ECLI:NL:RBNHO:2022:3405

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
15-161804-21 rekest 21-013488
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na sepot zonder strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.J.G. Dudink, vroeg om vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met een strafzaak die nooit heeft plaatsgevonden. De officier van justitie had op 22 juni 2021 aan verzoeker meegedeeld dat hij niet verder zou worden vervolgd, wat leidde tot een sepot. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker nooit als verdachte is aangemerkt en dat er geen strafzaak tegen hem is geweest. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de advocaat niet in rechtstreeks verband stonden met een strafzaak tegen verzoeker, aangezien er geen strafzaak was. De gemaakte kosten waren daarom niet te wijten aan toedoen van de Staat en kwamen niet voor vergoeding in aanmerking.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering besproken, waaronder artikel 530, dat de mogelijkheid biedt om schadevergoeding te verzoeken voor kosten van een raadsman. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de wet de mogelijkheid van vergoeding na sepot niet expliciet uitsluit, de kosten van de raadsman in dit geval niet in verband stonden met een strafzaak. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de kosten niet door de Staat zijn veroorzaakt en dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor toekenning van de gevraagde vergoeding.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor de betrokken partijen binnen de gestelde termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
Parketnummer : 15-161804-21
Raadkamernummer : 21-013488
Uitspraakdatum : 23 maart 2022
beslissing van de enkelvoudige kamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Haarlem (Stolbergstraat 8, 2012 EP Haarlem),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.Feiten

De officier van justitie heeft bij brief van 22 juni 2021 aan verzoeker meegedeeld hem niet verder te zullen vervolgen. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

2.Procedure

Het verzoekschrift is op 9 september 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 16 maart 2022 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft mr. H.J.G. Dudink, de advocaat van verzoek en de officier van justitie op zitting gehoord.
Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

3.Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 4.708,54 wegens:
- de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer; door verzoeker is een factuur d.d. 26 augustus 2021 van mr. H.J.G. Dudink overgelegd tot een bedrag van € 4.368,54;
- de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen (en in raadkamer toelichten) van dit verzoek op grond van artikel 533 Sv tot een bedrag van € 340,- (€ 680,-).

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich voor een deel tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding, omdat de in rekening gebrachte uren haar erg hoog voorkomen, gelet op de zeer beperkte omvang van het dossier.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
5.2.
Artikel 530, tweede lid Sv, luidt als volgt:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte (…) uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede (…) in de kosten van een raadsman.”
En artikel 534, eerste lid Sv luidt:
“De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.”
5.3.
Het gaat in deze zaak niet om beslissing door de rechter, maar om een sepot door het openbaar ministerie. Zo een geval is niet in de wet geregeld.
5.4.
Bij wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 is in 591a Sv (nu: 530 Sv) de mogelijkheid ingevoerd om vergoeding te verzoeken voor de kosten van een raadsman. In de bijbehorende memorie van toelichting wordt hierover het volgende opgemerkt:
“Voorts acht de ondergetekende een vergoeding van de kosten van de raadsman wenselijk. Daaronder vallen — aldus de Hoge Raad (NJ 1966/443) — de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces, met inbegrip van de voorlopige hechtenis.” [1] Het moet dus gaan om een strafproces; de mogelijkheid van een vergoeding na een sepot wordt hierin niet vermeld.
5.5.
In zijn arrest van 19 februari 2013 overwoog de Hoge Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 591a Sv dat dat artikel niet beperkt is tot de situatie dat de zaak is geëindigd door een rechterlijke uitspraak. [2] Ook als de zaak op een andere wijze is geëindigd bestaat volgens de Hoge Raad op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman. Beslissend is daarbij of in het concrete geval voor toekenning van zo'n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat oordeel is aan de rechter overgelaten, die daarbij rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval.
Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 591a Sv niet kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheid tot toekenning van een dergelijke vergoeding te binden aan strikte grenzen wat betreft de fase van het strafproces waarin de kosten van een raadsman in de geëindigde strafzaak zijn. Maar het moet dan wel gaan om de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte.
In dit arrest komt de Hoge Raad ten slotte tot de conclusie dat indien en voor zover naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman, de rechter daartoe ook kan besluiten indien de zaak is geëindigd in een sepot.
5.6.
Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank het verzoek beoordeeld.
Het procesdossier bestaat uit 26 bladzijden en 35 bladzijden foto’s. Uit dit dossier blijkt het volgende.
Op 28 januari 2020 werd er bij Meld Misdaad Anoniem een melding gedaan over de aanwezigheid van een mogelijke hennepkwekerij. Naar aanleiding van deze melding werd een onderzoek gestart. Op 6 april 2020 heeft de politie Noord-Holland op een locatie in [plaats] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen en ontmanteld. Daarmee is een misdrijf op heterdaad ontdekt. Uit onderzoek in het Kadaster bleek dat verzoeker eigenaar was van het desbetreffende pand. In het procesdossier (blz. 56) is vermeld dat er nog geen verdachten worden aangemerkt in het onderzoek.
Uit het procesdossier volgt niet dat verzoeker op enig moment later als verdachte is aangemerkt of dat hij is verhoord door de politie.
5.7.
Verzoeker heeft op 22 juni 2021 een brief ontvangen, waarin de officier van justitie hem meedeelt dat de zaak wordt geseponeerd. In de brief wordt geen reden van het sepot vermeld.
Ter zitting daarnaar gevraagd kon de officier van justitie het verzenden van de sepotbrief niet verklaren. Ook in haar dossier kwam verzoeker niet als verdachte voor.
Verzoeker was zelf niet ter zitting verschenen om zijn verzoek toe te lichten. Wel was zijn advocaat aanwezig. Op de vraag van de rechtbank wanneer verzoeker als verdachte was aangemerkt of wanneer verzoeker door de politie was verhoord, deelde de advocaat mee dat uit de sepotbeslissing volgde dat zijn cliënt als verdachte was aangemerkt. Hij kon niet verklaren of de politie op enig moment contact met verzoeker zou hebben gehad.
Wel stelde de advocaat dat hij processtukken had gehad, maar ook dat hij die misschien van de gemeente had ontvangen. Het ging hier om bedrijfsruimte die verzoeker aan verschillende bedrijven verhuurde. Mogelijk zou de wet Bibob worden toegepast. Verzoeker zou daardoor mogelijk grote schade kunnen oplopen.
5.8.
Bij deze stand van zaken gaat de rechtbank ervan uit dat er nooit een strafzaak tegen verzoeker is geweest. De advocaat heeft ter zitting omstandig bepleit dat hij vele uren aan de zaak heeft besteed, omdat bij dit soort hennepzaken de gemeente vaak nog volgt met allerlei maatregelen. In de urenspecificatie van de advocaat van de verrichte werkzaamheden leest de rechtbank bijvoorbeeld ook
“Voortgang en gevolgen bedrijf en evt. plan van aanpak”. Dat mag allemaal zo zijn, maar dat zijn gevolgen van de huurovereenkomst die verzoeker had met zijn huurder, die in het gehuurde een hennepkwekerij exploiteerde. Dat is echter geen gevolg van het optreden van politie tegen verzoeker.
Naar het oordeel van de rechtbank staan de hiervoor vermelde werkzaamheden niet – en al helemaal niet rechtstreeks – in verband met een strafzaak tegen verdachte. Die was er niet. In de omstandigheden van dit geval is het wellicht goed geweest dat verzoeker zich al in een vroeg stadium voor advies tot een advocaat heeft gewend, maar de daardoor gemaakte kosten zijn geen kosten die door toedoen van de Staat zijn veroorzaakt. Die kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
5.9.
Het verzoek zal dus moeten worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bähler, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 4