ECLI:NL:RBNHO:2022:5808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
21-4870
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het aanlijn- en muilkorfgebod voor een hond na bijtincidenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 12 juli 2022, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van de burgemeester van Bloemendaal om een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen voor hun hond, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het gebod in stand blijft. De zaak betreft een hond die betrokken was bij meerdere bijtincidenten, waaronder een ernstig geval waarbij een meisje gewond raakte. De burgemeester had op basis van een bestuurlijke rapportage en rapporten van gedragstherapeuten besloten tot het opleggen van het gebod. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de incidenten en de risico's die de hond kan vormen voor (kleine) kinderen. De rechtbank benadrukt dat de burgemeester beoordelingsruimte heeft en dat de rechtbank alleen toetst of de burgemeester redelijk heeft gehandeld. De eisers, die de hond bezitten, hebben niet overtuigend aangetoond dat de burgemeester onterecht heeft gehandeld. De rechtbank wijst erop dat de lengte van de maatregel niet disproportioneel is, omdat er mogelijkheden zijn voor herbeoordeling van de situatie. De uitspraak bevestigt de noodzaak van het aanlijn- en muilkorfgebod om de veiligheid van anderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/4870

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. Y. Wong),
en

de burgemeester van de gemeente Bloemendaal, verweerder

(gemachtigde: A. Jager).
Als derde-partij hebben aan het geding meegenomen:
[derde partij 1] en [derde partij 2] ,uit [woonplaats] .

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van de burgemeester om aan hen een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen voor hun hond [naam 1]
1.2
Met het bestreden besluit van 9 augustus 2021 op het bezwaar van eisers is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.3
De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage overgelegd, onder mededeling dat alleen de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) daarvan kennis mag nemen. Op 23 december 2021 heeft de rechtbank besloten dat beperkte kennisneming van dat stuk niet gerechtvaardigd is.
1.4
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de burgemeester. Voor de burgemeester was ook aanwezig [naam 2] . Als toehoorders waren aanwezig [naam 3] , [naam 4] en [derde partij 1] .

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eisers zijn eigenaar van een hond met de naam [naam 1]
2.2
Op 2 oktober 2020 is [naam 1] tegen een meisje (van ongeveer 7 jaar) opgesprongen en heeft [naam 1] het meisje gebeten. Het meisje heeft hierbij bijtwonden opgelopen aan haar rechter wang, oor en bovenlip. Ook heeft zij schaafwonden opgelopen aan haar linkerwang en heeft zij tanden verloren. Van dit incident is aangifte gedaan.
2.3
De politie heeft op 5 januari 2021 aan de burgemeester een bestuurlijke rapportage gestuurd. In dat rapport staan verschillende bijtincidenten beschreven, waar de hond betrokken bij zou zijn geweest.
2.4
Daarna heeft de burgemeester eisers laten weten dat hij van plan was om een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Eisers hebben toen de hond laten onderzoeken, door [naam 5] [1] en door [naam 6] [2] .
2.5
De burgemeester heeft op 10 februari 2021 een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Dit betekent – samengevat – dat eisers de hond moeten aanlijnen en voorzien van een muilkorf als de hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander verblijft of loopt. Het gebod geldt voor onbepaalde tijd. De burgemeester baseert dit besluit op de bestuurlijke rapportage en op de rapporten van de door eisers ingeschakelde gedragstherapeuten.

Beoordeling door de rechtbank

Juridische positie van de familie [achternaam derde partijen]
3. De familie [achternaam derde partijen] wil als derde-partij meedoen in deze procedure. Vast staat dat hun minderjarige dochter gewond is geraakt bij één van de incidenten die genoemd worden in de bestuurlijke rapportage. Daarom is hun belang rechtstreeks bij het besluit betrokken. Dit volgt ook uit de rechtspraak [3] . De rechtbank merkt hen daarom formeel aan als derde-partij.
Juridische positie van de familie [achternaam toehoorders]
4. De familie [achternaam toehoorders] bevindt zich juridisch gezien in een andere positie dan de familie [achternaam derde partijen] . Hun minderjarige dochter was ook aanwezig tijdens één van de incidenten, maar de hond heeft haar lichamelijk niet verwond. Begrijpelijk is dat haar ouders zich sterk betrokken voelen bij het besluit, maar dit is niet genoeg om te kunnen zeggen dat zij ook belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Welke vraag beoordeelt de rechtbank?
5. De rechtbank beoordeelt of het aanlijn- en muilkorfgebod in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
Wat is de conclusie?
6. De conclusie van de rechtbank is dat het aanlijn- en muilkorfgebod in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is het toetsingskader?
7.1
De grondslag van het aanlijn- en muilkorfgebod ligt in artikel 2:59 van de Algemene plaatselijke verordening van Bloemendaal (Apv). Dat artikel geeft aan de burgemeester de bevoegdheid om aan eigenaren van een hond een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen, als de burgemeester vindt dat de hond gevaarlijk of hinderlijk is.
7.2
Bij de beantwoording van de vraag of een hond gevaarlijk of hinderlijk is, heeft de burgemeester beoordelingsruimte. Dit betekent dat de rechtbank niet zelf beoordeelt of de hond gevaarlijk of hinderlijk is. Deze beoordeling is aan de burgemeester. De rechtbank beoordeelt alleen of de burgemeester in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen.
7.3
Als de burgemeester tot de conclusie komt dat een hond gevaarlijk is, moet hij beoordelen of het nodig is om in te grijpen. De burgemeester heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Ook hier is de beoordeling die de rechtbank doet, terughoudend.
Kon de burgemeester in redelijkheid beslissen dat de hond gevaarlijk is?
8.1
In de bestuurlijke rapportage worden vier incidenten beschreven. Bij die incidenten was de hond betrokken. Het gaat om de volgende incidenten:
a. a) twee incidenten in mei 2020, waarbij twee honden verwondingen opliepen, waarvan een hond – door ouderdom en de verwondingen – is komen te overlijden.
b) een incident op 2 oktober 2020, waarbij het meisje gewond raakte;
c) een incident op 13 oktober 2020, waarbij een andere hond verwondingen heeft opgelopen die leken op bijtwondjes.
8.2
In de besluitvorming heeft de burgemeester zich gebaseerd op die incidenten en op de resultaten van de gedragstest. De gedragstest is uitgevoerd door [naam 5] . Zij schrijft in haar rapport van 30 november 2020 het volgende:
“ [naam 1] mag nooit meer alleen zijn als er kleine kinderen in zijn directe omgeving zijn die naar hem toe kunnen komen”.De burgemeester heeft zich niet gebaseerd op andere meldingen van buurtbewoners over de hond.
9.1
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat [naam 1] gevaarlijk is. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat de burgemeester uit mag gaan van wat er staat in de bestuurlijke rapportage. Dit is vaste rechtspraak. Er is geen reden om daar in dit geval anders over te denken. Eisers hebben in beroep en ter zitting ontkend dat de bijtincidenten zich hebben plaatsgevonden. Tenminste, zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken, of zelfs vast te stellen dat de incidenten hebben plaatsgevonden, wat inhoudt – zo schrijven eisers in hun beroepschrift – dat bevindingen door een ter zake deskundige medewerker worden waargenomen en op schrift worden gesteld. Hiermee suggereren eisers dat een feit alleen waar is als het is waargenomen door iemand die werkt voor de burgemeester. Dit is een onjuiste aanname. In dit geval is een bestuurlijke rapportage opgemaakt door de politie naar aanleiding van meldingen, waarbij ook acht is geslagen op een dokterverklaring en foto’s van na het incident met het meisje. Eisers hebben niet onderbouwd waarom de rapportage op onjuistheden is gebaseerd. Bovendien is ook eiser (de heer [eiser 1] ) gehoord door de politie. De incidenten zijn op dat moment niet ontkend. Wel heeft eiser verklaard dat de incidenten (deels) te wijten zijn aan anderen. Dit hebben eisers ook opgeschreven in de zienswijze en in bezwaar. Het geven van een aanleiding of oorzaak is echter wat anders dan een ontkenning van de incidenten.
