ECLI:NL:RBNHO:2022:4967

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
22/94
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om openbaarmaking van milieu-informatie in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekster, Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad om informatie over emissies van een bedrijf. Dit verzoek werd gedeeltelijk geweigerd, waarop verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter vroeg om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder, dat het openbaar maken van een meetrapport weigerde, niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigeringsgrond die verweerder aanvoerde, namelijk de bescherming van het milieu, niet van toepassing was, omdat het meetrapport milieu-informatie betreft die onder artikel 10, vierde lid, van de Wob valt. Dit betekent dat de openbaarmaking van het meetrapport niet kan leiden tot schade aan het milieu, zoals door verweerder werd gesteld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en verweerder opgedragen om binnen twee weken het meetrapport openbaar te maken. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in milieu-informatie en de restrictieve toepassing van weigeringsgronden in Wob-zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/94

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2022 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen, verzoekster

(gemachtigde: H.M. Zwetsloot),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: C. Zeck).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij] ., te [vestigingsplaats] .

(gemachtigden: mr. G. Koop en mr. A. Mahmoud).

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk geweigerd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zicht laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij en haar gemachtigden zijn, met afbericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Op 22 oktober 2021 heeft verzoekster bij verweerder een verzoek in het kader van de Wob ingediend. Zij heeft verweerder verzocht om toezending van informatie over [bedrijf] . Verzoekster heeft specifiek gevraagd om:
 het tijdpad voor het handhavingstraject;
 de mate van overschrijding van de normen met betrekking tot emissie;
 een kopie van wisseling van stukken tussen de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en [bedrijf] met betrekking tot emissies;
 een kopie van het voornemen van een last onder dwangsom.
2.2
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft verweerder aan derde-partij medegedeeld dat hij voornemens is de gevraagde informatie (gedeeltelijk) te verstrekken. Verweerder heeft derde-partij in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op het voorgenomen besluit.
2.3
Bij brief van 17 december 2021 heeft derde-partij in haar zienswijze aangegeven dat zij bezwaar heeft tegen de openbaarmaking van een brief(meet)rapport van 21 februari 2020 (het meetrapport), omdat het meetrapport een interne verslaglegging van uitgevoerde metingen is en niet een geaccrediteerd meetrapport. Het meetrapport geeft om die reden geen betrouwbaar c.q. representatief beeld van de emissie-situatie bij [bedrijf] en openbaarmaking ervan kan alleen maar tot misverstanden leiden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover van belang – geweigerd het meetrapport openbaar te maken. Volgens verweerder weegt het belang van het verstrekken van informatie ingevolge de Wob in dit geval niet zwaarder dan het belang van de bescherming van het milieu, waarop deze informatie betrekking heeft. De emissie gegevens in het meetrapport zijn tot op heden niet betrouwbaar en representatief. Derde-partij wordt benadeeld, wanneer een vertekend beeld wordt geschetst over de emissies, zonder dat deze in overeenstemming zijn met de realiteit. Het belang van de bescherming van het milieu is niet gediend met openbaarmaking van niet-betrouwbare emissiegegevens. Verweerder heeft daarom met toepassing van artikel 10, zevende lid, onder a, van de Wob besloten het meetrapport niet openbaar te maken.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1
Verzoekster betoogt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd het meetrapport openbaar te maken. Zij voert daartoe aan dat artikel 10, vierde lid, van de Wob toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder a, van de Wob uitsluit voor zover het gaat om informatie over emissies in het milieu. Verweerder kan dus niet met toepassing van deze weigeringsgrond weigeren het meetrapport openbaar te maken. Daarnaast kan de (on)juistheid en onvolledigheid van informatie geen rol spelen in een Wob-procedure. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst verzoekster naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2622 en 1 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1121. Voorts moeten weigeringsgronden van de Wob restrictief worden uitgelegd, als het gaat om milieu-informatie. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder a, van de Wob biedt voor het bevoegd gezag enkel de mogelijkheid om mogelijke schade aan het milieu in zijn afweging te betrekken. Aan deze weigeringsgrond heeft verweerder dus hoe dan ook een onjuiste uitleg gegeven. Het is evident dat het verstrekken van het meetrapport niet kan leiden tot schade aan het milieu.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de emissie gegevens in het meetrapport niet betrouwbaar en representatief zijn, omdat niet is gemeten volgens de juiste NEN-normen. Het is niet handig om onjuiste gegevens bij handhavingstrajecten te gebruiken.
5.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het meetrapport milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wob. Dit betekent dat alleen daarom al de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder a, van de Wob niet van toepassing is. Daar voegt de rechtbank aan toe dat uit de uitspraken van de Afdeling waar verzoekster naar heeft verwezen de vraag of de inhoud van de openbaar te maken documenten (on)juist is, niet relevant is in een zaak waarbij aan de orde is of documenten in het kader van de toepassing van de Wob openbaar moeten worden gemaakt. Het betoog slaagt.
6.1
Verzoekster betoogt voorts dat verweerder ten onrechte heeft meegewogen dat openbaarmaking van het meetrapport leidt tot benadeling van derde-partij (artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob). Los van het feit dat verweerder niet precies heeft gemotiveerd wat deze benadeling behelst, is deze weigeringsgrond gelet op artikel 10, zesde lid, van de Wob niet van toepassing bij verzoeken om milieu-informatie. Voor zover verweerder meent dat dit belang valt onder de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob, wijst verzoekster erop dat deze grond restrictief moet worden uitgelegd. Het is uitgesloten dat benadeling van derde-partij hieronder valt. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst verzoekster naar de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat derde-partij wordt benadeeld door de openbaarmaking van het meetrapport, omdat het meetrapport een vertekend beeld geeft en niet in overeenstemming is met de realiteit.
6.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voor zover verweerder heeft bedoeld ook de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen, deze weigeringsgrond gelet op het zesde lid van dit artikel niet van toepassing is. Het betoog slaagt.
7.1
Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het meetrapport, in bezwaar geen stand kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen die noodzakelijk is in afwachting van, in dit geval, een beslissing op bezwaar.
7.2
De voorlopige voorzieningenprocedure in het bestuursrecht heeft nadrukkelijk betrekking op het al of niet treffen van een voorlopige voorziening die noodzakelijk is in afwachting van een bodembeslissing. Toewijzing van het verzoek, te weten openbaarmaking van het meetrapport, heeft naar haar aard juist geen voorlopige strekking, maar zal tot definitieve, onomkeerbare gevolgen leiden. Het gaat bij de Wob immers niet om inzage in het meetrapport te geven aan verzoeksters, maar om openbaarmaking aan een ieder, wat feitelijk niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Daarom is de voorzieningenrechter over het algemeen heel terughoudend met het treffen van een voorlopige voorziening in Wob-zaken waarin openbaarmaking (gedeeltelijk) is geweigerd. Voor het treffen van een voorlopige voorziening, bestaande in een opdracht aan het bestuursorgaan om de gevraagde informatie openbaar te maken, is dan ook alleen aanleiding als een zwaarwegend belang daartoe noopt. Ook als buiten twijfel is dat een bepaald document of deel daarvan openbaar moet worden gemaakt, kan er aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen.
7.3
Gegeven hetgeen onder rechtsoverwegingen 5.3 en 6.3 is overwogen doet dit laatste zich voor. De voorzieningenrechter is van oordeel dat buiten twijfel is dat het meetrapport openbaar moet worden gemaakt.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak het brief(meet)rapport van 21 februari 2020 openbaar maakt.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak het brief(meet)rapport van 21 februari 2020 openbaar te maken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 10
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.
7. Het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a.de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;