ECLI:NL:RBNHO:2022:5036

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
9379976
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit geldleenovereenkomst met vrijwaringszaak

In deze zaak heeft eiser [AA] een vordering ingesteld tegen gedaagde [BB] op basis van een geldleenovereenkomst die op 1 juni 2020 is gesloten. [AA] heeft aan [BB] en [CC] een bedrag van € 6.500,00 verstrekt, maar [BB] heeft nagelaten om de afgesproken termijnen te betalen. Na meerdere aanmaningen heeft [AA] de hoofdsom van de lening opgeëist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen hoofdelijkheid was overeengekomen, waardoor [AA] zijn vordering heeft verminderd tot de helft van de openstaande hoofdsom, die nu € 2.698,23 bedraagt. De kantonrechter heeft [BB] veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met contractuele rente en proceskosten.

In de vrijwaringszaak heeft [BB] [CC] opgeroepen om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de leningsovereenkomst. [BB] stelt dat de lening uitsluitend ten goede is gekomen aan de eenmanszaak van [CC]. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat [BB] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de lening enkel ten goede is gekomen aan [CC] en heeft de vordering in de vrijwaringszaak afgewezen. De proceskosten in beide zaken zijn voor rekening van [BB].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9379976 CV EXPL 21-5316 (hoofdzaak) en 9593435 CV EXPL 21-8636 (vrijwaring)
Uitspraakdatum: 8 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de hoofdzaak van:
[AA]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [AA]
gemachtigde: mr. M. Eshtehardi (Koning en De Raadt B.V. incassospecialisten)
tegen
[BB]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [BB]
gemachtigde: mr. E.H.J. Slager en mr. G. Hendriks (Van Emstede & Slager Advocaten)
en
Vonnis van de kantonrechter in de vrijwaringszaak van:
[BB]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [BB]
gemachtigde: mr. E.H.J. Slager en mr. G. Hendriks (Van Emstede & Slager Advocaten)
tegen
[CC] . h.o.d.n. [XX]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [CC]
gemachtigde: mr. F. Kassies

1.Het procesverloop in de hoofdzaak

1.1.
[AA] heeft bij dagvaarding van 26 juli 2021 een vordering tegen [BB] ingesteld. [BB] heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring genomen. [AA] heeft daarop schriftelijk gereageerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 november 2021 [BB] toegestaan [CC] in vrijwaring op te roepen.
1.2.
[BB] heeft in de hoofdzaak schriftelijk geantwoord.
1.3.
Op 10 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden in beide zaken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [AA] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. [AA] heeft daarbij ook zijn eis gewijzigd.

2.Het procesverloop in de vrijwaringszaak

2.1.
[BB] heeft [CC] bij dagvaarding van 10 december 2021 in vrijwaring opgeroepen. [CC] heeft schriftelijk geantwoord.
2.2.
Op 10 mei 2022 heeft een zitting plaatsgevonden in beide zaken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[AA] heeft op 1 juni 2020 met [BB] en [CC] een geldleningsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [AA] (als geldgever) aan [BB] en [CC] (als geldleners) een bedrag van € 6.500,00 verstrekt. In artikel 2 onder c. van de overeenkomst staat dat de geldlener de lening aflost uiterlijk 37 maanden na de start van het bij de overeenkomst gevoegde aflossingsschema.
3.2.
Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt onder meer:
De hoofdsom zal door geldgever onmiddellijk en zonder ingebrekestelling kunnen worden opgeëist: a. indien de geldlener na aanmaning nalatig blijft in het betalen van een termijn;(…)
3.3.
[AA] heeft bij e-mail en aangetekende brief van 9 juni 2021 onder meer aan [BB] geschreven:
Op de bovenstaande lening is een betalingsachterstand ontstaan. Ik ontving het laatste bedrag op 6 maart 2021. Dit bedrag zag op de termijn januari 2021 die verviel op 1-1-2021. Er is dus een betalingsachterstand ontstaan van 6 termijnen ad. €200,32; totaal €1.201,92. De openstaande hoofdsom (exclusief wettelijke rente) is op dit moment€5.396,45.(…) Volgens artikel 4 van de overeenkomst is hoofdsom van de lening nu direct opeisbaar. Derhalve sommeer ik U binnen5 werkdagenna dagtekening van deze brief de hoofdsom ad. €5.3696,45 over te maken (…)
3.4.
Vervolgens hebben [AA] en [BB] op 9 juni 2021 per WhatsApp berichten contact gehad waarin [BB] heeft aangegeven niet te zullen betalen.
3.5.
De gemachtigde van [AA] heeft [BB] per e-mail van 5 juli 2021 aangemaand om het openstaande bedrag van € 5.396,45 te voldoen binnen een termijn van veertien dagen met de vermelding dat, bij uitblijven van betaling, na die termijn ook buitengerechtelijke incassokosten in rekening worden gebracht.
3.6.
Op het openstaande bedrag hebben noch [BB] noch [CC] een betaling gedaan.

4.De vordering in de hoofdzaak

4.1.
[AA] vordert – samengevat –, na vermindering van eis, dat de kantonrechter [BB] veroordeelt tot betaling van € 3.284,64. De vordering bestaat uit € 2.698,23 aan hoofdsom, € 108,67 aan contractuele rente en € 477,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog vermeerderd met verdere rente, proceskosten en nakosten.
4.2.
[AA] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tussen partijen op 1 juni 2020 een geldleenovereenkomst met annuïtaire aflossing tot stand is gekomen. [AA] heeft op grond daarvan aan [BB] € 6.500,00 verstrekt tegen een vast rentetarief van 8,4% per jaar, waarop maandelijks moest worden afgelost. [BB] is daarmee in gebreke gebleven, zodat een bedrag van € 5.396,45 open staat. Ondanks aanmaningen van [AA] zelf en zijn gemachtigde, heeft [BB] niets betaald, waardoor de hele hoofdsom opeisbaar is. Omdat geen hoofdelijkheid is overeengekomen, heeft [AA] zijn vordering verminderd tot de helft van de openstaande hoofdsom. Naast de hoofdsom van € 2.698,23 maakt [AA] aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en contractuele rente.

5.Het verweer in de hoofdzaak

5.1.
[BB] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij de lening is aangegaan met zijn toenmalige partner [CC] ten behoeve van haar eenmanszaak. Verder voert [BB] aan dat hij nooit is aangemaand zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de leningsovereenkomst. De hoofdsom is daarom niet opeisbaar.

6.De vordering in de vrijwaringszaak

6.1.
[BB] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [CC] veroordeelt tot:
datgene waartoe [BB] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [AA] mocht worden veroordeeld;
betaling aan [BB] van € 6.935,29 te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 6.000,00 vanaf 9 juni 2021 tot de dag van voldoening;
het verstrekken van de jaarcijfers 2020 en de halfjaarcijfers 2021 van haar eenmanszaak aan Qredits op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag (met een maximum van € 20.000,00) voor iedere dag dat zij daaraan niet heeft voldaan;
e proceskosten en de nakosten.
6.2.
[BB] heeft aan het onder a. gevorderde ten grondslag gelegd, dat hij en [CC] de geldleenovereenkomst gezamenlijk zijn aangegaan uitsluitend ten behoeve van de eenmanszaak van [CC] . [BB] heeft recht en belang bij de veroordeling van [CC] uit hoofde van regres. Aan het onder b. gevorderde legt [BB] ten grondslag dat [CC] een bedrag van ten minste € 6.000,00 aan [CC] heeft geleend. [CC] is in verzuim met terugbetaling van dat bedrag. [BB] maakt ook aanspraak op rente die tot en met 8 juni 2021 een bedrag van € 111,78 betreft en op buitengerechtelijke incassokosten van € 823,51 inclusief btw. [BB] heeft aan het onder c. gevorderde ten grondslag gelegd dat [CC] per e-mail van 14 juni 2021 heeft toegezegd de jaarcijfers 2020 en de halfjaarcijfers 2021 van haar eenmanszaak aan Qredits te verstrekken, zodat [BB] uit de hoofdelijkheid van de lening kan worden ontslagen.

