ECLI:NL:RBNHO:2022:5022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
9246069 \ CV EXPL 21-3541
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van ticketprijzen na annulering van vluchten door luchtvaartmaatschappij

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door Aviclaim, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens annulering van hun vluchten. De passagiers hebben op 18 mei 2021 een dagvaarding ingediend, waarop de vervoerder schriftelijk heeft geantwoord. De passagiers vorderen restitutie van de ticketprijzen, gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van vluchten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de passagiers ontvankelijk zijn in hun vordering. De vervoerder heeft betwist dat de passagiers recht hebben op restitutie, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de annulering van de vluchten hen recht geeft op terugbetaling van de ticketprijzen binnen zeven dagen na annulering. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen, met uitzondering van enkele passagiers die niet ontvankelijk zijn verklaard. De vervoerder is veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak betreft ook de vraag wie aansprakelijk is voor de restitutie in het geval van aansluitende vluchten en de rol van de luchtvaartmaatschappij in deze context. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen en heeft bewijslevering toegestaan voor enkele passagiers die hun vordering nog moeten onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9246069 \ CV EXPL 21-3541
Uitspraakdatum: 1 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1] , wonende te [plaats 1]

2.
[eiser 2]
3.
[eiser 3]beiden wonende te [plaats 2]
4.
[eiser 4]
5.
[eiser 5]
6.
[eiser 6]
7.
[eiser 7]
8.
[eiser 8]allen wonende te [plaats 3]
9.
[eiser 9], wonende te [plaats 4]
10.
[eiser 10]
11.
[eiser 11]beiden wonende te [plaats 5]
12.
[eiser 12]
13.
[eiser 13]beiden wonende te [plaats 6]
14.
[eiser 14]
15.
[eiser 15]
16.
[eiser 16]allen wonende te [plaats 7]
17.
[eiser 17], wonende te [plaats 8]
18.
[eiser 18], wonende te [plaats 9]
19.
[eiser 19]
20.
[eiser 20]beiden wonende te [plaats 7]
21.
[eiser 21]
22.
[eiser 22]beiden wonende te [plaats 10]
23.
[eiser 23]
24.
[eiser 24]
25.
[eiser 25]allen wonende te [plaats 11]
26.
[eiser 26], wonende te [plaats 1]
27.
[eiser 27]
28.
[eiser 28]beiden wonende te [plaats 12]
29.
[eiser 29]
30.
[eiser 30]
31.
[eiser 31]allen wonende te [plaats 13]
32.
[eiser 32]
33.
[eiser 33]beiden wonende te [plaats 14]
34.
[eiser 34]
35.
[eiser 35]beiden wonende te [plaats 15]
36.
[eiser 36], wonende te [plaats 16]
37.
[eiser 37], wonende te [plaats 17]
38.
[eiser 38], wonende te [plaats 2]
39.
[eiser 39], wonende te [plaats 18]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde S. Diederich (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
statutair gevestigd te Keulen (Duitsland), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.A. Pluijm (Russell Advocaten)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 18 mei 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan laatstgenoemde de passagiers diende te vervoeren.
2.2.
De vluchten zijn geannuleerd.
2.3.
Passagiers sub 4 en sub 6 zijn de wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kind [minderjarige 1]. Voornoemde passagiers hebben de vermeende vordering van hun minderjarige kind overgedragen aan zichzelf.
2.4.
Passagier sub 9 is de wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. Passagier sub 9 heeft de vermeende vordering van haar minderjarige kinderen overgedragen aan zichzelf.
2.5.
Passagiers sub 29 en 30 zijn de wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen [minderjarige 5] en [minderjarige 6]. Voornoemde passagiers hebben de vermeende vorderingen van hun minderjarige kinderen overgedragen aan zichzelf.
2.6.
Aviclaim heeft namens de passagiers terugbetaling verzocht van de ticketprijs.
2.7.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen, bij conclusie van repliek, dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 9.995,92, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de annuleringsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 996,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vluchten gehouden is tot restitutie van de vliegtickets binnen zeven dagen na annulering van de vluchten conform artikel 5 lid 1 sub a in samenhang met artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening.
3.3.
Uit de vermindering van eis volgt dat passagiers sub 1, sub 4 tot en met sub 9, sub 23 tot en met sub 31, sub 36, sub 38 en sub 39 geen vordering meer hebben op de vervoerder.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder heeft ten aanzien van de passagiers sub 10 tot en met sub 17, sub 19 tot en met sub 22, sub 32 en sub 33 aangevoerd dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vordering, aangezien zij geen rechtsgeldige volmacht dan wel cessie hebben verleend aan Aviclaim. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat voor een rechtsgeldige volmacht vereist is dat de vordering in voldoende mate in de akte van cessie/ volmacht is bepaald. Ook dient volgens de vervoerder een kopie van de identiteitsbewijzen van de passagiers te worden overgelegd. De kantonrechter overweegt als volgt. Volmacht en cessie zijn twee andere instrumenten. Volmacht is geregeld in artikel 3:60 Burgerlijk Wetboek (BW) en verder en cessie in artikel 3:94 BW. De volmachtverlening is een eenzijdige rechtshandeling van de volmachtgever en is niet, in tegenstelling tot cessie, aan vormvereisten gebonden. Daar komt bij dat de volmachtgever, anders dan bij cessie, bevoegd blijft zelf de rechtshandeling(en) te verrichten tot welke hij volmacht heeft verleend. Uit de door Aviclaim overgelegde ‘volmacht-akte van cessie/power of attorney-deed of assignment’ blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat passagiers sub 10 tot en met sub 17, sub 19 tot en met sub 22, sub 32 en sub 33 hun vermeende vorderingsrecht niet hebben overgedragen aan Aviclaim, maar dat zij slechts Aviclaim hebben gemachtigd om de onderhavige procedure namens hen te voeren. In voorgenoemd document staat immers het volgende vermeld: “
I. Verklaart volmacht te verlenen aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProBe-ASP B.V., hierna te noemen ‘Aviclaim’, gevestigd te Breukelen en ingeschreven in het Handelsregister onder nummer 01169860, om namens ondergetekende in en buiten rechte op te treden, onder meer (maar niet uitsluitend) met het oog op het incasseren van een vordering(en) op de luchtvaartmaatschappij, en om in dat kader alles te doen wat tot het uitvoeren van onder meer de volgende werkzaamheden: -vordering indienen bij luchtvaartmaatschappij, - benaderen maatschappij op welke wijze dan ook, - gelden van de luchtvaartmaatschappij incasseren.” De conclusie is dan ook dat passagiers sub 10 tot en met sub 17, sub 19 tot en met sub 22, sub 32 en sub 33 Aviclaim hebben gemachtigd om de procedure namens hen te voeren. Voornoemde passagiers zijn derhalve ontvankelijk in hun vordering.
Passagiers sub 19 en sub 20
5.3.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 19 en sub 20 verder aangevoerd dat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan, zodat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Volgens de vervoerder hebben passagiers sub 19 en sub 20 als bewijs van hun vordering slechts een sommatiebrief van Aviclaim overgelegd en de antwoorden van de vervoerder hierop. Passagiers sub 19 en sub 20 hebben bij conclusie van repliek vervolgens de boekingsbescheiden overgelegd. De vervoerder meent dat passagiers sub 19 en sub 20 nog steeds niet hebben voldaan aan hun stelplicht, omdat een enkele verwijzing naar de boekingsbescheiden onvoldoende is.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Passagiers sub 19 en sub 20 beroepen zich op de in artikel 8 van de Verordening genoemde rechtsgevolg, te weten restitutie van de reissom. Dit betekent dat zij ingevolge artikel 150 Rv daarvan de stelplicht en bewijslast dragen. Passagiers sub 19 en sub 20 dienen voldoende concrete aanknopingspunten te verstrekken omtrent de gestelde restitutie, zodat de vervoerder zich daartegen kan verweren. Passagiers sub 19 en sub 20 hebben bij de inleidende dagvaarding gesteld dat hun vluchten zijn geannuleerd en dat de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening de ticketprijs dient te restitueren. Bij conclusie van repliek hebben zij ter onderbouwing van hun standpunt de boekingsbescheiden overgelegd. De kantonrechter is, anders dan de vervoerder, van oordeel dat passagiers sub 19 en sub 20 voldaan hebben aan hun stelplicht. Zij hebben immers voldoende concrete aanknopingspunten verstrekt. Passagiers sub 19 en sub 20 zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering. De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 19 en sub 20 geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat de vordering, ter hoogte van € 1.164,16, voor toewijzing gereed ligt.
