ECLI:NL:RBNHO:2022:3951

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
8930761
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatieverzoek van passagiers na vertraagde vlucht tegen vervoerder

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden gesloten met Tunis Air, een verzoek ingediend tot compensatie vanwege een vertraagde vlucht van Amsterdam Schiphol naar Carthage op 21 december 2018. De vlucht had een vertraging van 4 uur en 9 minuten, waarna de passagiers compensatie hebben aangevraagd. Tunis Air heeft echter geweigerd om tot betaling over te gaan. De passagiers hebben hun verzoek gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De passagiers stelden dat de zaak onder de Europese procedure voor geringe vorderingen (EPGV) valt, maar de rechter concludeerde dat de passagiers niet voldoende onderbouwd hebben dat de vervoerder een statutaire zetel in een lidstaat heeft. Hierdoor is er geen sprake van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in de EPGV. De procedure zal daarom worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure.

De kantonrechter heeft bepaald dat de passagiers de vervoerder moeten oproepen voor de rolzitting op 6 april 2022. De beslissing van de kantonrechter is gegeven door mr. S.N. Schipper en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8930761 \ CV FORM 20-10507
Uitspraakdatum: 9 maart 2022
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],2. [eiser 2],3. [eiser 3],4. [eiser 4],allen wonende te [plaats]

verzoekende partij
verder te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff
tegen
Tunis Airgevestigd te België
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: I. Zorgati

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 22 december 2020;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 14 juni 2021;
  • de schriftelijke reactie van de passagiers, ingekomen ter griffie op 22 april 2021.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport naar Carthage Airport (Tunesië) op 21 december 2018, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is vertraagd uitgevoerd. De passagiers zijn met 4 uur en 9 minuten vertraging aangekomen op hun eindbestemming.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagiers verzoeken de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 1.600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 363,00 subsidiair € 290,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 januari 2019;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren het verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00. Daarnaast maken de passagiers aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen
4.2.
De passagiers betogen dat de onderhavige zaak binnen het toepassingsbereik van de Europese procedure voor geringe vorderingen (hierna: EPGV) valt. Zij hebben in dit verband gewezen op de beschikking van deze rechtbank van 6 mei 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:3542). In de beschikking van 2020 is de kantonrechter er (impliciet) vanuit gegaan dat de EGPV van toepassing was. Daarbij is aangenomen dat de vervoerder woonplaats had in België, zoals in de kop van die beschikking is vermeld. In de onderhavige zaak is door de passagiers bij schrijven van april 2021 toegelicht dat de statutaire zetel van de vervoerder in Tunesië is gelegen. De passagiers hebben opgemerkt dat de vervoerder tevens kantoor houdt in België, maar zij hebben niet onderbouwd dat de vervoerder een statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft in België dan wel in een andere lidstaat, zoals bedoeld in artikel 3 lid 2 EPGV, in samenhang met artikel 63 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
4.3.
Van een grensoverschrijdende zaak zoals bedoeld in artikel 3 EPGV is gelet op het voorgaande geen sprake. Nu de passagiers het verzoek niet hebben ingetrokken, zal de kantonrechter bepalen dat de procedure conform artikel 4 lid 3 Uitvoeringswet en artikel 69 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt voorgezet in de stand waarin zij zich bevindt, volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. Daarom zal een dag worden bepaald waarop de zaak op de rol zal komen voor het wijzen van vonnis.
4.4.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat de procedure dient te worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure;
5.2.
bepaalt dat de passagiers de vervoerder bij exploot zullen oproepen voor de rolzitting van woensdag 6 april 2022 te 10:00 uur met betrekking tot deze beslissing en het verzoekschrift;
5.3.
houdt iedere beslissing verder aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open