ECLI:NL:RBNHO:2022:5938

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
HAA 22_2641
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van horeca-exploitatievergunning en aanverwante vergunningen wegens overtredingen en slecht levensgedrag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 7 juli 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die tegen de intrekking van zijn horeca-exploitatievergunning, alcoholwetvergunning en aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in bezwaar is gegaan. De intrekking van de vergunningen was het gevolg van meerdere overtredingen, waaronder het exploiteren van een horecabedrijf zonder geldige vergunning, het niet aanwezig zijn van een leidinggevende en het aantreffen van hard- en softdrugs in de horecagelegenheid. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de vergunningen in te trekken op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Zaanstad en de Gemeentewet. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is, wat de intrekking van de vergunningen rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond en de intrekking van de vergunningen in het belang van de openbare orde en veiligheid is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2641

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [naam] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Meijer),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad (verweerder)

(gemachtigde: mr. C.J. Loggen - ten Hopen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 18 mei 2022 waarbij verweerder de aan verzoeker verleende horecaexploitatievergunning, alcoholwetvergunning en aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten heeft ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerder en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2.1
Verzoeker exploiteert aan [locatie] een café onder de naam [naam] . Hem zijn daartoe op 17 december 2018 een exploitatievergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) Zaanstad (hierna: APV), een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) [1] en een aanwezigheidsvergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten op grond van de Wet op de kansspelen (WOK) verleend. De exploitatievergunning is verleend voor de duur van een jaar.
2.2
Op 17 september 2019 hebben toezichthouders, belast met het toezicht op de APV en de DHW, een controle uitgevoerd bij de horecagelegenheid aan [locatie] . Verzoeker is er tijdens de controle op geattendeerd dat de horeca-exploitatievergunning op 17 september 2019 zal verlopen.
2.3
Tijdens een controle op 11 januari 2020 is geconstateerd dat het horecabedrijf was geopend zonder vergunning. Bij besluit van 17 januari 2020 is verzoeker onder oplegging van bestuursdwang gelast de exploitatie van [naam] vanaf zaterdag 17 januari 2020, 22:50 uur te beëindigen en beëindigd te houden.
2.4
Bij besluit van 4 maart 2020 heeft verzoeker een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd verkregen.
2.5
Op 4 november 2020, omstreeks 20:00 uur is door de Nationale Politie geconstateerd dat [naam] voor het publiek toegankelijk geopend was. De politie heeft na aankloppen op de deur het horecabedrijf betreden. Geconstateerd is dat er zes personen aanwezig waren in het pand. Aan de aanwezige personen is gevraagd of de aansprakelijke (leidinggevende) aanwezig was. Hierop is door één van de aanwezigen geantwoord dat de aansprakelijke er aan kwam. Voorts vormden de aanwezige personen niet een huishouden.
2.6
Op 7 november 2020, omstreeks 17:30 uur heeft de Nationale Politie geconstateerd dat aan de rechterzijde van het pand, waar het horecabedrijf is gevestigd, licht brandde. De politie constateerde dat één persoon het horecabedrijf verliet via een deur aan de rechterzijde van het pand. Gebleken is dat de linkerzijde van het pand zonder enige belemmering in verbinding staat met de rechterzijde van het pand en deze zijdes bekend zijn als één horecabedrijf, zijnde [naam] .
Omstreeks 17:35 uur heeft de politie, na meermaals hard aankloppen, via de toegangsdeur aan de rechterzijde het horecabedrijf betreden. Geconstateerd is dat er vier personen aanwezig waren aan de rechterzijde van het pand, waarvan één verklaarde sleutelhouder te zijn en de sleutel aan de achterkant van de toegangsdeur aan de rechterzijde zat. Voorts is gebleken dat de aanwezige personen de voorschriften uit de Noodverordening met betrekking tot de 1,5 meter-maatregel niet in acht namen en pas uiteen gingen bij binnentreding van de politie. De aanwezige personen verklaarden bezig te zijn met schilderwerkzaamheden, echter waren zij op moment van binnentreding hier niet mee bezig. Voorts is gebleken dat de aanwezige personen niet één huishouden vormden.