7.Het verweer in de vrijwaringszaak

7.1.
[CC] betwist de vordering (gedeeltelijk). [CC] erkent jegens [AA] voor de helft van de hoofdsom aansprakelijk te zijn, maar zij is door hem niet aangesproken op terugbetaling. Hetgeen [AA] nu van [BB] vordert, betreft zijn deel en dient dan ook uitsluitend door [BB] te worden voldaan. [CC] betwist de bijkomende kosten verschuldigd te zijn. De hele procedure was niet nodig geweest indien [BB] zijn deel had betaald. Ten aanzien van het onder b. en c. gevorderde voert [CC] primair aan dat dit niet in de vrijwaringszaak kan worden behandeld, omdat het is iets tussen [BB] en [CC] waar [AA] geheel buiten staat. [CC] verwijst daarbij ook naar het tussenvonnis van 24 november 2021 onder 5.2.,waarin staat:
Voor zover [BB] met zijn opmerking in randnummer 5 heeft bedoeld dat hij de door hem gestelde vordering op [CC] in de onderhavige procedure wil betrekken, wordt dat verzoek afgewezen. De gestelde lening tussen [BB] en [CC] valt immers buiten de onderhavige procedure omdat die los staat van de vordering in de hoofdzaak.
7.2.
Subsidiair voert [CC] aan dat geen geldlening tussen [BB] en haar tot stand is gekomen. Ten aanzien van de jaarcijfers voert [CC] ook aan dat deze al aan Qredits zijn verstrekt en dat de cijfers over 2021 pas bij de aangifte vanaf april 2022 worden verwerkt. Omdat [CC] zich juridisch heeft moeten laten bijstaan, verzoekt [CC] om [BB] te veroordelen in alle proceskosten, waaronder het salaris gemachtigde.

8.De beoordeling in de hoofdzaak

8.1.
De leningsovereenkomst tussen [AA] als geldgever enerzijds en [CC] en [BB] als geldleners anderzijds staat vast. [BB] is dus verplicht tot nakoming van die overeenkomst, ook als hij niet geprofiteerd zou hebben van die lening. Dat van het uitgeleende bedrag nog € 5.396,45 niet is terugbetaald, is niet betwist. Omdat geen hoofdelijkheid is overeengekomen, komt de helft daarvan ad € 2.698,23 voor rekening van [BB] .
8.2.
Het verweer van [BB] dat de hoofdsom niet opeisbaar is omdat [BB] niet conform artikel 4a van de geldleningsovereenkomst is aangemaand tot betaling van een termijn, faalt. Weliswaar heeft [AA] nagelaten om [BB] voorafgaande aan de brief van 9 juni 2021 waarin hij aanspraak maakt op de gehele hoofdsom, aan te manen voor de betaling van een termijn, maar [AA] heeft met die brief wel aanspraak gemaakt op nakoming van de overeenkomst. Vast staat dat [BB] naar aanleiding van die brief niets heeft betaald, en dus ook geen termijnbetaling heeft gedaan. Hij heeft in zijn reactie op de brief van [AA] alleen maar kenbaar gemaakt niet te zullen betalen omdat hij vond dat [AA] alleen [CC] zou moeten aanspreken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [BB] voldoende in de gelegenheid is gesteld om de overeenkomst na te komen en dat verdere aanmaning tot betaling van termijnbedragen zinloos is. De gehele hoofdsom is dan ook opeisbaar en [BB] zal worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde helft daarvan.
8.3.
[AA] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu [AA] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum [AA] de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [BB] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
8.4.
De gevorderde contractuele rente is als niet betwist toewijsbaar. Bij dagvaarding was deze berekend tot aan de datum van dagvaarding. Bij eiswijziging op 10 mei 2022 heeft [AA] de contractuele rente gesteld op € 108,67 en nadere rente gevorderd vanaf datum dagvaarding. De kantonrechter gaat ervan uit dat het gevorderde bedrag van € 108,67 bij eiswijziging de contractuele rente betreft berekend tot 10 mei 2022. Dit bedrag is immers meer dan de helft van het bij dagvaarding gevorderde bedrag van € 212,37, terwijl de gevorderde bedragen aan hoofdsom en buitengerechtelijke kosten wel zijn gehalveerd. De nadere contractuele rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 10 mei 2022 in plaats van vanaf de datum dagvaarding.
8.5.
De proceskosten komen voor rekening van [BB] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Daarbij wordt [BB] ook veroordeeld tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [AA] worden gemaakt.

9.De beoordeling in de vrijwaringszaak

9.1.
In de vrijwaring heeft [BB] veroordeling van [CC] gevorderd tot al hetgeen waartoe hij in de hoofdzaak wordt veroordeeld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij de leningsovereenkomst met [AA] samen met [CC] is aangegaan ten behoeve van de eenmanszaak van [CC] .
9.2.
Aangezien [BB] in de hoofdzaak alleen is veroordeeld tot betaling van de helft van de nog openstaande geleende hoofdsom, heeft hij in zoverre geen regres op [CC] . Hij heeft echter ook aangevoerd dat [CC] voor de door hem te betalen helft van de lening moet instaan omdat de lening uitsluitend aan haar eenmanszaak ten goede is gekomen en hij daarvan niet heeft geprofiteerd. Dit betoog heeft hij op geen enkele wijze nader onderbouwd en is door [CC] weersproken. Volgens haar is de lening ook (deels) ten goede gekomen aan [BB] . Ter zitting heeft [BB] aangegeven dat hij in 2021 zelf nog heeft geprobeerd om de onderneming van [CC] nieuw leven in te blazen, waaruit kan worden afgeleid dat hij ook bij de eenmanszaak betrokken is geweest. Bij deze stand van zaken is onvoldoende komen vast te staan dat de geldlening uitsluitend aan [CC] ten goede is gekomen. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
9.3.
[BB] heeft verder gevorderd dat [CC] wordt veroordeeld tot betaling van € 6.935,29 wegens door [BB] aan haar geleende gelden en tot afgifte van jaarcijfers 2020 en 2021 van haar eenmanszaak aan Qredits op straffe van een dwangsom. Deze vorderingen staan los van het gevorderde in de hoofdprocedure en om die reden had de kantonrechter in het incidentele vonnis waarbij de vrijwaring is toegewezen, al bepaald dat die vorderingen niet in de vrijwaring behandeld konden worden. Op de mondelinge behandeling heeft [BB] de kantonrechter verzocht om op die beslissing terug te komen om [BB] en [CC] een tweede gang naar de rechter te besparen. [CC] heeft zich daartegen verzet.
9.4.
De kantonrechter zal niet terugkomen op haar eerdere beslissing. Een vrijwaringsprocedure is bedoeld om een partij in staat te stellen de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak op een derde af te wentelen. In dat kader is het ook van belang dat de vordering in de hoofdzaak en die in de vrijwaring gelijktijdig worden behandeld. Hierbij past niet dat een vordering wordt behandeld die helemaal los staat van de vorderingen in de hoofdprocedure en waarmee de eiser in de hoofdzaak ook helemaal niets te maken heeft.
Het toch behandelen van deze vorderingen in de vrijwaringsprocedure zou in strijd met de goede procesorde zijn. Deze vorderingen zullen in een andere procedure behandeld moeten worden. [BB] zal in deze vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.5.
De proceskosten komen voor rekening van [BB] , omdat hij ongelijk krijgt.

10.De beslissing in de hoofdzaak

De kantonrechter:
10.1.
veroordeelt [BB] tot betaling aan [AA] van € 2.806,90 (inclusief de contractuele rente tot 10 mei 2022) te vermeerderen met de contractuele rente over € 2.698,23 vanaf 10 mei 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
10.2.
veroordeelt [BB] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [AA] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 121,39
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 654,00 ;
10.3.
veroordeelt [BB] tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [AA] worden gemaakt;
10.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
10.5.
wijst de vordering voor het overige af.

11.De beslissing in de vrijwaringszaak

11.1.
wijst de vordering tot veroordeling van [CC] tot al datgene waartoe [BB] in de hoofdzaak jegens [AA] mocht worden veroordeeld, af;
11.2.
verklaart [BB] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tot betaling van € 6.935,29 vermeerderd met wettelijke rente en tot het verstrekken van jaarcijfers over 2020 en 2021 aan Qredits op straffe van een dwangsom;
11.3.
veroordeelt [BB] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [CC] worden vastgesteld op een bedrag van € 622,00 aan salaris van de gemachtigde van [CC] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter