ECLI:NL:RBNHO:2022:2795

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
9442471 \ CV EXPL 21-6294
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van btw in verband met leaseovereenkomst van een Mercedes-Benz

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door M. Hennen van Juristu, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. A.Y. Lai van Lawpoint, met betrekking tot een leaseovereenkomst van een Mercedes-Benz V300d. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 11.411,25 aan btw, dat gedaagde volgens eiser nog verschuldigd is. Gedaagde betwist deze vordering en voert aan dat de btw verrekend zou worden met overnamekosten van € 10.000,00, waardoor slechts € 1.411,25 aan eiser verschuldigd zou zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een afspraak was over de verrekening van de btw met de overnamekosten. Eiser heeft zijn bankrekeningnummer op 20 mei 2021 aan gedaagde verstrekt, waardoor gedaagde in verzuim is geraakt met de betaling van het resterende bedrag. De kantonrechter heeft de vordering van eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde is veroordeeld tot betaling van € 1.451,25, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 29 mei 2021. De proceskosten zijn voor rekening van eiser, omdat hij grotendeels ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9442471 \ CV EXPL 21-6294
Uitspraakdatum: 30 maart 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]h.o.d.n.
[handelsnaam]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: M. Hennen (Juristu)
tegen
de besloten vennootschap [gedaagde] B.V.
gevestigd te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.Y. Lai (Lawpoint)

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 26 augustus 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
[eiser] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.Feiten

2.1.
[gedaagde] heeft in de zomer van 2020 van [eiser] de leaseovereenkomst ten aanzien van een Mercedes-Benz V300d met kenteken [kenteken] overgenomen (hierna: de Leaseovereenkomst).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 11.411,24, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 8 september 2020, althans de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.711,69 en de proces- en nakosten. Daaraan legt [eiser] – kort gezegd – ten grondslag dat [gedaagde] , ondanks diverse verzoeken en aanmaningen, de verschuldigde btw van € 11.411,25 niet betaalt.
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering. Zij verweert zich – kort gezegd – met een beroep op verrekening en schuldeisersverzuim.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat deze zaak om?
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] de Leaseovereenkomst van [eiser] zou overnemen tegen betaling aan [eiser] van € 54.339,26 exclusief btw. Deze zaak gaat om de vraag welk bedrag aan btw [gedaagde] nog verschuldigd is aan [eiser] , waarover partijen van mening verschillen.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] het totale btw-bedrag van € 11.411,25 nog moet betalen. [gedaagde] betwist dat en voert daartoe aan dat tussen partijen is overeengekomen dat de btw van € 11.411,25 zou worden verrekend met de door [eiser] aan [gedaagde] te betalen overnamekosten van € 10.000,00, zodat [gedaagde] nog € 1.411,24 aan [eiser] verschuldigd is. Dat bedrag heeft [gedaagde] nog niet voldaan, omdat [eiser] volgens [gedaagde] weigerde zijn bankrekeningnummer te geven en [gedaagde] dus niet kon betalen. De kantonrechter oordeelt als volgt.
Verrekening
4.3.
Ter onderbouwing van haar verrekeningsverweer heeft [gedaagde] (uitgetypte) WhatsAppberichten overgelegd die partijen tussen 10 juli 2020 en 4 februari 2021 naar elkaar hebben verstuurd. [eiser] heeft weliswaar het (niet onderbouwde) standpunt ingenomen dat die berichten zijn aangepast en gedeeltelijk zijn verwijderd, maar niet weersproken is dat tussen partijen is overeengekomen dat de btw met de overnamekosten van € 10.000,00 verrekend zou worden. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van het door [gedaagde] ingenomen standpunt. Dat [eiser] van [gedaagde] geen factuur heeft ontvangen ten aanzien van de € 10.000,00 aan overnamekosten, zoals [eiser] stelt, doet daaraan niet af. Dat staat immers los van de vraag of de betreffende afspraak is gemaakt. Het beroep op verrekening slaagt dus.
(Schuldeisers)verzuim
4.4.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] nog een bedrag van € 1.411,25 (€ 11.411,25 - € 10.000,00) aan [eiser] verschuldigd is. Dat betwist [gedaagde] ook niet. Zij stelt zich op het standpunt dat dit bedrag nog niet aan [eiser] is voldaan, omdat hij – ondanks diverse verzoeken – zijn bankrekeningnummer niet aan [gedaagde] gaf. Daarmee is volgens [gedaagde] sprake van schuldeisersverzuim, zodat [gedaagde] nooit in verzuim is komen te verkeren. Dat standpunt volgt de kantonrechter niet en legt dat als volgt uit.
4.5.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] bij e-mail van 20 mei 2021 zijn bankrekeningnummer naar [gedaagde] heeft verstuurd, zodat [eiser] (in ieder geval) per die datum niet meer in schuldeisersverzuim verkeerde. Dat [gedaagde] deze e-mail niet eerder dan bij de dagvaarding van 26 augustus 2021 heeft ontvangen, zoals zij aanvoert, volgt de kantonrechter niet. [eiser] heeft namelijk ook de reactie van [gedaagde] op de e-mail van 20 mei 2021 overgelegd, waarin [gedaagde] schrijft: ‘
(…) Dank voor u e-mail Graag eerst dan u aanbetaling van 10.000 euro voor overname kosten. Conform afspraak (…)’ Dat [gedaagde] zich deze reactie niet kan herinneren en niet meer terug kan vinden in haar mailbox, zoals zij aanvoert, doet niet af aan het (onweersproken) feit dat [gedaagde] deze reactie naar [eiser] heeft verstuurd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] de e-mail van 20 mei 2021 van [eiser] heeft ontvangen en dus (in ieder geval) vanaf die datum bekend was met het bankrekeningnummer van [eiser] . Gelet op de in de e-mail van 20 mei 2021 door [eiser] aan [gedaagde] gegunde nadere betalingstermijn van zeven werkdagen, stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] op 29 mei 2021 in verzuim is geraakt ten aanzien van de betaling van het resterende btw-bedrag van € 1.411,25.
Wettelijke rente
4.6.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser] primair de wettelijke rente over de hoofdsom vordert. In verband met de vertraging in de voldoening van het resterende btw-bedrag is [gedaagde] – gelet op artikel 6:119 lid 1 BW – vanaf 29 mei 2021 tot en met de dag waarop de volledige geldsom is voldaan, wettelijke rente aan [eiser] verschuldigd. De gevorderde wettelijke rente zal in zoverre worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Het recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten bestaat pas als daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.5). [eiser] heeft weliswaar door Juristu aan [gedaagde] gerichte brieven overgelegd, maar [gedaagde] betwist die brieven te hebben ontvangen. Als niet weersproken neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat deze naar een verkeerd adres zijn verstuurd, zodat [gedaagde] wordt gevolgd in haar stelling dat zij deze niet heeft ontvangen. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel geen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is aan [eiser] . In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de betalingstermijn is verstreken, zodat op grond van artikel 6:96 lid 4 BW een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.
Conclusie en proceskosten
4.8.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.451,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.411,25 vanaf 29 mei 2021 tot aan de dag van de gehele betaling.
4.9.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.
4.10.
Nu de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel kunnen leiden, behoeven deze geen verdere behandeling.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.451,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.411,25 vanaf 29 mei 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op € 746,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter