ECLI:NL:RBNHO:2022:3340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
8152591 \ CV EXPL 19-17299
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers wegens annulering van vlucht door vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Easyjet Airline Company Limited, wegens de annulering van hun vlucht van Praag naar Amsterdam op 2 maart 2018. De passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., vorderen compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de annulering verdedigd door te stellen dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor dit beroep op buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben aangetoond dat de weersomstandigheden ten tijde van de geplande vlucht niet slecht waren en dat andere vluchten wel zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder de passagiers moet compenseren conform artikel 7 van de Verordening, en heeft de vordering van de passagiers toegewezen. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 3.234,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8152591 \ CV EXPL 19-17299
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] , wonende te [woonplaats]

2.
[passagier sub 2], wonende te [woonplaats]
3.
[passagier sub 3], wonende te [woonplaats]
4.
[passagier sub 4], wonende te [woonplaats]
5.
[passagier sub 5], wonende te [woonplaats]
6.
[passagier sub 6], wonende te [woonplaats]
7.
[passagier sub 7], wonende te [woonplaats]
8.
[passagier sub 8], wonende te [woonplaats]
9.
[passagier sub 9], wonende te [woonplaats]
10.
[passagier sub 10], wonende te [woonplaats]
11.
[passagier sub 11], wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
statutair gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J. Kumar

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 14 juni 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Prague-Ruzyne Airport (Tsjechië) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 2 maart 2018 met vlucht EZY 7908, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
Passagiers sub 1 en sub 2 zijn vervolgens omgeboekt naar vlucht OK 616 en zijn op 3 maart 2018 om 07:39 uur (lokale tijd) vanuit Prague-Ruzyne Airport vertrokken en om 08:56 uur (lokale tijd) aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport.
2.4.
Passagiers sub 3 tot en met sub 7 zijn omgeboekt naar vlucht U2 7906 en zijn op 5 maart 2018 om 13:13 uur (lokale tijd) vanuit Prague-Ruzyne Airport vertrokken en om 14:29 uur (lokale tijd) aangekomen op Amsterdam-Schiphol Airport.
2.5.
Passagiers sub 8 en sub 10 zijn op 2 maart 2018 om 18:40 uur (lokale tijd) vanuit Praag (Tsjechië) per bus vertrokken en op 3 maart 2018 om 07:15 uur (lokale tijd) aangekomen op Amsterdam Sloterdijk.
2.6.
Passagiers sub 9 en sub 11 zijn op 2 maart 2018 om 18:33 uur (lokale tijd) vanuit Praag per trein vertrokken en op 3 maart 2018 om 09:28 uur (lokale tijd) aangekomen op Amsterdam Centraal Station.
2.7.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.8.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van de betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 484,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden. Daartoe heeft de vervoerder aangevoerd dat op 2 maart 2018 sneeuwval was voorspeld in Amsterdam. Als gevolg van de voorspelde slechte weersomstandigheden waren er, naast onderhavige vlucht, 49 andere vluchten geannuleerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vaststaat dat de vlucht is geannuleerd. Op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub c van de Verordening, hebben de passagiers in geval van annulering van een vlucht recht op de in artikel 7 van de Verordening bedoelde compensatie. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. Bij de beoordeling hiervan heeft als uitgangspunt te gelden dat de Verordening een hoge mate van bescherming van de consument beoogt en restrictief dient te worden uitgelegd. In dat licht dient het standpunt van de vervoerder te worden bezien.
5.3.
In overweging 14 en 15 van de considerans van de Verordening is vermeld dat er wordt geacht sprake te zijn van buitengewone omstandigheden wanneer een besluit van het luchtverkeersbeheer voor een specifiek vliegtuig op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt, ook al heeft de betrokken luchtvaartmaatschappij alle redelijke inspanningen geleverd om de vertragingen of annuleringen te voorkomen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval ook aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.4.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voor het eerst bij dupliek aangevoerd dat op 2 maart 2018 tevens sprake was van capaciteitsreductie als gevolg van de slechte weersomstandigheden. Ingevolge artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) brengt de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Het verweer van de vervoerder dat op 2 maart 2018 tevens sprake was van capaciteitsreductie is te laat door de vervoerder naar voren gebracht. Dit verweer is dus tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.5.
De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat op 2 maart 2018 vanaf 20:00 UTC sneeuwval werd verwacht (‘the beast from the east’) in Amsterdam. Bovendien was er sterke wind, vanaf 12:00 UTC tot 3 maart 2018 tot 18:00 uur UTC, voorspeld met een kracht van 30 tot 35 knopen met hoge impact voor Schiphol, aldus de vervoerder. De vlucht in kwestie zou om 21:25 uur UTC landen. Als gevolg van de slechte weersomstandigheden was de vervoerder genoodzaakt om een groot aantal vluchten van en naar Schiphol te annuleren, zo ook onderhavige vlucht. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat de veiligheid van zijn passagiers en bemanning de absolute prioriteit heeft. De weersomstandigheden hadden directe impact op de vlucht in kwestie, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van de gestelde slechte weersomstandigheden heeft de vervoerder, onder meer, de weersvoorspellingen en het TAF-rapport overgelegd. De passagiers betwisten dat de weersomstandigheden tijdens de vlucht in kwestie slecht waren. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben de passagiers een weerrapport overgelegd waaruit zou blijken dat om 22:25 uur (lokale tijd), de aankomsttijd van de vlucht in kwestie, geen neerslag viel, dat sprake van maximaal zicht en dat sprake was van wind met een windkracht van 14 knopen. Evenmin zouden de slechte weersomstandigheden blijken uit de overgelegde weerrapporten van de vervoerder, aldus de passagiers. Voorts hebben de passagiers aangegeven dat vele vluchten wel zijn uitgevoerd dan wel geland zijn rond de geplande aankomst van de vlucht in kwestie en bovendien zijn deze vluchten zonder enige vertraging uitgevoerd (productie 2 bij conclusie van repliek). Het weer ten tijde van de geplande uitvoering van de vlucht in kwestie was dus goed om te vliegen. Bovendien stellen de passagiers zich op het standpunt dat de winterse omstandigheden geen buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Dat de vervoerder de vlucht heeft geannuleerd is dan ook een operationele keuze geweest. Dit wordt gesteund door het feit dat het toestel dat gepland stond voor de vlucht in kwestie en de voorafgaande vlucht zonder langdurige vertraging is aangekomen te Amsterdam, aldus nog steeds de passagiers. De vervoerder heeft de stellingen van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat hij geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. Bij conclusie van dupliek herhaalt de vervoerder namelijk dat hij wegens de voorspelde weersomstandigheden de vlucht heeft geannuleerd, maar gaat de vervoerder niet in op de stellingen van de passagiers. Door de vervoerder is dan ook onvoldoende weersproken dat de vlucht door de weersomstandigheden niet zou kunnen worden uitgevoerd. De vervoerder heeft nog verwezen naar een tweetal beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2019:11476 en ECLI:NL:RBNHO:2020:7718) waar de rechter een beroep op buitengewone omstandigheden heeft gehonoreerd. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat bij beide zaken om dezelfde vluchtdatum ging. Het is echter aan de vervoerder om in elke afzonderlijke zaak zijn verweer tegenover de stellingen van de passagiers te onderbouwen. In de onderhavige zaak heeft de vervoerder anders dan in voornoemde zaken, zoals reeds overwogen, de stellingen van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij.
5.6.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Zowel het primair gevorderde bedrag als het subsidiair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde, te weten € 484,00 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 3.234,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.750,00 vanaf 2 maart 2018 en over € 484,00 vanaf 14 juni 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter