ECLI:NL:RBNHO:2022:3350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
7957060 \ CV EXPL 19-11396
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers na annulering van vlucht door slechte weersomstandigheden

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Easyjet Airline Company Limited wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Berlijn op 2 maart 2018. De passagiers vorderen compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden. De vervoerder, Easyjet, heeft aangevoerd dat de annulering te wijten was aan slechte weersomstandigheden, maar de kantonrechter oordeelt dat de vervoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd om dit te onderbouwen. De passagiers hebben aangetoond dat er op het moment van de geplande vlucht geen onoverkomelijke weersomstandigheden waren en dat andere vluchten wel zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden en heeft de vordering van de passagiers toegewezen. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van € 1.181,50 aan compensatie, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7957060 \ CV EXPL 19-11396
Uitspraakdatum: 6 april 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
3.
[passagier sub 3]
4.
[passagier sub 4]
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R. Hannink (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
statutair gevestigd te Cardiff (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J. Kumar

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 29 maart 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagiers hebben hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Schönefeld Airport, Berlijn (Duitsland) op 2 maart 2018 met vlucht U24568, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagiers zijn niet dan wel geruime tijd later aangekomen op de overeengekomen eindbestemming.
2.3.
EUclaim B.V. heeft namens de passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 181,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en doet een beroep op buitengewone omstandigheden, die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening. In de punten 14 en 15 van de considerans van de Verordening staat dat dergelijke omstandigheden zich onder meer kunnen voordoen in geval van onverwachte vliegveiligheidsproblemen, weersomstandigheden die de uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen en wanneer een besluit van de luchtverkeersleiding voor een specifiek toestel op een specifieke dag een langdurige vertraging, een vertraging van een nacht of de annulering van één of meer vluchten van dat vliegtuig veroorzaakt.
5.3.
De vervoerder doet een beroep op buitengewone omstandigheden. De vervoerder heeft voor het eerst bij dupliek aangevoerd dat op 2 maart 2018 tevens sprake was van capaciteitsreductie als gevolg van de slechte weersomstandigheden. Ingevolge artikel 128 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) brengt de gedaagde alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen. Het verweer van de vervoerder dat op 2 maart 2018 tevens sprake was van capaciteitsreductie is te laat door de vervoerder naar voren gebracht. Dit verweer is dus tardief. De kantonrechter zal dan ook aan dit verweer voorbij gaan.
5.4.
De vervoerder heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd wegens slechte weersomstandigheden in Amsterdam. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat er sneeuwval was voorspeld en wind met een windkracht tussen de 30 en 35 knopen tot 18:00 uur (UTC). Als gevolg van de slechte weersomstandigheden was de vervoerder genoodzaakt om een groot aantal vluchten te annuleren, zo ook onderhavige vlucht. De beslissing om de vlucht te annuleren is gebaseerd op het TAF Report welke om 05:19 uur UTC is gepubliceerd, aldus de vervoerder. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat de veiligheid van zijn passagiers en bemanning de absolute prioriteit heeft. De weersomstandigheden hadden directe impact op de vlucht in kwestie, aldus nog steeds de vervoerder. Ter onderbouwing van de gestelde slechte weersomstandigheden heeft de vervoerder, onder meer, de weersvoorspellingen en het TAF-rapport overgelegd. Uit het TAF Report volgt dat er sneeuwval en wind van 22 knopen, met windvlagen tot 33 knopen, is voorspeld voor 2 maart 2018. De weersvoorspelling, die om 11:02 uur UTC is gepubliceerd, ziet er niet veel anders uit, aldus nog steeds de vervoerder. Tevens heeft de vervoerder aangevoerd dat uit de weersvoorspelling, die is gepubliceerd om 16:51 uur UTC, volgt dat Amsterdam is aangeduid als ‘high impact hazards’ wat inhoudt dat er hoog gevaar is in Amsterdam. De passagiers betwisten dat de weersomstandigheden tijdens de vlucht in kwestie slecht waren. Dat het weer ten tijde van de geplande uitvoering van de vlucht in kwestie goed was om te vliegen, volgt uit de vele vluchten die wel zijn uitgevoerd (productie 1 bij conclusie van repliek), alsmede uit productie 4 bij conclusie van antwoord, aldus de passagiers. Hierbij hebben de passagiers aangevoerd dat uit productie 4 bij conclusie van antwoord volgt dat om 17:17 uur (UTC), één uur en 48 minuten voor schemavertrek van de vlucht, sprake was van lichte wind en maximaal zicht. De vlucht diende pas om 19:05 uur (UTC) te vertrekken. Van windstoten dan wel sneeuwval of anderszins slechte weersomstandigheden was ten tijde van de geplande aankomst van de vlucht geen sprake. Evenmin zouden de slechte weersomstandigheden blijken uit de overgelegde weerrapporten van de vervoerder, aldus nog steeds de passagiers. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben de passagiers een weerrapport overgelegd. De vervoerder heeft de stellingen van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat hij geen geslaagd beroep kan doen op buitengewone omstandigheden. Bij conclusie van dupliek herhaalt de vervoerder dat hij wegens de voorspelde weersomstandigheden de vlucht heeft geannuleerd, maar gaat de vervoerder niet in op de stellingen van de passagiers. Door de vervoerder is dan ook onvoldoende weersproken dat de vlucht door de weersomstandigheden niet zou kunnen worden uitgevoerd. De vervoerder heeft nog verwezen naar een beschikking van de rechtbank Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2020:7718) waar de rechter een beroep op buitengewone omstandigheden heeft gehonoreerd. Het ging in deze zaak om dezelfde vluchtdatum. Het is echter aan de vervoerder om in elke afzonderlijke zaak zijn verweer tegenover de stellingen van de passagiers te onderbouwen. In de onderhavige zaak heeft de vervoerder anders dan in voornoemde zaak, zoals reeds overwogen, de stellingen van de passagiers onvoldoende gemotiveerd weersproken. De kantonrechter gaat hier dan ook aan voorbij.
5.5.
Gelet op het voorgaande slaagt, in onderhavig geval, het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden niet. De kantonrechter komt dan niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging voortvloeiende uit annulering te beperken. Het verzoek tot betaling van de compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening zal om die reden worden toegewezen.
5.6.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.7.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de eisende partij in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.181,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 2 maart 2018 en over € 181,50 vanaf 29 maart 2019 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter