ECLI:NL:RBNHO:2022:5170

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6594
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met 100% boete en communicatieproblemen met de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2022 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die aan eiseres was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 586, alsmede een verzuimboete van € 586, voor de periode van 10 juni 2019 tot en met 9 juni 2020. Eiseres, houder van een geschorste kampeerwagen, had gebruik gemaakt van de openbare weg, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Tijdens de zitting op 29 april 2022 heeft eiseres verklaard dat zij vergeten was de schorsing van de kampeerwagen op te heffen voordat zij ermee op pad ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat de boete verlaagd moest worden naar 50% van het oorspronkelijke bedrag, tot € 293, omdat eiseres altijd tijdig haar belasting had betaald en er communicatieproblemen waren met de Belastingdienst. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de boete en de boete verlaagd. Tevens is opgemerkt dat de communicatie van de Belastingdienst verbeterd kan worden, vooral met betrekking tot de vooraankondiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat eiseres geen kosten had opgegeven.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/6594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 3 augustus 2020 aan eiseres over het tijdvak 10 juni 2019 tot en met 9 juni 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 586, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 586.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is vanaf 4 november 2010 houder van een [# 1] (een kampeerwagen) met kenteken [# 2] (hierna: de kampeerwagen). De geldigheid van het kentekenbewijs van de kampeerwagen was in de onderhavige periode geschorst. In voorgaande jaren (vanaf 2016) is de kampeerwagen steeds geschorst geweest van oktober tot mei.
2. Op 20 mei 2020 om 14:20:12 uur is via een foto van een camera boven de snelweg geconstateerd dat met de kampeerwagen gebruik is gemaakt van de snelweg A27 Li 64,7 RS2 Houten.
3. Met dagtekening 19 juni 2020 is aan eiseres een ‘Vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ gestuurd. In deze vooraankondiging staat onder meer:

“ReactietermijnWilt u reageren op mijn plan om een naheffingsaanslag en een boete op te leggen? Stuur mij dan uw schriftelijke reactie met eventuele bewijsstukken voor 10 juli 2020 ter attentie van […]. Ik neem uw reactie in overweging bij het opleggen van de naheffingsaanslag en de boete.

[…]
BezwaarU kunt geen bezwaar maken tegen een vooraankondiging. Bent u het niet eens met de naheffingsaanslag/boetebeschikking? Maak dan bezwaar na ontvangst van het aanslagbiljet.”
Eiseres heeft hierop niet gereageerd.
4. Met dagtekening 27 juli 2020 is een brief ‘Vooraankondiging – reactie’ aan eiseres verzonden. Daarin staat dat de naheffingsaanslag en de boete zullen worden opgelegd zoals aangekondigd.
5. Met dagtekening 3 augustus 2020 heeft verweerder de in geding zijnde naheffingsaanslag en boete aan eiseres opgelegd.
6. Op 4 september 2020 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ontvangen.
7. In het dossier, als bijlagen bij het bezwaarschrift, zitten twee facturen van [# 3], voor de stalling van de kampeerwagen in de periodes 1 juni 2019 tot en met 31 mei 2020 en 1 juni 2020 tot en met 31 mei 2021. Ook zit in het dossier, als bijlage bij het bezwaarschrift, een verklaring van [# 3] van 3 september 2020 waarin onder andere staat dat de kampeerauto in 2020 voor het eerst uit de stalling is gehaald op woensdag 20 juni 2020. In de verklaring staat verder dat de stalling vanaf 1 november voor de winter in gesloten en dat de kampeerauto in elk geval vanaf 1 november 2019 tot 20 juni 2020 binnen in de stalling is geweest en niet is gebruikt.

Geschil8. In geschil is de hoogte van de naheffingsaanslag en de boete.

9. Eiseres stelt dat zij vergeten is de kampeerwagen uit de schorsing te halen toen zij in mei 2020 op het laatste moment besloot even weg te gaan met de kampeerwagen. Dat zij daarmee in overtreding is weerspreekt zij niet, maar de naheffing en boete die zij daarvoor heeft gekregen zijn te hoog, aldus eiseres. Verder heeft eiseres gewezen op het moeizame contact met de Belastingdienst. Zo heeft zij niet gereageerd op de ‘Vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ van 19 juni 2020 omdat in die brief stond dat het niet mogelijk was om bezwaar te maken. Vervolgens heeft eiseres na de ontvangst van de uitspraak op bezwaar geprobeerd contact op te nemen met de Belastingdienst via het op de uitspraak op bezwaar vermelde doorkiesnummer maar daar kreeg ze geen gehoor. Om die reden voelde zij zich genoodzaakt beroep in te stellen, aldus eiseres. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag en de boete tot een totaalbedrag van € 224.
10. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd, namelijk met toepassing van artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB). Ter zitting heeft verweerder zich op het nadere standpunt gesteld dat de boete verminderd moet worden naar € 293, zijnde 50% van het nageheven bedrag. Verweerder heeft nagevraagd of er iets mis is geweest met de telefoonlijn van de betrokken inspecteur, maar die was in orde. Wel biedt verweerder eiseres hiervoor excuses aan. Verweerder concludeert vanwege de vermindering van de boete tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Hoogte naheffingsaanslag
11. Aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken zijn voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat geen gebruik van het motorrijtuig wordt gemaakt op de openbare weg (§ 6, Hoofdstuk IV, van de Wegenverkeerswet 1994). Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet MRB wordt tijdens een schorsing voor dat motorrijtuig geen motorrijtuigenbelasting geheven. Tussen partijen is niet in geschil dat de tenaamstelling van het kenteken van de kampeerwagen geschorst was op het moment (20 mei 2020) dat eiseres daarmee op de openbare weg (A27 Li 64,7 RS2 Houten) reed. Met andere woorden; eiseres heeft de voorwaarden van de schorsing geschonden. Hieruit vloeit voort dat verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB bevoegd is tot het opleggen van een naheffingsaanslag. Omdat sprake is van een zogenaamde ‘kan-bepaling’, is verweerder daartoe weliswaar niet verplicht, maar dat verweerder ter voorkoming van willekeur in voorkomende gevallen niet afziet van het opleggen van naheffingsaanslagen is niet onrechtmatig.
12. Artikel 35, tweede lid, van de Wet MRB bepaalt dat de na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin gebruik van de weg is gemaakt. De naheffingsperiode is overeenkomstig deze bepaling gesteld op 10 juni 2019 tot en met 9 juni 2020.
Op grond van het vijfde lid wordt de na te heffen belasting verminderd met de belasting die over die periode reeds is betaald. Het door verweerder nageheven bedrag aan motorrijtuigenbelasting is volgens dit vijfde lid vastgesteld, dus met vermindering van de al over deze periode betaalde motorrijtuigenbelasting, zo heeft verweerder ter zitting nader aan eiseres toegelicht. Het nageheven bedrag is conform de wet berekend.
13. De wet bevat geen mogelijkheid van tegenbewijs, met uitzondering van het geval dat het motorrijtuig over een gedeelte van de naheffingsperiode niet op naam heeft gestaan van de houder. Dit betekent dat op grond van de Wet MRB de hoogte van de naheffingsaanslag in andere gevallen niet neerwaarts kan worden bijgesteld. Dit geldt ook in gevallen waarin betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedurende een kortere periode dan de naheffingsperiode gebruik van de weg is gemaakt (vergelijk Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973). De rechtbank is zich er immers van bewust dat de naheffingsperiode van een jaar niet is gestoeld op de veronderstelling dat gedurende die gehele periode gebruik is gemaakt van de weg, maar dat de naheffing over een jaar door de wetgever in de wet is opgenomen vanwege bewijsmoeilijkheden in verband met het gebruik van het motorrijtuig. Echter in situaties als de onderhavige acht de rechtbank gelet op de tegenwoordige aanwezigheid van het cameratoezicht op de openbare weg een naheffing berekend over een heel jaar onevenredig. Aangezien echter sprake is van een welbewuste afweging van de wetgever kan de rechtbank deze niet terzijde stellen. De rechtbank verwijst in dit verband naar haar eerdere oordeel in de rechtsoverwegingen 16, 17 en 18 van haar uitspraak van 24 december 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:11829).
Hoogte boete
14. Verweerder heeft zich ter zitting op het nadere standpunt gesteld dat de boete verlaagd moet worden naar € 293, zijnde 50% van het nageheven bedrag. Verweerder is tot verlaging van de boete overgegaan op grond van de verklaring van de stallinghouder en het feit dat eiseres altijd netjes en op tijd de motorrijtuigenbelasting heeft betaald. Eiseres heeft ter zitting ingestemd met de verlaagde boete zodat de rechtbank geen oordeel meer hoeft te geven over de (verlaagde) boete.
Communicatie met Belastingdienst
15. Een belangrijk punt in het betoog van eiseres was de communicatie met de Belastingdienst gedurende het hele traject tot aan de uitspraak op bezwaar. Die communicatie kan volgens eiseres verbeterd worden, ten eerste door in de ‘Vooraankondiging naheffingsaanslag / boetebeschikking’ duidelijker te vermelden dat wél gereageerd kan worden op de vooraankondiging ondanks dat er staat dat het niet mogelijk is om daartegen bezwaar te maken. Ten tweede heeft eiseres gewezen op de slechte telefonische bereikbaarheid van de Belastingdienst. Eiseres heeft verschillende keren geprobeerd telefonisch contact te krijgen met de behandelaar van haar bezwaar door te bellen naar het doorkiesnummer op de uitspraak op bezwaar, maar kreeg daar geen gehoor. Op verzoek van eiseres heeft de rechtbank deze overweging opgenomen in haar uitspraak.
Slotsom
16. Omdat de boete is verlaagd van € 586 naar € 293 is het beroep gegrond.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Op het formulier proceskosten is niet ingevuld dat er voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de opgelegde boete;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de opgelegde boete;
  • vermindert de boete tot € 293 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.