Passagiers sub 12 tot en met sub 17
5.5.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 12 en sub 13 geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat dit deel van de vordering, ter hoogte van € 1.273,46, voor toewijzing gereed ligt. Dit geldt ook ten aanzien van de passagiers sub 14 tot en met 17, zodat dit deel van de vordering, ter hoogte van € 749,76, eveneens voor toewijzing gereed ligt.
Passagiers sub 10 en sub 11
5.6.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 10 en sub 11 aangevoerd dat de vordering met € 326,00 dient te worden verlaagd, aangezien de vervoerder inmiddels tweemaal een bedrag van € 163,00 heeft gerestitueerd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de betaalgegevens overlegd. Door passagiers sub 10 en sub 11 wordt dit betwist. Zij stellen zich op het standpunt dat zij deze bedragen niet hebben ontvangen.
5.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door de vervoerder overgelegde betaalgegevens is niet gebleken aan wie de vervoerder heeft betaald. Derhalve staat niet vast dat de vervoerder tweemaal een bedrag van € 163,00 aan passagiers sub 10 en sub 11 heeft betaald. Het verweer van de vervoerder slaagt om die reden dan ook niet. Nu de vervoerder het overige gedeelte van de vordering, te weten € 835,62, niet heeft betwist ligt de gehele vordering van passagiers sub 10 en sub 11 (€ 1.161,62) voor toewijzing gereed.
Passagiers sub 2, sub 3, sub 34 en sub 35
5.8.
Niet in geschil is dat de vluchten geannuleerd zijn, zodat de passagiers op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht hebben op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert is in beginsel gehouden deze restitutie binnen zeven dagen te voldoen.
5.9.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 2 en sub 3 aangevoerd dat zij een boeking hadden voor de vlucht van Kaapstad via Frankfurt naar Amsterdam . De vlucht van Kaapstad naar Frankfurt, uitgevoerd door Condor, is geannuleerd. De vervoerder heeft hierbij aangevoerd dat de vorderingen van de passagiers sub 2 en sub 3 tot restitutie van de ticketprijs dient te worden afgewezen voor het gedeelte dat ziet op vlucht van Kaapstad naar Frankfurt, nu de vervoerder niet aangemerkt kan worden als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht’ uitvoert. De vervoerder heeft dit verweer ook aangevoerd ten aan zien van passagiers sub 34 en sub 35. De vervoerder heeft aangevoerd dat hij slechts een gedeelte van terugvlucht heeft uitgevoerd. Het andere gedeelte van de terugvlucht (vlucht LH2308 van München naar Amsterdam ) zou worden uitgevoerd door Germanwings.
5.10.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 2 sub b van de Verordening bepaalt dat onder ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ wordt verstaan: ‘een luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijk of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier’. Deze definitie voorziet dus twee cumulatieve voorwaarden om een luchtvaartmaatschappij te kunnen aanmerken als ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’, die ten eerste de uitvoering van de betrokken vlucht en ten tweede het bestaan van een met de passagier gesloten overeenkomst betreffen”. Dit is herhaald in het arrest van het Hof van 11 juli 2019 (C‑502/18, ECLI:EU:C:2019:604).
5.11.