2.7
Bij besluit van 19 november 2020 heeft verzoeker een bestuurlijke waarschuwing gekregen in verband met de overtredingen die op 4 en 7 november 2020 zijn geconstateerd. Redengevend voor de waarschuwing was dat verzoeker het horecabedrijf voor het publiek geopend heeft gehouden, terwijl er geen exploitant of leidinggevende aanwezig was in de inrichting en hij onvoldoende heeft gedaan wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf aangezien hij onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen om de voorschriften uit de Noodverordening in acht te nemen en daarmee een deugdelijke exploitatie te voeren.
2.8
Mondeling op 28 augustus 2021, maar schriftelijk op 1 september 2021 heeft verweerder van de politie-eenheid Noord-Holland District Zaanstreek-Waterland een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit deze bestuurlijke rapportage blijkt dat op 28 augustus 2021 omstreeks 02:00 medewerkers van de Nationale Politie hebben waargenomen dat er zich ongeveer 10 mannelijke personen in [naam] aan [locatie] bevonden. Op grond van de op dat moment geldende corona maatregelen diende het café om 24:00 uur de deuren te sluiten. De deur was gesloten. Na diverse malen te hebben aangeklopt werd open gedaan. Er zaten verschillende personen aan een tafel te eten en/of te drinken. Tevens stonden diverse spellen op de tafels en een kladblok met cijfermatige aantekeningen. In een hoek van het café stonden twee gokkasten. Van beide brandde het licht. Er stond op dat moment niemand te gokken, maar er lagen half opgerookte sigaretten en vers as op de grond naast een van de gokkasten, waardoor het vermoeden ontstond dat een persoon die avond naast de gokkast had staan roken en er op ten minste één gokkast was gegokt. In de keuken was iemand eten aan het bereiden. Er lag brood onder een grill die ook aanstond. Een van de aanwezigen liep met een vuilniszak in de hand en verklaarde dat hij aan het opruimen was. Niets wees er op dat deze persoon de eigenaar of een personeelslid is. De kassa stond aan. Een persoon verklaarde de vroegere eigenaar van het café te zijn.. Hij verklaarde contact op te nemen met de huidige eigenaar – verzoeker – die kort daarna arriveerde. Hij verklaarde dat hij om 00:30 naar huis was gegaan en het beheer aan de achtergebleven vier gasten had overgedragen. Hij wist niet waar de andere gasten vandaan waren gekomen en ook niet dat het café om 24:00 uur gesloten had moeten zijn. Gevraagd naar de vergunningen gaf de eigenaar aan dat deze vanwege een verbouwing niet aanwezig waren. Hij kon de vergunningen ook niet tonen vanaf zijn telefoon. Feiten waaruit bleek dat er een verbouwing gaande was of recent had plaatsgevonden zijn niet geconstateerd.
2.9
Bij besluit van 28 augustus 2021, op schrift gesteld op 13 september 2021, is verweerder (vanwege de constateringen door de politie op 28 augustus 2021) overgegaan tot onmiddellijke sluiting van het horecabedrijf van verzoeker voor de duur van vier weken wegens overtreding van de artikelen 1:4, tweede lid, en artikel 2:28, tweede lid, van de APV, artikel 24 van de Aw en artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19. In het besluit is verzoeker bericht dat verweerder zich nader zal beraden of aanleiding bestaat de horeca-exploitatievergunning in te trekken.
2.1
Op 29 november 2021 heeft verweerder verzoeker op de hoogte gebracht van het voornemen tot intrekking van de horeca-exploitatievergunning, de Aw-vergunning alsmede de aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten.
