ECLI:NL:RBNHO:2022:2979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/15/308835 / HA ZA 20-668
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en geschil over meer- en minderwerk met betrekking tot uitgevoerde bouwwerkzaamheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over een aannemingsovereenkomst. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met de besloten vennootschap R&D Vastgoed B.V., voorheen Saensigt Bouwservice, voor bouwwerkzaamheden aan hun woning. Na de uitvoering van de werkzaamheden ontstond er een conflict over de kwaliteit van het uitgevoerde werk en de betaling van facturen. De eisers stelden dat de aannemer tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst en vorderden schadevergoeding, terwijl de aannemer op zijn beurt betaling van openstaande facturen vorderde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun betalingsverplichtingen rechtsgeldig hebben opgeschort, omdat de aannemer niet aan zijn verplichtingen voldeed. De rechtbank oordeelde dat de aannemer aansprakelijk was voor de schade die de eisers hadden geleden als gevolg van deze tekortkomingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toegewezen en de aannemer veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de aannemer in reconventie zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/308835 / HA ZA 20-668
Vonnis van 6 april 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.L. Dingemans te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R&D VASTGOED B.V., voorheen t.h.o.d.n. SAENSIGT BOUWSERVICE,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.T. Drenth te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en Saensigt genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 april 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overleggen producties 51 t/m 60 van de zijde van [eiser 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling van 10 september 2021, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden, die zich in het dossier bevinden
  • de spreekaantekeningen van mr. Dingemans namens [eiser 1] c.s.
  • de pleitaantekeningen van mr. Drenth namens Saensigt
  • de akte met producties 61 t/m 63 van de zijde van [eiser 1] c.s.
  • de antwoordakte tevens akte overlegging producties 12 t/m 15 van de zijde van Saensigt
  • de akte uitlaten producties 13 t/m 15 van de zijde van [eiser 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Saensigt heeft bouwwerkzaamheden aan de woning van [eiser 1] c.s. verricht. Er is een discussie tussen partijen ontstaan over meer- en minderwerk en de kwaliteit van het uitgevoerde werk, waarna partijen over en weer hun verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst hebben opgeschort. [eiser 1] c.s. menen recht te hebben op schadevergoeding, terwijl Saensigt vindt dat zij recht heeft op betaling van facturen.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] c.s. zijn eigenaren van de woning met vakantiehuis en tuin gelegen aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning).
Saensigt is een vennootschap die activiteiten verricht op het gebied van projectontwikkeling, het (ver-)bouwen en restylen van bestaande woningen, alsmede technisch en bouwkundig ontwerp en advies. Bestuurder en enig aandeelhouder van Saensigt is de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ).
3.2.
Bij e-mail van 22 juli 2018 heeft Saensigt aan [eiser 1] c.s. een offerte/aannemingsovereenkomst, de begroting, de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (hierna: de algemene voorwaarden) en de polisbladen van haar aansprakelijkheids- en constructieverzekering gestuurd. In deze e-mail staat, voor zover van belang:
‘Ik heb alles nog eens goed doorgerekend en naar mijn mening alles er nu in zitten.
Je hiermee in ieder gevel naar de bank voor je bouw depot.
Van de week samen alles nog even doorlopen en eventuele aanpassingen corrigeren.
We houden de begroting als onderlegger en wijzigingen worden aangepast in de Meer en Minder bladen’
3.3.
Op 30 juli 2018 hebben partijen door ondertekening van de offerte een overeenkomst van aanneming gesloten (hierna: de overeenkomst). De werkzaamheden bestaan uit het realiseren van een uitbouw aan de woning en het verbouwen van een schuur tot badkamer voor het vakantiehuis. Saensigt is begin september 2018 gestart met de werkzaamheden. De opleverdatum van het werk is 1 december 2018.
3.4.
In de overeenkomst staat, voor zover relevant:

werkomschrijving conform begroting:
(…)
Alle werkzaamheden worden zoveel mogelijk uitgevoerd aan de hand van de begroting daar deze onderdeel is van de overeenkomst.
(…)’
3.5.
In de begroting (onderdeel van de overeenkomst) staat, voor zover van belang:

TERMIJNSTAAT Pa2017022 Totaal € 79.000,00
(…)
8 10% bij einde stucwerken € 7.900,00
9 10% bij einde binnen timmerwerk € 7.900,00
(…)’
3.6.
In de algemene voorwaarden staat, voor zover relevant:
‘Artikel 6: Meer en minder werk
1. Verrekening van meer en minder werk vindt plaats:
ingeval van wijzigingen in de overeenkomst dan wel in de voorwaarden van uitvoering;
ingeval van afwijkingen van de bedragen van de stelposten;
ingeval van afwijkingen van verrekenbare hoeveelheden;
(…)
Wijzigingen in de overeenkomst dan wel de voorwaarden van uitvoering zullen – behoudens spoedeisende omstandigheden – schriftelijk of elektronisch worden overeengekomen. Het gemis van een schriftelijke of elektronische opdracht laat de aanspraken van de aannemer en van de opdrachtgever op verrekening van meer en minder werk onverlet. Bij gebreke van een schriftelijke opdracht rust het bewijs van de wijziging op degene die de aanspraak maakt.
(…)
9. (…) Tenzij anders is overeengekomen zal minder werk door de aannemer worden verrekend bij
de eindafrekening.
10. Indien bij de eindafrekening van het werk blijkt dat het totaalbedrag van het minderwerk het totaalbedrag van het meerwerk overtreft, heeft de aannemer recht op een bedrag gelijk aan 10% van het verschil van die totalen.
(…)
Artikel 10: uitvoeringsduur, uitstel van oplevering en schadevergoeding wegens te late oplevering
Indien de termijn, waarbinnen het werk zal worden opgeleverd, is uitgedrukt in werkbare werkdagen, wordt onder werkdag verstaan een kalenderdag, tenzij deze valt op een algemeen of ter plaatse van het werk erkende, of door de overheid dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst voorgeschreven rust- of feestdag, vakantiedag of andere niet individuele dag. (…)
(…)
Bij overschrijding van de overeengekomen bouwtijd is de aannemer een gefixeerde schadevergoeding aan de opdrachtgever verschuldigd van € 40 per werkdag tot de dag waarop het werk aan de opdrachtgever wordt opgeleverd, behoudens voor zover de aannemer recht heeft op bouwtijdverlenging. Voor de toepassing van dit lid wordt als dag van oplevering aangemerkt de dag waarop het werk volgens de aannemer gereed was voor oplevering, mits het werk vervolgens als opgeleverd geldt, dan wel de dag van ingebruikneming van het werk door de opdrachtgever.
(…)
Artikel 13: Opschorting en betaling
Indien het uitgevoerde werk niet voldoet aan de overeenkomst heeft de opdrachtgever het recht de betaling geheel of gedeeltelijk op te schorten. Het met de opschorting gemoeide bedrag dient in redelijke verhouding te staan tot de tekortkoming. (…)’
3.7.
Bij e-mail van 13 september 2018 hebben [eiser 1] c.s. aan Saensigt verzocht om een aantal posten in mindering te brengen op het werk en daarvoor meer/minderwerkbladen te maken. In de hierna volgende periode hebben partijen hierover geen (volledige) overeenstemming bereikt.
3.8.
Op 12 respectievelijk 26 november 2018 heeft Saensigt de facturen voor de termijnen 8 en 9 aan [eiser 1] c.s. verstuurd. Bij e-mail van 27 november 2018 hebben [eiser 1] c.s. tegen deze facturen geprotesteerd en hebben zij alle betalingen opgeschort totdat de gefactureerde werkzaamheden verricht zijn. In reactie op deze e-mail heeft Saensigt diezelfde dag op grond van de algemene voorwaarden het werk opgeschort, omdat [eiser 1] c.s. de termijn voor het stucwerk (termijn 8) niet op tijd hebben betaald.
3.9.
Op 3 januari 2019 heeft de deskundige [betrokkene 2] van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) op verzoek van [eiser 1] c.s. een inspectie ter plaatse uitgevoerd. [betrokkene 1] was bij deze inspectie aanwezig. De bevindingen zijn vastgelegd in een expertiserapport van 13 februari 2019 (hierna: het expertiserapport).
3.10.
Bij brief, tevens verzonden per e-mail, van 15 februari 2019 hebben [eiser 1] c.s. Saensigt in gebreke gesteld, omdat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. Volgens [eiser 1] c.s. zijn de in het expertiserapport genoemde werkzaamheden niet uitgevoerd en bestaan er gebreken, genoemd in het expertiserapport, aan de uitgevoerde werkzaamheden. Een kopie van het expertiserapport is bijgevoegd.
3.11.
Bij e-mail van 25 februari 2019 heeft Saensigt aan [eiser 1] c.s. verzocht om medewerking te verlenen aan een contra-expertise, met welk verzoek [eiser 1] c.s. bij e-mail van 27 februari 2019 hebben ingestemd.
3.12.
Namens Saensigt zou [betrokkene 3], h.o.d.n. Bouwintentie (hierna: Bouwintentie), een contra-expertise uitvoeren. In plaats daarvan heeft op 23 april 2019 een bespreking plaatsgevonden tussen partijen, [bedrijf] en Bouwintentie, waarbij afspraken zijn gemaakt voor de in het expertiserapport geconstateerde gebreken en nog niet afgeronde werkzaamheden. Bouwintentie heeft hiervan een verslag opgemaakt, welk verslag diezelfde dag aan partijen en [bedrijf] is toegestuurd (hierna: het afsprakenverslag). Het afsprakenverslag eindigt met het volgende:

Vervolg financieel:
(…)
Saensigt gaat deze week de lichtstraat afmaken, kitwerk plegen en de schuifpui door de leverancier laten herstellen omdat de afspraken daarvoor al gemaakt zijn. De overige werkzaamheden (als hierboven omschreven) gaat Saensigt nog niet uitvoeren. Saensigt wil de werkzaamheden pas gaan uitvoeren als er overeenstemming over het geheel is.’
3.13.
Bij e-mail van 25 april 2019 heeft Saensigt aan [eiser 1] c.s. een bevestiging gestuurd van een aantal werkzaamheden die die dag zijn verricht, met de mededeling dat overige werkzaamheden zullen worden uitgevoerd ‘na ontvangen van rapport en bij overeenstemming’.
3.14.
Bij e-mail van 7 juni 2019 hebben [eiser 1] c.s. Saensigt (onder meer) meegedeeld dat de lichtstraat nog niet is afgewerkt, dat dit weliswaar samenhangt met de correctie van de isolatie, maar dat partijen daarover afspraken hebben gemaakt op 23 april 2019 (aanbrengen extra isolatielaag en dakbedekking op de nieuwe aanbouw en op het dak van de bijkeuken). [eiser 1] c.s. stellen vast dat de isolatie en dakbedekking nog niet is aangebracht, dit terwijl zij met de reeds betaalde termijnen van de aanneemsom al betaald hebben voor het dak en de lichtstraat. [eiser 1] c.s. stellen Saensigt terzake in gebreke en vorderen dat Saensigt binnen twee weken de isolatie en dakbedekking aanbrengt en de lichtstraat afwerkt. In reactie hierop heeft Saensigt op 12 juni 2019 aan [eiser 1] c.s. bericht dat zij meent niet gehouden te zijn om deze werkzaamheden te verrichten en dat ook niet zal doen, voordat [eiser 1] c.s. aan haar een aanzienlijk bedrag heeft betaald.
3.15.
Op 17 juli 2019 heeft [bedrijf] een meer/minder kostenoverzicht opgesteld (hierna: het aanvullend rapport). In het aanvullend rapport staat, voor zover van belang:
‘(…)
Indien werkzaamheden worden afgerond volgens het verslag van 25-4-2019 [de rechtbank begrijpt: het afsprakenverslag van 23 april 2019] verwijzend naar mijn rapport van 13-2-2019.
Zal volgens overeenkomst en getekende meer en minderwerkbonnen alsmede gemaakte afspraken een bedrag nog te betalen aan Saensigt groot
€ 87,97, volgens bijgevoegde specificatie.
Daarbij opgemerkt dat tot op heden (17-7-2019) nog niet alle gemaakte afspraken zijn nagekomen/uitgevoerd en dat geen rekening is gehouden met geleden schade door stilleggen werkzaamheden.
(…)’
3.16.
Het aanvullend rapport is door [eiser 1] c.s. bij e-mail van 25 juli 2019 aan Saensigt toegezonden, met het verzoek (zoals afgesproken in het afsprakenverslag) het aanvullend rapport voor te leggen aan de heer [betrokkene 3] van Bouwintentie om zijn oordeel te geven over de verrekening van meer-en minderwerk, opdat partijen daarna kunnen proberen tot overeenstemming te komen over de verrekening van meer-en minderwerk. Tevens hebben [eiser 1] c.s. herhaald dat zij al meer hebben betaald aan Saensigt dan in overeenstemming is met de stand van het uitgevoerde werk en dat Saensigt haar werkzaamheden dan ook dient voort te zetten.
Saensigt heeft (via Bouwintentie) niet gereageerd op het aanvullende rapport van [bedrijf]. Saensigt heeft de werkzaamheden niet hervat.
3.17.
Op 3 december 2019 is door [bedrijf] een inspectie uitgevoerd aan de lichtstraat. De bevindingen zijn vastgelegd in een expertiserapport van 10 februari 2020 (hierna: het rapport lichtopening).

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eiser 1] c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Saensigt tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming, en dat Saensigt aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] c.s. als gevolg van deze tekortkomingen hebben geleden en nog zullen lijden;
II. Saensigt te veroordelen om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van
€ 11.167,42 wegens onverschuldigde betaling, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
III. Saensigt te veroordelen om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van
€ 18.101,45 als vervangende schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
IV. Saensigt te veroordelen om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van
€ 30.005,08 als schadevergoeding, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
V. Saensigt te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris advocaat en de nakosten, onder de bepaling dat Saensigt de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald.
4.2.
Saensigt voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Saensigt vordert [eiser 1] c.s. hoofdelijk, des de een betalende de ander zal zijn gekweten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I. tot betaling aan Saensigt van een bedrag ad € 19.749,98 wegens onbetaald gelaten facturen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente plus 2% vanaf de in randnummer 4.7 van de conclusie van antwoord genoemde dagen, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van algehele betaling;
II. tot betaling aan Saensigt van een bedrag ad € 6.222,00 zijnde het verschuldigde saldo meer- en minderwerk, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente plus 2% vanaf de in randnummer 4.7 van de conclusie van antwoord genoemde dag, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van algehele betaling;
III. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.034,72, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. in de kosten van dit geding waaronder begrepen een bedrag voor het salaris van de advocaat van Saensigt alsmede tot betaling van nakosten zijnde € 131,00 dan wel, indien betekening van het ten deze te wijzen vonnis plaatsvindt, een bedrag van € 199,00 onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen aan (de advocaat van) Saensigt zal zijn voldaan, daarover vanaf de veertiende dag wettelijke rente verschuldigd is.
4.5.
[eiser 1] c.s. voeren verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Het geschil valt uiteen in een aantal kernonderwerpen, die hierna achtereenvolgens aan de orde komen:
  • wie van partijen mocht rechtsgeldig de verplichtingen uit de overeenkomst opschorten?
  • wat is de omvang van de verschuldigde aanneemsom gelet op het meer- en minderwerk?
  • is sprake van gebreken in de door Saensigt uitgevoerde werkzaamheden, op grond waarvan aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding?
Opschorting
5.2.
Partijen hebben op 27 november 2018 hun verplichtingen uit de overeenkomst opgeschort. Beoordeeld moet worden aan wie van partijen een opschortingsrecht toekomt en of die partij destijds rechtsgeldig heeft opgeschort. De rechtbank oordeelt dat [eiser 1] c.s. hun betalingsverplichting mochten opschorten en zal dat hierna toelichten.
5.3.
De wettelijke bepalingen voor opschortingsrechten zijn van regelend recht. Partijen zijn in de algemene voorwaarden een opschortingsrecht overeengekomen. Artikel 13 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de opdrachtgever het recht heeft de betaling geheel of gedeeltelijk op te schorten als het uitgevoerde werk niet voldoet aan de overeenkomst. De opgeschorte betaling moet in redelijke verhouding staan tot die tekortkoming.
5.4.
Op 12 respectievelijk 26 november 2018 heeft Saensigt de facturen voor de termijnen 8 en 9 aan [eiser 1] c.s. verstuurd. [eiser 1] c.s. hebben op 27 november 2018 alle verdere betalingen opgeschort. Zij stellen zich op het standpunt dat op dat moment de gefactureerde werkzaamheden (de termijnen 8 en 9) nog niet waren afgerond. In reactie op deze opschorting heeft Saensigt haar werkzaamheden opgeschort. Volgens Saensigt resteerden er nog slechts enkele werkzaamheden en waren [eiser 1] c.s. uiterst tevreden.
5.5.
Vast staat dat [eiser 1] c.s. de termijnbetalingen 8 en 9 die zien op
stucwerken
binnen timmerwerkop grond van de begroting pas verschuldigd zijn ‘bij einde’ van die werkzaamheden. Beoordeeld moet worden of het stucwerk en binnen timmerwerk ten tijde van de opschorting door [eiser 1] c.s. conform de overeenkomst zijn uitgevoerd. Ter verdere onderbouwing van hun stelling dat dit niet het geval was, hebben [eiser 1] c.s. ter zitting verklaard dat de werkzaamheden van het verbouwen van de schuur tot badkamer onder de termijnbetalingen 8 en 9 vallen en dat Saensigt daar in november 2018 nog niet aan was begonnen. Pas in januari 2019 zijn partijen overeen gekomen dat Saensigt deze werkzaamheden niet meer zal uitvoeren en dat deze werkzaamheden als minderwerk worden aangemerkt. Volgens [eiser 1] c.s. is die afspraak ook de reden waarom over deze werkzaamheden niets meer is opgenomen in het expertiserapport. [betrokkene 1] is namens Saensigt niet ter zitting verschenen. De stellingen van [eiser 1] c.s. zijn daarmee als niet weersproken komen vast te staan. Dit betekent ook dat het verweer van Saensigt dat de termijnen 8 en 9 gewoon verschuldigd zijn, omdat minderwerk op grond van de algemene voorwaarden pas bij de laatste termijn wordt verrekend, faalt. Immers, dat de badkamer als minderwerk zou worden aangemerkt zijn partijen pas weken ná de facturering van de termijnbedragen door Saensigt overeengekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser 1] c.s. op het moment van opschorting aan hun verplichtingen uit de overeenkomst hadden voldaan, in tegenstelling tot Saensigt. Daarmee staat vast dat [eiser 1] c.s. hun verdere verplichtingen rechtsgeldig hebben opgeschort en Saensigt door opschorting van het werk in verzuim is geraakt.