In de beschikking van het Hof van 12 november 2020 (C-367/20, ECLI:EU:C:2020:909) is voorts het volgende overwogen: “
Wat de vraag betreft wie aansprakelijk is voor de betaling van de compensatie die verschuldigd is in geval van langdurige vertraging bij aankomst van rechtstreeks aansluitende vluchten, zoals die in het hoofdgeding, heeft het Hof verduidelijkt dat elke luchtvaartmaatschappij die ten minste één van deze rechtstreeks aansluitende vluchten heeft uitgevoerd deze compensatie verschuldigd is, ongeacht of de door haar uitgevoerde vlucht al dan niet aan de basis lag van de langdurige vertraging waarmee de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen (zie in die zin arrest van 11 juli 2019, České aerolinie, C‑502/18, EU:C:2019:604, punten 20‑26)”. De kantonrechter acht deze beschikking ook van toepassing op de situatie waarin één van de rechtstreeks aansluitende vluchten is geannuleerd. Nu vast staat dat de vervoerder een gedeelte van de rechtstreeks aansluitende vluchten van passagiers sub 2, sub 3, sub 34 en sub 35 zou uitvoeren, kan de vervoerder, overeenkomstig de beschikking van het Hof van 12 november 2020, als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ worden aangemerkt. Nu de vluchten zijn geannuleerd door de coronapandemie dient de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening de ticketprijzen aan voornoemde passagiers te restitueren. De vordering van passagiers sub 2 en sub 3 (ter hoogte van € 1.125,38) en de vordering van de passagiers sub 34 en sub 35 (ter hoogte van € 1.132,12) zal dan ook worden toegewezen.
Passagier sub 18
5.12.
Niet in het geschil is dat de vluchten zijn geannuleerd, zodat de passagier op grond van artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening recht heeft op volledige terugbetaling van de ticketprijzen. De vervoerder heeft ten aanzien van de passagier aangevoerd dat de heen- en terugvluchten als twee aparte vluchten moeten worden gezien. Hierbij heeft de vervoerder aangevoerd dat hij niet de heenvlucht heeft uitgevoerd en zodoende niet gehouden is tot restitutie van de ticketprijs dat ziet op de heenvlucht, omdat hij niet als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ kan worden aangemerkt. Uit de boekingsbescheiden van passagier sub 18 blijkt dat de heenvlucht van Amsterdam via Zürich naar Palma de Mallorca (vlucht: LX737 en LX2152) zou worden uitgevoerd door Swiss International Air Lines. Dit volgt volgens de vervoerder uit de “
Ticket details & travel information” (productie 8 bij de dagvaarding) waarin onder vlucht LX737 en LX2152 staat vermeld “
operated by: Swiss International Air Lines”. Door de passagier wordt dit betwist en hij stelt zich op het standpunt dat de vervoerder het begrip uitvoerende luchtvaartmaatschappij onjuist uitlegt. Door de vervoerder wordt de inhoud van artikel 2 onder b van de Verordening miskend, aldus de passagier. Het Hof in het Thompson-Wirth arrest bepaalt namelijk dat voldaan moet zijn aan twee cumulatieve voorwaarden: een met de passagier gesloten overeenkomst en een luchtvervoershandeling die wordt uitgevoerd door een luchtvaartmaatschappij die het traject ervan vaststelt. Hierbij heeft de passagier aangegeven dat een maatschappij die besluit een bepaalde vlucht uit te voeren en hierdoor aanbod van luchtvervoer creëert en dit verkoopt, moet worden beschouwd als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, aldus de passagier. De passagier verwijst naar het vonnis van 15 mei 2019 van de kantonrechter te Noord-Holland (ECLI:NL:RBNHO:2019:3794).
5.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als onbetwist staat vast dat de passagier zijn vliegticket heeft geboekt bij de vervoerder en op de boeking van de passagier staat het ticketnummer en de airlinecode van de vervoerder als ticket uitgevende maatschappij vermeld. De kantonrechter overweegt dat uit het arrest in de zaak C-532/17 van het Hof volgt dat voor de vaststelling van het begrip ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ in het kader van een mogelijke wet-lease constructie van belang is wie de operationele verantwoordelijkheid van de vlucht draagt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de vervoerder heeft de passagier echter onvoldoende onderbouwd waaruit volgt dat de operationele verantwoordelijkheid van de vlucht niet bij Swiss International Air Lines, maar bij de vervoerder lag. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is gebleken van een wet-lease constructie.