9.2
Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de hond verwondingen heeft toegebracht aan mens en dier. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het bijten, met verwondingen als gevolg, valt onder normaal hondengedrag. In het rapport van [naam 5] van 10 maart 2021 staat wel dat de hond sterk reageert op signalen van andere honden en dat dit “normale reactie en communicatie binnen de hondencommunicatie is”. De rechtbank constateert dat het gedrag dat [naam 5] daarin als normaal hondengedrag omschrijft, geen betrekking heeft op bijten en ook niet ziet op het gedrag van [naam 1] naar kinderen.
Eisers voeren aan dat de gedragstherapeuten onomstotelijk hebben verklaard dat de hond niet gevaarlijk is. De rechtbank kan eisers niet volgen in dat standpunt. De gedragstherapeuten schrijven dat namelijk niet in hun rapporten. Dat gedragstherapeut [naam 6] schrijft dat zij geen reden ziet voor een muilkorf of aanlijngebod, betekent niet dat zij daarmee zegt dat [naam 1] geen gevaarlijke hond is. Beide gedragstherapeuten schrijven dat [naam 1] kinderen spannend vindt en daardoor op kinderen kan reageren met agressie. Zij adviseren daarom maatregelen te nemen, waaronder het advies om de hond aangelijnd te houden op drukke kinderrijke plaatsen, om de hond niet meer zonder toezicht op straat te laten en het advies tot het treffen van diverse veiligheidsmaatregelen om de kinderen die de hond willen aaien, veilig te houden. Dit wijst er niet op dat de hond niet gevaarlijk zou zijn in de ogen van de gedragstherapeuten.
Zijn de maatregelen passend en geboden?
10.1
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester voldoende heeft onderbouwd waarom de hond aangelijnd moet worden. De burgemeester kan zich daarom in redelijkheid op het standpunt stellen dat deze maatregel passend en geboden is. Vast staat dat er incidenten hebben plaatsgevonden. In het rapport van [naam 5] van 30 november 2020 staat dat de hond een gevaar kan vormen voor (kleine) kinderen. Daarin staat ook dat de hond aangelijnd moet worden op drukke kinderrijke plaatsen. De rechtbank is het met de burgemeester eens dat voorkomen moet worden dat de hond alleen is als er (kleine) kinderen in zijn directe omgeving naar hem toe kunnen komen. Zoals op de zitting is aangegeven, wonen eisers vlakbij een hondenlosloopgebied waar ook kinderen komen en spelen. Om te voorkomen dat de hond daar in contact komt met kinderen is het van belang dat de hond (kort) aangelijnd is.
10.2
De burgemeester heeft ook het besluit om een muilkorfgebod op te leggen, voldoende gemotiveerd. De hond heeft namelijk ook een keer gebeten terwijl hij aangelijnd was. Daarom kon de burgemeester zich ook in redelijkheid op het standpunt stellen dat een muilkorfgebod passend en geboden is.
Is de lengte van de maatregel proportioneel?
11.1
De burgemeester heeft zowel het aanlijn- als het muilkorfgebod voor onbepaalde tijd opgelegd. Eisers vinden dat dit disproportioneel is. De rechtbank geeft eisers hierin geen gelijk en legt hierna uit waarom.
11.2
Op dit moment kent het aanlijn- en muilkorfgebod geen einddatum. Dit betekent niet dat eisers de hond voor altijd moeten aanlijnen en muilkorven. De mogelijkheid bestaat om tussentijds de situatie te laten herbeoordelen. Alleen al vanwege deze mogelijkheid is de lengte van de maatregel niet disproportioneel.
11.3
Voor de herbeoordeling eist de burgemeester dat de hond bij de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht een risico-assessment ondergaat. De rechtbank vindt deze voorwaarde niet onredelijk, juist omdat aannemelijk is dat de hond een risico vormt voor kinderen. Op de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester verklaard dat de burgemeester ook bereid is om de maatregelen eventueel in tijd te beperken, als aangetoond wordt dat actief met de hond getraind wordt op contact met andere honden en kinderen, zoals ook is beschreven bij de optie gedragstherapie door [naam 5] . Deze training gaat verder dan de tot nu gevolgde gehoorzaamheidstraining. Deze verklaring draagt ook bij aan de conclusie van de rechtbank dat de lengte van de maatregel proportioneel is.

Conclusie en gevolgen

12. Eisers krijgen geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanlijn- en muilkorfgebod in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kynologisch gedragstherapeut en gedragsbeoordelaar bij DOA
2.Kynologisch gedragstherapeut
3.Zie de uitspraak van 18 juli 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:2448