2.11
Op 15 februari 2022 heeft verweerder van de politie-eenheid Noord-Holland District Zaanstreek-Waterland een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit deze rapportage blijkt dat politieambtenaren op 5 februari 2022 omstreeks 00:00 uur een voor hen bekend drugsgebruiker ter hoogte van [naam] zagen staan. Deze persoon had een wikkel cocaïne in zijn bezit. Vervolgens zagen de politieambtenaren dat de verlichting van het pand [locatie] aanstond. De politieambtenaren zijn via de voordeur naar binnen gelopen. Binnen troffen zij vier mannen aan. Er stond drank op de tafels en daartussen lagen meerdere geopende wikkels met drugs. Verder stonden er borden op tafel met daarin lijntjes drugs. Een van de mannen – verzoeker – gaf aan de eigenaar te zijn van het pand. Hij gaf toestemming aan de politieambtenaren om het pand verder in te lopen en te doorzoeken. Op tafel lagen 74 gram hasj, 2 wikkels cocaïne en 18 gram heroïne. De aanwezige personen (bij de politie grotendeels bekend met de import van verdovende middelen) hadden individueel ook verdovende middelen in bezit, te weten, 3 wikkels cocaïne, 2 wikkels cocaïne en 1 bolletje cocaïne. De personen hebben verklaard dat de goederen die zijn aangetroffen verdovende middelen waren. De goederen die in het pand aanwezig waren zijn beschreven door de eigenaar van het pand.
2.12
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de horeca-exploitatievergunning, de Aw-vergunning en de aanwezigheidsvergunning kansspelen ingetrokken.
Spoedeisend belang
3. De vergunningen zijn ingetrokken met ingang van 16 juni 2022. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar. Verweerder heeft zich weliswaar bereid verklaard de intrekking van de vergunningen op te schorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter, maar onder deze omstandigheden kan verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet worden ontzegd.
Verzoek toepassing 8:86 van de Awb
4. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter (naast schorsing ook) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het betreft hier evenwel een voorlopige voorziening hangende bezwaar, zodat van deze mogelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt.
Bestreden besluit
5. Verweerder heeft de horeca-exploitatievergunning ingetrokken op grond van de artikelen 174, tweede lid, van de Gemeentewet, gezien in samenhang met de artikelen 2:28b, eerste lid, onder b, 2:28b, tweede lid, artikel 2:28c, onder d, artikel 2:28c, onder i en artikel 2:28c, onder j, van de Algemene plaatselijke verordening Zaanstad (APV) en artikel 3.13.1 van de beleidsregel “Horeca sanctiestrategie en Sluitingenbeleid Zaanstad”.
Verweerder heeft de Aw-vergunning ingetrokken op grond van artikel 174, eerste en tweede lid, Gemeentewet bezien in samenhang met artikel 31, eerste lid, onder c, van de Aw en artikel 31, tweede lid, Aw.
Verweerder heeft de aanwezigheidsvergunning kansspelen ingetrokken op grond van artikel 174, eerste en tweede lid van de Gemeentewet bezien in samenhang met artikel 5, vierde lid onder c van de WOK en artikel 30f, eerste lid onder b van de WOK.
Voor de intrekking van de vergunningen is redengevend dat er, zoals blijkt uit de bestuurlijke rapportage van 15 februari 2022, op 5 februari 2022 door de Nationale Politie harddrugs en softdrugs zijn aangetroffen in [naam] . Verder blijkt uit de voorgeschiedenis en constateringen dat verzoeker zich meerdere malen niet aan het geldende voorschrift voor de verplichte aanwezigheid van de vergunninghouder/leidinggevende in uw horecabedrijf heeft gehouden. Bovendien heeft verzoeker zijn horecaverblijf geëxploiteerd zonder de aanwezigheid van personeel, hetgeen de kern van het exploiteren van een horecagelegenheid raakt. Er was immers niemand aanwezig in het horecabedrijf die verantwoordelijk was voor de bewaking van de openbare orde en veiligheid van de bezoekers in het horecabedrijf. Verder heeft verzoeker het horecabedrijf geëxploiteerd zonder vergunning. Daarnaast was zijn horecabedrijf op 28 augustus 2021 geopend na 24:00 uur, om 02:06 uur, zonder aanwezigheid van een leidinggevende en personeel waarbij er 10 à 15 mensen zijn geconstateerd. Verder heeft verzoeker niet voldaan aan het op eerste vordering tonen van de aan hem verleende vergunningen aan het bevoegde personeel van de gemeente Zaanstad of politie. Gelet op deze omstandigheden stelt verweerder dat het geopend houden van het horecabedrijf en de gedragingen van verzoeker als exploitant een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid van de woon- en leefomgeving. Verweerder beschouwd de gedragingen, te weten het aanwezig hebben van hard- en softdrugs, geopend houden van het horecabedrijf zonder aanwezigheid van leidinggevende en personeel en het horecabedrijf exploiteren zonder geldige vergunning als slecht levensgedrag van verzoeker als exploitant. De cumulatie van incidenten geeft des te meer reden om het beleid toe te passen en de intrekking te effectueren, aldus verweerder.
Bevoegdheid
6.1
Verzoeker voert aan dat verweerder niet bevoegd was de vergunningen in te trekken. Hij voert daartoe aan dat een aantal constateringen niet juist zijn weergegeven. Ten aanzien van de constatering van 11 januari 2020 geldt dat verzoeker er vanuit ging dat de vergunningen voor onbepaalde tijd waren afgegeven. Ten aanzien van de constateringen van 4 en 7 november 2020 en 5 februari 2022 stelt verzoeker dat deze niet in relatie staan tot [naam] . De geconstateerde incidenten hebben zich namelijk niet in [naam] op nummer [locatie] maar bij [bedrijf] op nummer [#] afgespeeld.
Verweerder is ook niet bevoegd om de vergunningen in te trekken omdat hij voor de constateringen van 28 augustus 2021 al een maatregel heeft opgelegd, te weten de sluiting van het horecabedrijf gedurende vier weken. Intrekking van de vergunningen op grond van dezelfde constateringen levert schending van het Una Via beginsel op.
6.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aan de intrekking van de horeca-exploitatievergunning (onder meer) de intrekkingsgrond van artikel 2:28b, eerste lid, aanhef en onder b van de APV grondslag heeft gelegd omdat verweerder van mening is dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Verweerder komt daartoe nu op 5 februari 2022 hard- en softdrugs aanwezig waren in het horecabedrijf van verzoeker, hij het horecabedrijf op 28 augustus 2021 geopend heeft gehouden zonder aanwezigheid van leidinggevende en personeel en hij het horecabedrijf in januari 2020 heeft geëxploiteerd zonder geldige vergunning.
6.3
Voor zijn oordeelsvorming ter zake sluit de voorzieningenrechter aan bij het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak van 25 mei 2022 heeft gehanteerd (ECLI:NL:RVS:2022:1493). Van belang daarbij is dat, gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3.4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag relevant moeten zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat (zie rechtsoverweging 3.2 van voornoemde uitspraak).
6.4.1
Met inachtneming van voornoemd beoordelingskader is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich op basis van de feiten die verzoeker worden tegengeworpen in de betreffende bestuurlijke rapportages in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter op basis van de voorhanden informatie immers kunnen concluderen dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, nu is geconstateerd dat in een ruimte waar ook verzoeker aanwezig was een hoeveelheid soft- en harddrugs aanwezig was die de voor eigen gebruik toegestane hoeveelheden verre overschreed. De vraag of de [locatie] , die in de bestuurlijke rapportage van 15 februari 2022 wordt genoemd als ruimte waar de constatering heeft plaatsgevonden, onderdeel uitmaakt van de horeca-inrichting [naam] is voor de vraag of verweerder de bevoegdheid heeft de vergunning in te trekken niet doorslaggevend. De constatering levert immers op zichzelf bezien reeds een aanwijzing op dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Daarbij komt dat door verzoeker niet wordt betwist dat hij zijn horecabedrijf op 28 augustus 2021 heeft open gehouden zonder aanwezigheid van een leidinggevende en personeel. Zoals door verweerder ook aangegeven neemt verzoeker hiermee bewust het risico dat hij – door het ontbreken van elk toezicht op apparatuur en gasten in het horecabedrijf – niet op de hoogte is van wat zich in zijn horecabedrijf afspeelt met een mogelijk gevaar voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf tot gevolg. Verweerder heeft bij zijn standpunt ook kunnen betrekken dat verzoeker – naar onbetwist is gesteld – het horecabedrijf in januari 2020 heeft geëxploiteerd zonder geldige vergunning. Dat verzoeker stelt niet op de hoogte te zijn geweest van de tijdelijkheid van zijn vergunning komt, wat daar ook van zij, geheel voor zijn rekening omdat hij als exploitant verantwoordelijk is voor inzicht in en het op orde houden van de door hem benodigde vergunningen voor de exploitatie van zijn horecabedrijf. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages voor zover deze in dit verband zijn opgevoerd. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in de op grond daarvan getrokken conclusies in die zin dat verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in geding zijnde levensgedrag niet samengaat met de exploitatie van een horecabedrijf. Verweerder kan daarom – reeds gelet op het bepaalde in artikel 2.28, derde lid en 1.6 van de APV - bevoegd worden geacht om tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan.
6.4.2
De stelling van verzoeker dat de intrekking van de vergunningen in strijd zijn met het una via-beginsel volgt de voorzieningenrechter niet en leidt niet tot een ander oordeel ter zake verweerders bevoegdheid. Daartoe is van belang dat uit de APV niet volgt dat de maatregel tot sluiting van de horeca-inrichting en de maatregel tot intrekking van de exploitatievergunning niet gelijktijdig of volgtijdelijk kunnen worden opgelegd. Ook de door verweerder gevoerde beleidsregels “Horeca sanctiestrategie en sluitingenbeleid Zaanstad” sluiten dit niet uit, integendeel. Verder geldt dat de combinatie van genoemde maatregelen geen punitief karakter dragen omdat deze een verschillend doel dienen. De sluiting van de inrichting was primair gericht op herstel van de openbare orde en waarborgt dat de rust in de omgeving terugkeert. De intrekkingen verzekeren dat de eventuele hervatting van de exploitatie kan worden vergund op een wijze die geen afbreuk doet aan een goed woon- en leefklimaat en door een exploitant die wel het vertrouwen heeft van verweerder. De maatregelen sluiten elkaar ook daardoor niet uit.
6.5
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding aannemelijk te achten dat de intrekking van de exploitatievergunning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. De overige door verweerder opgevoerde intrekkingsgronden laat de voorzieningenrechter in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure daarom buiten bespreking.
Toepassing bevoegdheid
7.1
Door verzoeker zijn kanttekeningen geplaatst bij de proportionaliteit van het gekozen middel en de evenredigheid van het bestreden besluit nu hij als gevolg daarvan van een inkomen zal zijn verstoken.
7.2
Verweerder heeft in de beleidsregel “Horeca sanctiestrategie en sluitingenbeleid Zaanstad” vastgelegd hoe hij omgaat met zijn bevoegdheden met betrekking tot de intrekking van de hier aan de orde zijnde vergunningen. De beleidsregel heeft als doel vooraf duidelijkheid te geven op welke wijze het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving plaatsvindt waar een preventieve werking vanuit gaat. De intrekking van de exploitatievergunning is– met de beleidsregel in overeenstemming.
7.3
Van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond daarvan in het kader van de belangenafweging van intrekking van de exploitatievergunning had moeten afzien is voorshands niet gebleken. Dit laat onverlet dat de financiële belangen van verzoeker onmiskenbaar groot zijn, maar dit belang is door verweerder bij de besluitvorming afdoende meegewogen en de voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verweerder in dit geval zwaarder weegt. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit kader bestaat dan ook geen ruimte. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het bezwaarschrift tegen de intrekking van de exploitatievergunning – alsmede tegen de intrekking van de Aw-vergunning en de aanwezigheidsvergunning kansspelen – op 12 juli 2022 tijdens een hoorzitting van de commissie voor bezwaarschriften zal worden behandeld zodat op redelijk korte termijn daarna een beslissing op de bezwaren wordt genomen. In het kader van de heroverweging in bezwaar zal door verweerder ook nader moeten worden beoordeeld of de gehele intrekking voor onbepaalde duur van de vergunningen – die op dit moment nog niet is geëffectueerd en bij effectuering na ommekomst van deze uitspraak gelet op het tijdsverloop op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar nog tijdelijk van aard zal zijn – al dan niet kan worden omgezet naar een lichter middel. De voorzieningenrechter ziet op grond van het voorgaande op dit moment onvoldoende reden om anticiperend op de te nemen beslissing op bezwaar, het bestreden besluit te schorsen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat om in Zaanstad horecabedrijf te mogen exploiteren, de exploitant in elk geval moet beschikken over een exploitatievergunning voor een horecabedrijf. Verweerder heeft aan de intrekking van de Aw-vergunning ook ten grondslag gelegd dat verzoeker als leidinggevende van het horecabedrijf niet in enig opzicht niet van slecht levensgedrag is. Voor de aanwezigheidsvergunning kansspelen geldt dat deze afhankelijk is de rechtmatigheid van het uitoefenen van het horecabedrijf en daarmee derhalve de horeca-exploitatievergunning volgt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over slecht levensgedrag en het oordeel van de voorzieningenrechter over de kansrijkheid van het bezwaar, kan ook ten aanzien van het besluit tot intrekking van de Aw-vergunning en de aanwezigheidsvergunning kansspelen de heroverweging worden afgewacht.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Gemeentewet
Artikel 174
1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Zaanstad
Artikel 1:4
1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Artikel 2:28 (deels)
1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. Het is verboden een commercieel horecabedrijf voor het publiek geopend te hebben als de exploitant of de leidinggevende niet in de inrichting aanwezig is.