5.14.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vervoerder als ticket uitgevende maatschappij gehouden is om compensatie te voldoen. De vervoerder heeft aangevoerd dat, alhoewel hij de ticket uitgevende maatschappij is, hij niet gehouden is tot restitutie voor een vlucht indien deze door een andere luchtvaartmaatschappij wordt uitgevoerd. De kantonrechter is met de vervoerder van oordeel dat de vervoerder als de ticket uitgevende maatschappij niet kan worden gehouden tot restitutie van de ticketprijs die door een andere luchtvaartmaatschappij is uitgevoerd. Dat sprake is van één boeking maakt dit niet anders. Uitzondering hierop is indien tussen de luchtvaartmaatschappijen sprake zou zijn geweest van een codesharingovereenkomst (zie het arrest van het Hof van 11 juli 2019 C-502/18). Tussen partijen is dit niet in geschil. Resumerend kan de vervoerder niet ten aanzien van de heenvlucht als de ‘luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert’ worden aangemerkt. Dit is anders ten aanzien van de terugvlucht. Dit wordt niet door de vervoerder betwist. De vervoerder dient dan ook een gedeelte van de ticketprijs, dat ziet op de terugvlucht, terug te betalen op grond van artikel 8 van de Verordening.
5.15.
Passagier sub 18 heeft enkel de boekingsbescheiden overgelegd en heeft niet onderbouwd wat hij voor de terugvlucht heeft betaald. Passagier sub 18 wordt in de gelegenheid gesteld om hier bewijsstukken van te overleggen. Samenvattend dient passagier sub 18 te stellen en te bewijzen wat hij voor de terugvlucht heeft betaald.
Passagiers sub 32 en sub 33
5.16.
De vervoerder heeft ten aanzien van passagiers sub 32 en sub 33 hetzelfde verweer gevoerd als bij passagier sub 18. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vordering gedeeltelijk moet worden afgewezen nu de vervoerder niet de heenvlucht heeft uitgevoerd. De passagiers betwisten dit en hebben hetzelfde verweer gevoerd als passagier sub 18.
5.17.
Volgens de boekingsbescheiden hebben de passagiers bij reisorganisatie Supersaver vluchten geboekt. Uit de boekingsbescheiden blijkt dat de vervoerder verantwoordelijk was voor de uitvoering van de vlucht van Kaapstad via Frankfurt naar Amsterdam . Dit betreft de terugvlucht van de passagiers. Swiss International Air Lines en Edelweiss Air waren verantwoordelijk voor de uitvoering van de heenvlucht.
5.18.
De kantonrechter is met de vervoerder van oordeel dat hij, wat betreft de heenvlucht, niet als uitvoerende luchtvaartmaatschappij in de zin van artikel 2 sub b van de Verordening kan worden aangemerkt. De heen- en terugvlucht dienen, overeenkomstig het arrest van het Hof van 10 juli 2008 (C-173/07) als separate vluchten te worden beschouwd. Dit betekent dat de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening slechts een gedeelte van de ticketprijzen, dat ziet op de terugvlucht, aan de passagiers dient terug te betalen. Passagiers sub 32 en sub 33 hebben enkel de boekingsgegevens overlegd en niet aangegeven wat zij voor de terugvlucht hebben betaald. Passagiers sub 32 en 33 worden in de gelegenheid gesteld om hier bewijsstukken van te overleggen. Samenvattend dienen passagiers sub 32 en sub 33 te stellen en te bewijzen wat zij voor de terugvlucht hebben betaald.
Passagiers sub 21 en sub 22
5.19.
In geschil is wie de vluchten heeft geannuleerd. De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht is uitgevoerd en meent dat passagiers sub 21 en sub 22 zelf op 29 april 2020 de vluchten hebben geannuleerd. Hierdoor is de vervoerder dan ook niet gehouden om de tickets aan passagiers sub 21 en sub 22 te restitueren, aldus de vervoerder. Door passagiers sub 21 en sub 22 wordt dit betwist en zij stellen zich op het standpunt dat zij bericht hebben gekregen dat zij in verband met de Covid-19 pandemie hun vlucht konden wijzigen of een voucher konden krijgen.
5.20.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit artikel 8 lid 1 onder a volgt dat de passagiers in geval van annulering recht hebben op volledige terugbetaling van hun ticketprijzen. Onder annulering wordt ingevolge artikel 2 onder l verstaan:
“het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt”.De vervoerder heeft voldoende onderbouwd dat vluchten LH989 en LH996 zijn uitgevoerd. Derhalve is geen sprake geweest van een annulering in de zin van artikel 2 van de Verordening. Passagiers sub 21 en sub 22 kunnen dan ook niet op grond van artikel 8 van de Verordening restitutie van de ticketprijzen vorderen. Dat passagiers sub 21 en sub 22 van de vervoerder bericht hebben gekregen dat zij in verband met Covid-19 pandemie hun vlucht konden wijzigen of een voucher konden krijgen doet daar niets aan af. De vordering van passagiers sub 21 en sub 22 dient dan ook te worden afgewezen.
Passagier sub 37
5.21.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vordering gedeeltelijk moet worden afgewezen, aangezien de vervoerder niet de uitvoerende luchvaartmaatschappij is geweest van de heenvlucht. De heenvlucht, vlucht KL758, zou volgens de “
Confirmación de Reservación” worden uitgevoerd door KLM, aldus de vervoerder. Door de passagier wordt dit betwist. De passagier heeft aangevoerd dat hij niet voor de KLM-vlucht terugbetaling vordert. De passagier vordert slechts de helft van de door hem betaalde ticketkosten terug. Dit is alleen voor de vluchten uitgevoerd door (of namens) de vervoerder, aldus passagier sub 37. De vervoerder heeft dit verweer niet weersproken. Nu de vervoerder de stelling van passagier sub 37 niet heeft weersproken, is de vervoerder op grond van artikel 8 van de Verordening gehouden om een gedeelte van de ticketprijs, ter hoogte van € 512,90, aan passagier sub 37 terug te betalen.
Wettelijke rente
5.22.
De vervoerder betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn vanaf zeven dagen na annulering van de vluchten. De enorme vloed aan aanvragen tot restitutie in de Covid-19 pandemie geeft reden tot coulance voor de datum waarop de wettelijke rente begint te lopen, aldus de vervoerder. De vervoerder doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid, maar de vervoerder heeft onvoldoende onderbouwd wat in onderhavig geval wel een redelijke ingangsdatum zou zijn, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat. De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is dan ook toewijsbaar, overeenkomstig artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening, vanaf zeven dagen na annulering.
5.23.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering van passagiers sub 21 en sub 22 af;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 2 en 3 van € 1.125,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 10 en sub 11 van € 1.161,62, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 12 en sub 13 van € 1.273,46, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 14 tot en met sub 17 van
€ 749,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 19 en sub 20 van € 1.164,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagiers sub 34 en sub 35 van € 1.132,12, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.8.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan passagier sub 37 van € 512,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf zeven dagen na annulering tot aan de dag der algehele voldoening;
6.9.
laat passagiers sub 18, sub 32 en sub 33 toe tot het leveren van bewijs ten aanzien van de hoogte van de ticketprijs van de terugvlucht;
6.10.
bepaalt dat bewijslevering door middel van het overleggen van stukken plaatsvindt vóór of uiterlijk op de rolzitting van
29 juni 2022 te 10:00 uur;
6.11.
uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij het ontbreken van tijdig bericht van de passagiers wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wensen te maken van de gelegenheid tot bewijslevering;
6.12.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter