ECLI:NL:RBNHO:2022:5891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 791
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toepassing van het OZB-tarief voor onroerende zaken zonder bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting (OZB) voor een perceel grond dat in 2020 door eiser werd aangeslagen. Eiser, eigenaar van het perceel, had de grond in 2018 aangekocht en deze in 2020 weer verkocht zonder dat er bouwwerkzaamheden hadden plaatsgevonden. De aanslag voor 2020 bedroeg € 802,90, gebaseerd op het tarief voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. Eiser was van mening dat de aanslag buitensporig hoog was en dat het woningtarief van toepassing moest zijn, gezien de woonbestemming van de grond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bouwwerkzaamheden op het perceel hadden plaatsgevonden en dat de grond dus niet als woning kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het woningtarief niet kan gelden voor kale grond, ook al heeft deze een woonbestemming. De rechtbank verwees naar de Gemeentewet en eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat alleen onroerende zaken die daadwerkelijk als woning kunnen worden aangemerkt, in aanmerking komen voor het woningtarief.

De rechtbank concludeerde dat de gemeente het juiste tarief voor niet-woningen had toegepast en dat de aanslag niet onredelijk of willekeurig was. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

[naam 1], wonende te [woonplaats], eiser

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij een op 31 december 2020 aan eiser verzonden beschikking de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2020 bekend gemaakt voor het perceel grond gelegen aan de [locatie] nabij nummer [nummer] te [plaats]. Deze aanslag bedraagt € 802,90 aan OZB voor eigenaren van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de rechtbank vóór de zitting een brief gestuurd dat hij op de dag van de zitting in het buitenland verblijft en daarom niet zelf kan verschijnen, maar dat hij wel graag zou zien dat de zitting doorgaat en dat hij daartoe [naam 2] zal machtigen om hem ter zitting te vertegenwoordigen.
Verweerder heeft de rechtbank eveneens voorafgaand aan de zitting schriftelijk bericht dat het hem niet lukt om zich ter zitting te laten vertegenwoordigen, maar dat hij toestemming geeft om de zitting desondanks te laten plaatsvinden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022 te Haarlem.
Namens eiser is een vriend, [naam 2], verschenen met een door eiser ondertekende volmacht. Namens eiser heeft [naam 2] benadrukt dat hij het zeer onfatsoenlijk vindt dat er niemand van de gemeente is gekomen om hem te woord te staan.

Overwegingen

Feiten
2. Eiser was eigenaar van het perceel grond (oppervlakte 609 m² en perceelnummer [perceelnummer]). Eiser heeft het perceel grond op 15 augustus 2018 aangekocht voor € 350.000, er is niet op gebouwd, en op 3 november 2020 is de grond als onbebouwde kavel weer verkocht. De oppervlakte en de waarde van de grond zijn tussen partijen niet in geschil.
3. Tot het dossier behoort de aanslag OZB voor het jaar 2019 ten bedrage
van € 323,40.
Geschil
4. In geschil is de hoogte van de aanslag OZB voor het jaar 2020.
5. Eiser vindt de aanslag buitensporig hoog. Ten opzichte van de aanslag voor 2019 betekent deze aanslag een verhoging van meer dan 245%. Eiser is het er ook niet mee eens dat het tarief voor niet-woningen toegepast is, omdat op de kavel alleen maar een woning gebouwd mag worden, zoals volgt uit het plan voor woonlocatie ‘[#]’. Eiser hecht eraan het signaal af te geven dat hij het zeer onrechtvaardig vindt als op een bouwkavel voor een woning niet het woningtarief zou worden toegepast.
6. Verweerder stelt dat in voorgaande jaren het verkeerde tarief is gehanteerd, maar dat de aanslag voor dit jaar wel juist is. Er is immers nog niets gebouwd op de grond, dus moet het tarief voor niet-woningen gelden. De hoogte van het tarief staat niet ter beoordeling van de rechter, tenzij het zou leiden tot een willekeurige of onredelijke heffing die niet zo bedoeld kan zijn.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 5, lid 1, letter b, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaaksbelastingen 2020 van gemeente Castricum, bedraagt het OZB-tarief voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2294% en het tarief voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,8818%.
8. In de Gemeentewet staat wanneer een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en dus het woningtarief daarop kan worden toegepast. Dat is het geval als de vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (dit staat in de artikelen 220a, lid 2 en 220f, aanhef en letter b, van de Gemeentewet). De wetgever heeft hierover gezegd dat woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming eveneens als woning kwalificeren (Kst. II 1996/97, 25 037, nr. 3 blz. 20).
9. Tussen partijen staat vast dat de grond een woonbestemming heeft en ook dat er geen bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. De vraag is dus of vanwege de woonbestemming het woningtarief op de lege bouwkavel kan worden toegepast. Over precies deze vraag heeft de Hoge Raad op 21 januari 2022 (te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2022:49) als volgt geoordeeld:
“Het gaat echter te ver om zoals belanghebbende betoogt al te spreken over delen die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, vóórdat de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden die tot de stichting van die woning leiden, zijn aangevangen. Deze uitleg staat te ver af van wat in het spraakgebruik onder een ‘woning in aanbouw’ of een ‘leegstaand object’ kan worden verstaan.”
10. Op grond van de tekst van de wet is het naar het oordeel van de rechtbank goed te volgen dat het woningtarief niet kan gelden wanneer nog geen delen van een onroerende zaak aan te wijzen zijn, die dienen tot woning of die al dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Aan eiser kan worden toegegeven dat niet alleen (voltooide) woningen of zaken die al in gebruik zijn voor woondoeleinden kwalificeren voor het woningtarief, maar dat ook bepaalde objecten die nog niet geheel tot woning zijn voltooid daaronder zijn geschaard.
Het is echter een brug te ver om kale grond ook als woning, woning in aanbouw of leegstaand object te beschouwen, ook al is duidelijk dat op die grond op enig moment een woning zal verrijzen. Grond wel zo aanmerken staat te ver af van de wettekst en de bedoeling van de wetgever. Het perceel van eiser kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet tegen het OZB-tarief voor woningen belast worden.
11. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente bij het opleggen van de aanslag het correcte tarief voor niet-woningen heeft toegepast. Zoals hierboven is overwogen, is dat conform de Verordening en conform de Gemeentewet. Het tarief is op zichzelf niet zo hoog dat het zo onredelijk of willekeurig is, dat de wetgever dit niet bedoeld kan hebben. In vergelijking met de onderhavige aanslag voor het jaar 2020 was het over 2019 verschuldigde OZB-belastingbedrag bijna € 500 lager, maar dat is volgens de gemeente te wijten aan een fout, waardoor eiser in voorgaande jaren te weinig belasting heeft betaald. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat er geen mededeling (‘niks’) was van de gemeente waaruit een toezegging valt af te leiden dat het lagere tarief ook in 2020 zou blijven gelden. Er is dan ook geen reden om aan de toepassing van het lagere tarief in voorgaande jaren de conclusie te verbinden dat zulks ook voor het jaar 2020 zou moeten gelden.
12. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren, dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.