Op 30 mei 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar en bewoner van de woning, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Waterland, die de WOZ-waarde voor het jaar 2021 had vastgesteld op € 292.000. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning slechts € 235.000 waard was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de gehanteerde indexeringspercentages onvoldoende had onderbouwd en dat er onjuiste inhoudsmaten van vergelijkingsobjecten waren gebruikt. Hierdoor was de vastgestelde waarde niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank onderzocht de waarde van de woning aan de hand van gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare objecten en concludeerde dat de waarde van de woning, rekening houdend met de staat van onderhoud en de ligging ten opzichte van sportvelden, niet hoger dan € 277.500 kon zijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en stelde de WOZ-waarde vast op € 277.500. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar en de noodzaak om rekening te houden met de staat van onderhoud en de invloed van de omgeving op de waarde van onroerende zaken.