om de verkoopwagen aan te passen zodat zij een ergonomische werkplek heeft.
3.2
Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er na de hoorzitting nog informatie is uitgewisseld tussen verweerder en de commissie belast met de behandeling van bezwaarschriften (de adviescommissie) en zij niet in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.
Voorts voert [naam 1] aan dat vanwege haar ziektebeeld sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval van de mobiliteitseis dient af te wijken. Enerzijds is het dagelijks verplaatsen van de verkoopwagen te zwaar voor [naam 1] en anderzijds moet zij in de huidige situatie meer dan 100 meter naar het toilet lopen en [naam 1] is niet in staat om dat meerdere keren per dag te doen. Ook is de opstap van de verkoopwagen te hoog en zijn er geen hulp- en steunmiddelen waar zij zich aan kan vasthouden. Als aan eiseres ontheffing wordt verleend hoeft zij de verkoopwagen niet meer te verplaatsen, waardoor zij een andere – bredere – verkoopwagen kan gebruiken, die aangepast is aan haar persoonlijke behoeften zodat zij haar werk beter kan volhouden, bijvoorbeeld door de verkoopwagen te voorzien van een toilet. Verder betwist eiseres dat de door verweerder genoemde belangen in het geding komen als ontheffing wordt verleend, omdat eiseres er nog steeds voor zal zorgen dat het strandgebied schoon blijft. De bredere verkoopwagen kan bovendien in het geval van een calamiteit door een transportbedrijf met een halfuur worden weggehaald. Wat betreft het vrije strandaanzicht wijst eiseres erop dat dit reeds beperkt wordt door het naastgelegen camperparkeerterrein. Daarnaast beperken ook allerlei andere ontwikkelingen in de omgeving het vrije strandaanzicht zoals de uitbreiding van dat camperparkeerterrein en de plaatsing van een sanitaire unit op 500 meter afstand van de standplaats van eiseres.
Het oordeel van de rechtbank
(Zorgvuldige) totstandkoming van het bestreden besluit
4.1
De adviescommissie heeft na de hoorzitting bij e-mail van 8 juli 2021 aan verweerder verzocht om (nogmaals) uit te leggen hoe de belangenafweging in het kader van artikel 4:84 van de Awb heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft gereageerd bij e-mail van 9 juli 2021. Eiseres is vervolgens niet in staat gesteld om hierop te reageren.
Hoewel een reactiemogelijkheid voor eiseres zorgvuldig was geweest is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet benadeeld is door de gang van zaken, omdat zij in beroep voldoende de gelegenheid heeft gehad om op het (nadere) standpunt van verweerder te reageren. De rechtbank zal daarom geen consequenties verbinden aan deze gang van zaken.
De weigering van het verzoek
4.2
De rechtbank stelt volledigheidshalve vast dat (slechts) ter beoordeling voorligt of verweerder de ontheffing van de mobiliteitseis heeft kunnen weigeren ten behoeve van de huidige verkoopwagen. De mogelijkheid van een aangepaste (bredere en niet met een trekker te verplaatsen) verkoopwagen ligt niet voor. Ook een vaste kiosk op de [locatie] ligt niet voor.
4.3
In de beleidsregel staat het volgende:
“Verrijdbaarheid van de wagen
De verkoopinrichting dient verrijdbaar te zijn in de zin van het VVVR. Sinds 1 januari 2009 dienen alle verkoopinrichtingen aan deze mobiliteitseis te voldoen. Aansluitend aan de Winkeltijdenwet mag de verkoop plaatsvinden tussen 06.00 uur en 22.00 uur. Na 22.00 uur dient de verkoopwagen dagelijks verwijderd te worden van de locatie. In speciale gevallen is het mogelijk om een tijdelijke ontheffing te verlenen van dit voorschrift in verband met de openbare orde en veiligheid. Dit is ter beoordeling van het college.”
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bepaling geen ruimte biedt voor een structurele ontheffing van de mobiliteitseis vanwege de medische situatie van [naam 1] .
4.5
Artikel 4:84 van de Awb schrijft voor dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Een beleidsregel wordt geacht in algemene zin het resultaat te zijn van een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 van de Awb. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft met haar uitspraak van 26 oktober 2016 [1] bepaald dat de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Awb niet uitsluitend voorziet in die bijzondere gevallen waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening was gehouden, maar dat alle omstandigheden in een concreet geval daarvoor van belang zijn. Volgens de Afdeling kan het bestuursorgaan bij het vaststellen van beleidsregels namelijk niet op voorhand voorzien of omstandigheden alleen of tezamen met andere omstandigheden in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leiden. Verder hebben staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven in hun conclusie van 7 juli 2021 [2] , door de Afdeling overgenomen op 2 februari 2022 [3] overwogen dat het bestuursorgaan behoort af te wijken van een beleidsregel als die beleidsregel in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leidt, ongeacht of de omstandigheden bijzonder zijn of niet.
4.6
In het onderhavige geval heeft verweerder toegelicht dat de doelen van de beleidsregels gelegen zijn in een schoon strand, een vrij strandaanzicht en dat er geen obstakels zijn in het geval van een calamiteit. [4] Het ziek zijn van [naam 1] valt volgens verweerder onder het ondernemersrisico. Volgens verweerder weegt het algemeen belang dat gediend is bij die doelen daarom zwaarder dan het persoonlijk belang van [naam 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met die belangenafweging niet de juiste toets aangelegd in het kader van artikel 4:84 van de Awb. Verweerder dient te beoordelen of de mobiliteitseis in dit concrete geval tot onevenredige gevolgen leidt voor [naam 1] , omdat zij aan de ziekte MS lijdt en zij daardoor moeite heeft de verkoopwagen te verplaatsen. Ter zitting heeft [naam 1] verduidelijkt dat het dagelijks verwijderen van de verkoopwagen haar zo veel energie kost, dat zij daardoor geen energie overhoudt om haar verkoopwerkzaamheden uit te voeren. De stelling dat de ontheffing van de mobiliteitseis zorgt voor precedentwerking is daarbij niet van belang, omdat dit niets afdoet aan de gevolgen die de mobiliteitseis voor [naam 1] teweeg brengen. Dat [naam 1] de negatieve gevolgen van het ziektebeeld kan oplossen door de verkoopwagen te voorzien van een chemisch toilet – zoals door verweerder is gesteld – is bovendien niet ter zake doend, omdat het gaat om de gevolgen voor [naam 1] door de verplichting van het dagelijks verwijderen van de verkoopwagen. Daarbij is de stelling van verweerder onjuist. Dit volgt uit verklaring van 13 januari 2022 van [naam 4] .
4.7
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet heeft beoordeeld of naleving van de mobiliteitseis onevenredige gevolgen heeft voor [naam 1] gelet op haar persoonlijke omstandigheden en of hij daarom van de afwijkingsbevoegdheid ingevolge artikel 4:84 van de Awb gebruik dient te maken.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Verweerder moet ook de gemaakte proceskosten van eiseres vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Algemene plaatselijke verordening Zandvoort 2011
Artikel 5:17 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals eenkraam, een wagen of een tafel.
(…)
Artikel 5:18 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
(…)
Vent- en standplaatsenbeleid 2014
Artikel 3.6 luidt, voor zover van belang, als volgt:
(…)
Verrijdbaarheid van de wagen
De verkoopinrichting dient verrijdbaar te zijn in de zin van het VVVR. Sinds 1 januari 2009 dienen alle verkoopinrichtingen aan deze mobiliteitseis te voldoen.
Aansluitend aan de Winkeltijdenwet mag de verkoop plaatsvinden tussen 06.00 uur en 22.00 uur. Na 22.00 uur dient de verkoopwagen dagelijks verwijderd te worden van de locatie. In speciale gevallen is het mogelijk om een tijdelijke ontheffing te verlenen van dit voorschrift in verband met de openbare orde en veiligheid. Dit is ter beoordeling van het college.
Artikel 3.11 luidt, voor zover van belang, als volgt:
Persoonsgebonden karakter
De vergunning is persoonsgebonden. Hieruit volgt dat een vergunning ook uitsluitend op naam van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon wordt gesteld. (…) De reden hiervoor is dat aan de vergunninghouder een aantal specifieke eisen worden gesteld. Dit omdat aan het gebruik van de vergunning aspecten zitten als openbare orde en mogelijke overlast voorkomen enz.
(…)
Schoonhouden standplaats
Vanwege de openbare orde en het uiterlijk aanzien van de gemeente is het van belang om van de standplaatshouder te eisen dat hij de omgeving van de standplaats schoon houdt. (…) Ontruimingseis/mobiliteitseis standplaatsen
De standplaatshouders dienen aan de ontruimingseis/mobiliteitseis te voldoen. Dit betekent dat ze dagelijks na sluiting de verkoopwagen moeten verwijderen van de locatie. De standplaats moet dus dagelijks worden ontruimd.
Gelet op het feit dat de standplaatsen allemaal mobiel moeten zijn, dienen meubilair e.d. elke dag te worden ontruimd.

Voetnoten

1.Met kenmerk ECLI:NL:RVS:2016:2840.
2.Met kenmerk ECLI:NL:RVS:2021:1468.
3.Met kenmerk ECLI:NL:RVS:2022:285.
4.Zie eventueel de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2019 met kenmerk ECLI:NL:RVS:2019:3651.