Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een opgelegde boete. De naheffingsaanslag van € 949 en de boete van € 949 zijn opgelegd voor het tijdvak van 27 augustus 2019 tot en met 13 mei 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft de aanslag en boete gehandhaafd. Eiser heeft beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 17 mei 2022, ondanks tijdige uitnodiging. Eiser vroeg om uitstel vanwege een geboekt vliegticket, maar dit verzoek werd afgewezen.
De rechtbank overwoog dat eiser op 21 februari 2020 met zijn auto op de weg heeft gereden tijdens de schorsing van het kenteken. Eiser stelde dat hij op weg was naar de garage voor een APK-keuring, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op die datum gebruik maakte van de weg met het oog op een APK-keuring. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van motorrijtuigenbelasting tijdens de schorsing.
De rechtbank oordeelde ook over de opgelegde boete. Eiser had geen feiten aangedragen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat hem geen verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank vond de boete van € 949 passend, maar constateerde dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de boete met 5%. De uiteindelijke boete werd vastgesteld op € 902. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde verzuimboete.