Tekortkoming in de nakoming
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat Saensigt het werk zonder rechtsgrond heeft gestaakt, waardoor zij tekortschoot in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. De in conventie onder I gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen. In het kader van die tekortkoming hebben [eiser 1] c.s. Saensigt bij e-mail van
28 november 2018 in gebreke gesteld en haar gesommeerd de werkzaamheden diezelfde week te hervatten. In reactie hierop heeft Saensigt diezelfde dag aan [eiser 1] c.s. bericht de bestelde materialen en arbeid on hold te zetten totdat aan de betalingsverplichting is voldaan. In de periode daarna hebben [eiser 1] c.s. nogmaals ingebrekestellingen verstuurd, waaronder bij e-mail van 18 december 2018 en bij brief van 15 februari 2019, waarbij zij hebben laten weten dat zij, in geval Saensigt de niet-uitgevoerde werkzaamheden niet zal uitvoeren en de in het expertiserapport genoemde gebreken niet zal herstellen, na verstrijken van de gestelde termijn geen aanspraak zullen maken op uitvoering van
(herstel-)werkzaamheden, maar op vervangende schadevergoeding.
5.7.
Wat betreft de in conventie onder II tot en met IV gevorderde betalingen maken [eiser 1] c.s. een onderscheid tussen ‘onverschuldigde betaling’, ‘vervangende schadevergoeding’ en ‘overige schadeposten’. Daarbij ziet de onverschuldigde betaling op ‘minderwerk en te veel meerwerk, waardoor het aanvankelijke bedrag uit de offerte aanzienlijk lager is geworden’. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [eiser 1] c.s. menen dat zij méér hebben betaald dan waartoe zij op grond van de overeenkomst verplicht waren. De vervangende schadevergoeding betreft diverse gebreken in het werk die [eiser 1] c.s. door derden hebben moeten laten herstellen.
De rechtbank ziet aanleiding de vorderingen onder II en III gezamenlijk te beoordelen. Tot slot zal de vordering onder IV die ziet op de overige schadeposten beoordeeld worden.
Meer- en minderwerk
5.8.
[eiser 1] c.s. hebben zich beroepen op het bepaalde in artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat de aannemingsovereenkomst in stand is gebleven. Het uitgangspunt bij de beoordeling van de hoogte van het door [eiser 1] c.s. aan Saensigt verschuldigde bedrag is dan ook de aanneemsom inclusief het door partijen overeengekomen meer- en minderwerk. Vast staat dat de aanneemsom in de overeenkomst
€ 79.000,00 inclusief btw bedraagt. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden worden wijzigingen in de overeenkomst in beginsel schriftelijk overeengekomen. Saensigt heeft veertien door [eiser 1] c.s. ondertekende meer- en minderwerkbladen overgelegd. Het gaat om de meer- en minderwerkbladen MM01 t/m MM10 en MM12 t/m MM15.
5.9.
De rechtbank oordeelt dat uitgegaan moet worden van de ondertekende meer- en minderwerkbladen. Naast deze schriftelijk overeengekomen wijzigingen is naar het oordeel van de rechtbank nog sprake van € 3.386,89 aan minderwerk, welk bedrag op de aanneemsom in mindering moet worden gebracht. Dit wordt hierna toegelicht.
5.10.
Allereerst bestaat tussen partijen een geschil over het grondwerk dat door Saensigt is verricht voor aanvang van de bouwwerkzaamheden. Het gaat hierbij om de verwijdering/afvoer van stenen en groenafval uit de tuin. [eiser 1] c.s. stellen dat [betrokkene 1] namens Saensigt tijdens een bezoek aan de woning op 25 augustus 2018 heeft verklaard dat hij de stenen van het terras er wel uit zou halen, omdat dat toch al in de begroting zat, zodat [eiser 1] c.s. dit werk niet zelf hoefden uit te voeren. Het groenafval, dat [eiser 1] c.s. gratis door de gemeente wilden laten ophalen, zou dan ook meteen worden meegenomen. Bij e-mail van 9 september 2018 ontvingen [eiser 1] c.s. desondanks een meerwerkblad van Saensigt voor het verwijderen van de stenen van het terras en het meenemen van groenafval. Volgens [eiser 1] c.s. hoefden zij op dit meerwerk niet bedacht te zijn, en heeft Saensigt ten onrechte een bedrag van € 1.520,00 (post planten en struiken afvoeren) te veel bij hen in rekening gebracht. Het meest verstrekkende verweer van Saensigt is dat [eiser 1] c.s. de meerwerkfactuur (voor onder meer het afvoeren van planten en struiken) hebben erkend. Met Saensigt is de rechtbank van oordeel dat partijen meerwerk van € 2.842,95 inclusief btw zijn overeengekomen door ondertekening van het meerwerkblad MM01 door [eiser 1] c.s. Bovendien merkt Saensigt terecht op dat [eiser 1] c.s. in onder meer een e-mail van 21 maart 2019 verklaard hebben dat de meerwerklijsten tot en met MM15 akkoord zijn bevonden, met uitzondering van de meerwerklijst MM11. Meerwerkblad MM01 is daarom bepalend.
5.11.
Een tweede discussiepunt ziet op de tuinmuur (en de muur van de uitbouw). [eiser 1] c.s. stellen dat de muur van de uitbouw volgens de ‘over de hand’ techniek zonder steiger is gemetseld, terwijl in de overeenkomst wel een post voor een steiger is opgevoerd. Het metselwerk heeft geleid tot meerwerkblad MM10, terwijl de ‘over de hand’ techniek een minder esthetisch resultaat geeft. [eiser 1] c.s. betogen dat zij hiertegen bezwaar hebben gemaakt en tijdens een gesprek met [betrokkene 1] overeengekomen zijn dat [eiser 1] c.s. het meerwerkblad MM10 zouden betalen, maar ter compensatie van de slecht gemetselde muur de tuinmuur voor € 600,00 zouden krijgen. Die afspraak is met de hand op meerwerkblad MM10 geschreven. Vervolgens ontvingen [eiser 1] c.s. echter meerwerkblad MM11 voor de tuinmuur ter hoogte van € 3.886,84. Saensigt betwist de gestelde afspraak (dat de tuinmuur voor € 600,00 zou worden gerealiseerd) en stelt de opmerking op meerwerkblad MM10 in deze procedure pas voor het eerst te zien. Ter zitting hebben [eiser 1] c.s. verklaard dat zij de door hen gestelde afspraak met [betrokkene 1] in persoon hebben gemaakt (en niet met onderaannemers) en dat zij elkaar na dit gesprek de hand hebben geschud als symbolisch gebaar om de afspraak te bevestigen. [betrokkene 1] was niet ter zitting aanwezig, waardoor deze geschetste gang van zaken onbetwist is gelaten. Evenmin heeft Saensigt een ondertekend meerwerkblad terzake de tuinmuur in het geding gebracht: MM11 ontbreekt nu juist zonder dat daarvoor een verklaring is gegeven. Bij deze stand van zaken komt de rechtbank aan bewijslevering door Saensigt (zoals aangeboden in de conclusie van antwoord) niet toe. De rechtbank zal daarom aannemen dat partijen hebben afgesproken dat de tuinmuur voor € 600,00 gerealiseerd zou worden. Omdat de tuinmuur als stelpost in de begroting is opgenomen en bij gebreke van verweer op dit punt, volgt de rechtbank [eiser 1] c.s. in hun standpunt dat meerwerkblad MM11 in feite een minderwerkblad van € 1.197,47 exclusief btw (€ 1.448,94 inclusief btw) had moeten zijn.
5.12.
Ten derde verschillen partijen van mening over de hoogte van minderwerk voor het niet verwijderen van een deurkozijn en het niet stukadoren ter plaatse van dit kozijn. Ter onderbouwing van hun standpunt terzake verwijzen [eiser 1] c.s. naar het afsprakenverslag waarin staat vermeld dat Saensigt hiervoor nog minderwerk moet bepalen. Dit heeft Saensigt nagelaten. [eiser 1] c.s. begroten het minderwerk op € 1.645,00 exclusief btw aan de hand van code 10 (€ 1.295,00) en code 45 (€ 350,00) uit de offerte. Saensigt erkent dat sprake is van minderwerk maar betwist de hoogte ervan: zij berekent het minderwerk op € 180,00 exclusief btw. De rechtbank zal uitgaan van de begroting van [eiser 1] c.s., omdat zonder nadere toelichting van Saensigt niet valt in te zien waarom het minderwerk nu op een veel lager bedrag wordt begroot dan destijds in de offerte is opgenomen. Hoewel Saensigt betwist dat code 45 ziet op de afwerking van de achtergevel van de bestaande woning, is onduidelijk gebleven welke code dan wél zag op deze werkzaamheden. Het had op de weg van Saensigt gelegen om dit nader toe te lichten. Door dit na te laten heeft Saensigt de stelling van [eiser 1] c.s. onvoldoende betwist. Dit betekent dat € 1.645,00 exclusief btw als minderwerk op de aanneemsom in mindering zal worden gebracht. Dit komt neer op een bedrag van (€ 1.295,00 x 21 % + € 350,00 x 6% = ) € 1.937,95 inclusief btw.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende tussentijdse conclusie. De oorspronkelijke aanneemsom bedraagt € 79.000,00. Na verrekening van de overgelegde ondertekende meer- en minderwerkbladen resteert een aanneemsom van € 72.071,39. Hierop komen de bedragen van € 1.448,94 (tuinmuur) en € 1.937,95 (kozijn) in mindering, hetgeen resulteert in een totale aanneemsom voor de werkzaamheden van € 68.684,50.
Provisie
5.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een provisie van 10% over het minderwerk zijn overeengekomen (indien het minderwerk het meerwerk overstijgt). [eiser 1] c.s. stellen echter dat deze regeling niet geldt voor de werkzaamheden die Saensigt ten onrechte in de offerte heeft gezet. Saensigt betwist dit en voert aan dat [eiser 1] c.s. niet hebben aangetoond dat een deel van de werkzaamheden niet in de overeenkomst had moeten zitten. Voor zover [eiser 1] c.s. bepaalde werkzaamheden uit de overeenkomst hadden willen halen, lag het op hun weg dit ten tijde van het sluiten van de overeenkomst te doen. Dat zij dit niet hebben gedaan, komt voor hun rekening en risico, aldus Saensigt. Dit verweer slaagt. [eiser 1] c.s. wisten (kennelijk) dat de overeenkomst meer werkzaamheden bevatte dan zij door Saensigt wilden laten uitvoeren, maar hebben er toch voor gekozen om tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan. Dat zij met Saensigt zijn overeengekomen dat bepaalde werkzaamheden niet onder deze provisieregeling zouden vallen, is niet gebleken. Anders dan [eiser 1] c.s. stellen, kan een dergelijke afspraak niet worden afgeleid uit de e-mail van Saensigt van 22 juli 2018 (zie onder 3.2). Daarbij is verder van belang dat [eiser 1] c.s. pas bij e-mail van 13 september 2018 aan Saensigt vragen om voor de in die e-mail genoemde posten meer- en minderwerkbladen te maken. Dit is ruim zes weken na het sluiten van de overeenkomst op 30 juli 2018. Saensigt mocht daarom 10% provisie berekenen over het minderwerk.
Btw-tarief
5.15.
Verder discussiëren partijen over het toepasselijke btw-tarief. [eiser 1] c.s. stellen dat Saensigt ten onrechte op alle werkzaamheden het btw-tarief van 21% heeft toegepast. Voor het schilderen, stukadoren en isoleren van woningen die ouder dan twee jaar zijn geldt volgens hen op grond van het Besluit van 28 februari 2013, nr. BLKB/2013/305M, Stcrt. 2013, 5491 (naar de rechtbank begrijpt 5941) het verlaagde btw-tarief van 6%. Saensigt betoogt dat partijen een verhoogd btw-tarief (van 21%) zijn overeengekomen. Voor zover het al mogelijk zou zijn om een lager btw-tarief te hanteren moet vastgesteld worden dat dit niet is gebeurd.
5.16.
De rechtbank overweegt dat btw een wettelijke belasting is die Saensigt moet afdragen aan de overheid. Dit zijn vaste tarieven. Het verweer dat partijen het hoge btw-tarief zijn overeengekomen gaat dan ook niet op. Voor zover Saensigt een hoger tarief heeft toegepast voor werkzaamheden die onder het voornoemde besluit van 28 februari 2013 vallen moet dit dan ook worden gecorrigeerd. [eiser 1] c.s. hebben onder randnummer 5.13 in de dagvaarding uiteengezet voor welke werkzaamheden dit het geval is en op welke in rekening gebrachte bedragen er teveel aan btw is betaald. Deze bedragen zijn door Saensigt niet betwist. De rechtbank zal daarom uitgaan van de stelling van [eiser 1] c.s. dat € 901,63 te veel aan btw in rekening is gebracht. Dit betekent dat dit bedrag op de aanneemsom in mindering strekt, zodat nog een bedrag van € 67.782,87 resteert.
[eiser 1] c.s. hebben in totaal € 59.249,93 aan Saensigt betaald (de eerste zeven termijnen minus telkens € 0,01). Dit betekent dat, anders dan zij menen, van ‘onverschuldigde betaling’ in de zin dat zij méér hebben betaald dan waartoe zij op grond van de overeenkomst verplicht waren, geen sprake is.
Gebreken
5.17.
Vooropgesteld geldt dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming uit overeenkomst door Saensigt. Voor zover het werk niet gereed was, dan wel ondeugdelijk is verricht, hebben [eiser 1] c.s. recht op schadevergoeding. Ter bepaling van de omvang van de schade moet een vergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie, en de hypothetische situatie zoals die vermoedelijk zou zijn geweest wanneer de toerekenbare tekortkoming van Saensigt wordt weggedacht.
5.18.
[eiser 1] c.s. stellen dat er diverse gebreken zijn in het werk. Op grond van de omzettingsverklaring van artikel 6:87 BW hebben zij de herstelverplichting van Saensigt omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Het gaat om gebreken aan: spouw/isolatie, muur uitbouw/afwerkpunten, riolering, lichtstraat, ventilatie, dak en vloerverwarming. [eiser 1] c.s. vorderen in totaal € 18.101,45 aan schadevergoeding.
De rechtbank zal een bedrag van € 11.262,12 aan vervangende schadevergoeding toewijzen en hierna per gesteld gebrek toelichten of er een aanspraak op schadevergoeding bestaat.
5.19.
Wat betreft
de spouw/isolatiestellen [eiser 1] c.s. dat Saensigt is afgeweken van hetgeen partijen zijn overeengekomen en dat niet is voldaan aan de norm uit het Bouwbesluit. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen [eiser 1] c.s. naar het expertiserapport waaruit volgt dat de spouwmuur een Rc-waarde heeft van 2,67 terwijl in de overeenkomst een Rc-waarde van 5,7 staat vermeld. Een Rc-waarde is de warmteweerstand van de constructie. In het expertiserapport zijn de kosten voor het plaatsen van een voorzetwand om de isolatie op te hogen begroot op € 2.500,00 inclusief btw. Saensigt heeft haar betwisting onvoldoende onderbouwd door slechts aan te voeren dat de spouw op deze wijze is gerealiseerd in samenspraak met [eiser 1] c.s. en dat de isolatie voldoet aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen, hetgeen conform afspraak was. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Saensigt moet daarom € 2.500,00 betalen aan schadevergoeding.
5.20.
Verder stellen [eiser 1] c.s. dat er gebreken kleven aan
de muur van de uitbouw. Zij verwijzen verder naar het afsprakenverslag waarin partijen zijn overeengekomen dat Saensigt nog enkele afwerkpunten zou uitvoeren, wat Saensigt heeft verzuimd. [eiser 1] c.s. begroten de schade voor de herstelwerkzaamheden en de herstelpunten op € 3.626,91 inclusief btw. Saensigt voert onder meer het verweer dat geen schadevergoeding kan worden gevorderd, omdat [eiser 1] c.s. zich in de dagvaarding op het standpunt hebben gesteld dat zij de gebreken aan de buitenwand accepteerden wanneer de tuinmuur voor € 600,00 zou worden gerealiseerd. Het is volgens Saensigt het één of het ander. Dit verweer slaagt. De gevorderde schadevergoeding valt niet te rijmen met de stelling dat sprake is van een partijafspraak om voor € 600,00 een tuinmuur te realiseren ter compensatie van de slecht gemetselde muur van de uitbouw. Zoals hiervoor onder 5.11 overwogen heeft de rechtbank die partijafspraak aangenomen. [eiser 1] c.s. hebben nadien op dit punt geen verweer meer gevoerd, zodat het deel van € 3.626,91 van de gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen.
5.21.
[eiser 1] c.s. stellen dat er een gebrek was aan
de riolering. Ten onrechte heeft Saensigt voor aanvang van de werkzaamheden de ligging van de riolering niet gecontroleerd. Vervolgens heeft Saensigt ten onrechte geweigerd om het riool aan te sluiten, waardoor de werkzaamheden uiteindelijk door een door de gemeente erkende aannemer zijn verricht voor € 1.675,85. Saensigt betwist dat sprake is van een gebrek, omdat de buitenriolering geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. Dat de binnenriolering niet kan worden aangesloten op de buitenriolering kan hem niet verweten worden. Naar het oordeel van de rechtbank is wel degelijk sprake van een gebrek, omdat aansluiting op het bestaande riool wel onderdeel uitmaakt van de overeenkomst (pag. 5 en 12) en Saensigt daarom gehouden was deze werkzaamheden te verrichten. [eiser 1] c.s. kunnen dan ook aanspraak maken op vervangende schadevergoeding van € 1.675,85.
5.22.
Wat betreft
het dakstellen [eiser 1] c.s. dat er diverse gebreken zijn. Zo zijn er gebreken aan
de lichtstraat, de ventilatievoorzieningenen overige gebreken bestaande uit: isolatie, aansluitingen daktrim, afschot en hemelwaterafvoeren. Ter onderbouwing verwijzen [eiser 1] c.s. naar het rapport lichtopening, het expertiserapport en het afsprakenverslag. Omdat Saensigt weigerde herstelwerkzaamheden uit te voeren hebben [eiser 1] c.s. op 3 augustus 2020 opdracht gegeven om al deze herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren door een derde, te weten Sneldak vof, voor € 7.490,00. Blijkens de door [eiser 1] c.s. overgelegde factuur hebben de herstelkosten uiteindelijk € 7.610,00 bedragen. [eiser 1] c.s. stellen voor het verschil van € 120,00 geen akte vermeerdering eis te nemen. De rechtbank zal daarom beoordelen of het geoffreerde bedrag van € 7.490,00 voor vergoeding in aanmerking komt. Het primaire verweer van Saensigt dat van vervangende schadevergoeding geen sprake kan zijn, omdat [eiser 1] c.s. in schuldeisersverzuim verkeerden gaat zoals hiervoor overwogen niet op. Subsidiair voert Saensigt aan dat de gebreken geen totale vervanging van de lichtstraat rechtvaardigen door een nieuw exemplaar, zodat de herstelkosten maximaal op € 500,00 kunnen worden begroot. De rechtbank passeert dit verweer, aangezien uit het rapport lichtopening volgt dat de situatie rondom de lichtstraat die Saensigt had aangebracht gevaarlijk was, mede omdat de ruit verkeerd om was geplaatst. Omdat bovendien niet is aangetoond dat de ruit geschikt is voor horizontale belasting, is de lichtstraat niet herbruikbaar. De totale herstelkosten bedragen volgens het rapport lichtstraat € 6.450,00. De onderbouwing in het rapport lichtopening om niet tot hergebruik van de lichtstraat over te gaan en de kosten daarvan zijn door Saensigt onvoldoende gemotiveerd betwist. Saensigt heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding voor de gebreken aan de ventilatie. Ten aanzien van de overige gebreken aan het dak voert Saensigt aan dat partijen hebben afgesproken (zoals in het afsprakenverslag is vastgelegd) dat die werkzaamheden gedeeltelijk als meerwerk uitgevoerd zouden worden. Als [eiser 1] c.s. al aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding, dan moet hierop volgens Saensigt € 403,73 inclusief btw in mindering worden gebracht. Dit verweer slaagt. Uit het afsprakenverslag volgt immers dat partijen zijn overeengekomen dat Saensigt de gebreken aan het dak zal herstellen, maar dat [eiser 1] c.s. voor het aanbrengen van een extra isolatielaag en dakbedekking op het dak van de bijkeuken € 403,73 als meerwerk aan Saensigt zullen betalen. Hieruit volgt dat de offerte van Sneldak niet alleen betrekking heeft op het herstel van gebreken maar ook op het verrichten van aanvullende werkzaamheden aan het dak van de bijkeuken. Voor de begroting van de schade gaat de rechtbank daarom uit van de offerte van Sneldak minus het bedrag van € 403,73. De rechtbank begroot de schadevergoeding voor deze punten op
€ 7.086,27.
5.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat
de vloerverwarminggebrekkig was en dat Saensigt daarop herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. Volgens [eiser 1] c.s. moest er echter, om de vloerverwarming te laten functioneren, een extra Cv-ketel worden gekocht en geïnstalleerd. Partijen hebben blijkens het afsprakenverslag afgesproken dat [eiser 1] c.s. de kosten voor een extra Cv-ketel betalen en dat de installatiekosten voor rekening van Saensigt komen. Saensigt is de afspraak niet nagekomen en daarmee in verzuim komen te verkeren. [eiser 1] c.s. hebben de Cv-ketel laten installeren door een derde voor
€ 2.808,69. Primair betoogt Saensigt dat van vervangende schadevergoeding geen sprake kan zijn aangezien [eiser 1] c.s. in schuldeisersverzuim verkeerden. Zoals al eerder overwogen hebben [eiser 1] c.s. rechtsgeldig opgeschort, zodat dit verweer niet slaagt. Subsidiair voert Saensigt aan dat partijen het erover eens zijn dat Saensigt het gebrek aan de vloerverwarming heeft hersteld. Het monteren en aansluiten van een Cv-ketel valt buiten de overeenkomst. Dit verweer slaagt. Het gebrek aan de vloerverwarming is hersteld en niet is gebleken dat het aansluiten van de Cv-ketel onderdeel uitmaakte van de overeenkomst. Het uit coulance verrichten van werkzaamheden brengt niet met zich dat sprake is van een rechtens afdwingbare verplichting.
Conclusie
5.24.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser 1] c.s. aanspraak kunnen maken op vervangende schadevergoeding van in totaal € 11.262,12. Dit leidt tot de volgende berekening. Uitgegaan wordt van een aanneemsom van € 67.782,87 (zie 5.16). [eiser 1] c.s. hebben € 59.249,93 aan Saensigt betaald, zodat zij uit hoofde van de overeenkomst nog € 8.532,94 (€ 67.782,87 – € 59.249,93) aan Saensigt hadden moeten betalen. Echter, [eiser 1] c.s. hebben daartegenover recht op schadevergoeding, zodat Saensigt per saldo nog € 2.729,18 aan [eiser 1] c.s. verschuldigd is (€ 11.262,12 –
€ 8.532,94). De vordering in conventie onder II zal dus worden afgewezen en van de vordering in conventie onder III zal in totaal dus € 2.729,18 worden toegewezen.
Overige schadeposten
5.25.
[eiser 1] c.s. stellen diverse andere schade te hebben geleden die op basis van de wet en de contractuele afspraken voor rekening van Saensigt komen. Zo vorderen zij om te beginnen een gefixeerde schadevergoeding wegens te late oplevering van € 11.850,00. Op grond van artikel 10 lid 3 van de algemene voorwaarden is de aannemer bij overschrijding van de bouwtijd een gefixeerde schadevergoeding aan de opdrachtgever verschuldigd van
€ 40,00 per werkdag tot de dag waarop het werk aan de opdrachtgever wordt opgeleverd. Vast staat dat partijen 1 december 2018 als opleverdatum zijn overeengekomen. [eiser 1] c.s. stellen dat Saensigt het werk nog steeds niet heeft opgeleverd. In de periode van
1 december 2018 tot 1 september 2020 zijn 640 dagen verstreken, zodat Saensigt een boete is verschuldigd van € 25.600,00 (640 x € 40,00). Artikel 10 lid 5 van de algemene voorwaarden bepaalt echter dat de gefixeerde schadevergoeding bij een overeengekomen aanneemsom groter dan € 20.000,00 ten hoogste 15% van die aanneemsom bedraagt, zodat de gefixeerde schadevergoeding € 11.850,00 (€ 79.000,00 x 15%) bedraagt, aldus [eiser 1] c.s. Het primaire verweer van Saensigt dat [eiser 1] c.s. zich onterecht op hun opschortingsrecht hebben beroepen slaagt niet. Subsidiair en meer subsidiair voert Saensigt aan dat zij hoogstens een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is vanaf 1 december 2018 tot en met 25 april 2019 (zijnde de dag waarop zij de werkzaamheden overeenkomstig het afsprakenverslag heeft uitgevoerd), dan wel over de periode totdat het werk gereed was, namelijk 19 juli 2019. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij overschrijding van de bouwtijd is een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd tot de dag van oplevering. Saensigt heeft het werk nimmer opgeleverd; het werk is uiteindelijk afgerond door derden. Anders dan Saensigt stelt, hebben [eiser 1] c.s. niet gesteld dat op 19 juli 2019 alles klaar was. Hun uitlating in de dagvaarding (onder 5.39) heeft enkel betrekking op (de werkzaamheden aan) het vakantiehuis, niet op het hele werk. De rechtbank zal daarom [eiser 1] c.s. volgen in hun stelling en een bedrag van € 11.850,00 aan gefixeerde schadevergoeding toewijzen.
5.26.
Daarnaast vorderen [eiser 1] c.s. schadevergoeding wegens extra stookkosten (€ 694,46), gederfde huurinkomsten van het vakantiehuis (€ 10.692,40) en geleden financieringskosten (€ 1.885,00). Saensigt betwist deze kosten verschuldigd te zijn. Met Saensigt is de rechtbank van oordeel dat deze vordering afstuit op hetgeen in de algemene voorwaarden is opgenomen over de gefixeerde schadevergoeding. Gesteld noch gebleken is dat partijen van de wet (artikel 6:92 BW) afwijkende afspraken hebben gemaakt op dit punt. Dit betekent dat [eiser 1] c.s. geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van stookkosten, gederfde huurinkomsten en geleden financieringskosten.
5.27.
[eiser 1] c.s. maken op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW aanspraak op vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ter hoogte van de factuur van [bedrijf] van € 3.246,55 inclusief btw. Saensigt betwist de kosten verschuldigd te zijn. Volgens Saensigt was een deskundigenonderzoek niet nodig, dan wel hebben de expertisekosten niet als redelijke kosten te gelden zodat zij niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze verweren gaan niet op. Hiervoor is een wettelijke verplichting tot betaling van schadevergoeding aangenomen, zodat de gemaakte kosten ter vaststelling van die schade in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Artikel 6:96 lid 2 sub b BW gaat uit van een volledige vergoeding van de daar genoemde kosten, mits in redelijkheid gemaakt en redelijk in omvang. Gelet op de overgelegde specificatie van de werkzaamheden van [bedrijf] is hier naar het oordeel van de rechtbank aan voldaan. Saensigt moet dan ook de gevorderde expertisekosten van € 3.246,55 vergoeden.
Buitengerechtelijke kosten
5.28.
Daarnaast maken [eiser 1] c.s. aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. De hoogte van de buitengerechtelijke kosten hebben [eiser 1] c.s. berekend op € 1.636,67 inclusief btw, op basis van een hoofdsom van € 57.762,26.
Saensigt concludeert tot afwijzing en voert aan dat geen sprake kan zijn van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten omdat Saensigt een vordering heeft op [eiser 1] c.s. en niet andersom.
5.29.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het een vordering tot vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 BW betreft respectievelijk een vordering tot betaling die voortvloeit uit een overeenkomst en het verzuim is ingetreden na
1 juli 2012. Indien de schuldenaar geen consument is, is op grond van het Besluit voor de verschuldigdheid van incassokosten geen aanmaning vereist, maar is wel vereist dat de schuldenaar in verzuim is. Op 28 november 2018 is Saensigt in verzuim komen te verkeren door het ten onrechte opschorten van de werkzaamheden. De rechtbank berekent de verschuldigde buitengerechtelijke kosten over de toegewezen schadevergoeding van in totaal € 17.825,73. Dit betekent dat Saensigt € 1.153,44 aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
Wettelijke rente
5.30.
[eiser 1] c.s. stellen dat Saensigt over alle vorderingen wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf de dag van de dagvaarding. Saensigt heeft hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen zoals gevorderd.
Proceskosten
5.31.
Saensigt zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat
1.407,50(2,5 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 2.450,97
in reconventie
5.32.
Saensigt vordert in reconventie betaling van de onbetaald gelaten (meerwerk)facturen met aftrek van het minderwerk, te vermeerderen met rente en kosten. (Slechts) één factuur is in conventie nog niet besproken. Dit betreft de berging. Volgens Saensigt zijn [eiser 1] c.s. nog meerwerk voor de berging verschuldigd, waarvoor zij een factuur van € 12.093,47 inclusief btw hebben ontvangen. [eiser 1] c.s. betwisten dit meerwerk. Met [eiser 1] c.s. is de rechtbank van oordeel dat Saensigt niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Het meerwerkblad MM16 waarop Saensigt zich beroept is immers niet overgelegd. Daarnaast blijkt ook niet uit het expertiserapport en/of afsprakenverslag dat partijen de berging als meerwerk zijn overeengekomen. Het bewijsaanbod van Saensigt zal dan ook worden gepasseerd.
5.33.
Uit hetgeen verder in conventie is overwogen vloeit voort dat [eiser 1] c.s. hun verplichtingen uit de overeenkomst rechtsgeldig hebben opgeschort. Dit oordeel verhindert toewijzing van de vorderingen in reconventie, zodat deze vorderingen worden afgewezen.
5.34.
Saensigt zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] c.s. worden begroot op:
- salaris advocaat
901,25(2,5 punten × factor 0,5 × tarief € 721,00)
Totaal € 901,25

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat Saensigt tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van aanneming en dat Saensigt aansprakelijk is voor de schade die [eiser 1] c.s. als gevolg van deze tekortkomingen hebben geleden en nog zullen lijden,
6.2.
veroordeelt Saensigt om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 2.729,18 (tweeduizend zevenhonderdnegenentwintig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Saensigt om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 15.096,55 (vijftienduizend zesennegentig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Saensigt om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 1.153,44 (duizend honderddrieënvijftig euro en vierenveertig eurocent) aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 12 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt Saensigt in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 2.450,97, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt Saensigt in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 901,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
6.9.
veroordeelt Saensigt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Saensigt niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.10.
verklaart dit vonnis in conventie – behoudens de verklaring voor recht onder 6.1 – en in reconventie – wat betreft de kostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op
6 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 1589