3. De exploitant en de leidinggevende doen wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving daarvan en zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie.
Artikel 2:28b (deels)
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 weigert de burgemeester de aangevraagde horeca-exploitatievergunning of trekt deze in indien:
b. de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
2. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf, dan wel indien de veiligheid en gezondheid van de bezoekers van die inrichting, gelet op de wijze waarop die inrichting zal worden of wordt geëxploiteerd, in gevaar gebracht kan worden en daar redelijkerwijze niet in kan worden voorzien door het stellen van voorschriften en/of beperkingen. Bij de toepassing van de genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:
a. het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;
b. de aard van het horecabedrijf;
c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;
d. de wijze van exploitatie van de vergunninghouder en leidinggevende(n) in dit horecabedrijf of andere horecabedrijven.
Artikel 2:28c (deels)
Onverminderd de in artikel 1:6 en 2:28b genoemde gronden voor het intrekken of wijzigen van een vergunning, en onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien:
d. in strijd is gehandeld met artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet of aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet;
e. aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar het oordeel van de burgemeester de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag als bedoeld in artikel 2:28b, een dergelijk gevaar of bedreiging vormen;
f. de exploitant of de leidinggevende toelaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;
i. de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt;
j. de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt.
Artikel 2:30a (deels)
1.De burgemeester kan een horecabedrijf tijdelijk of voor onbepaalde tijd sluiten indien:
b. het horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
c. zich een of meer van de in artikel 2:28b en c genoemde situaties voordoen.
Horeca sanctiestrategie en Sluitingenbeleid Zaanstad
Artikel 3.13.1
Artikel
(APV)
Overtreding
Maatregel
1e constatering
Maatregel
2e constatering
Maatregel
3e constatering
Maatregel
4e constatering
2:28, eerste lid, onder a, APV
Exploitatie zonder horeca-exploitatievergunning
Bevel tot sluiting voor onbepaalde tijd, tenzij er sprake is van directe voortzetting of overname van een horecabedrijf
2:28, eerste lid, onder a, APV
Exploitatie terras door non- horecabedrijf zonder horeca-exploitatie- en terrasvergunning
Waarschuwing
Last onder dwangsom
€500-€3000 per geconstateerde overtreding met een maximumbedrag van €12.000
Last onder dwangsom verhoogd
€1000-€6000 per geconstateerde overtreding met een maximumbedrag van €12.000
Last onder bestuursdwang (terras verwijderen)
2:28, eerste lid, onder a, APV
Exploitatie terras door horecabedrijf zonder terrasvergunning
Waarschuwing
Last onder dwangsom
€500-€3000 per geconstateerde overtreding met een maximumbedrag van €12.000
Last onder bestuursdwang (terras verwijderen)
Intrekking horeca- exploitatievergunning
2:28, tweede lid, APV, i.s.m. 24, eerste of tweede lid, DHW
Afwezigheid leidinggevende/vergunninghouder
Waarschuwing
Tijdelijke sluiting voor de duur van 1 week
Tijdelijke sluiting voor de duur van 2 weken
Intrekking horeca- exploitatie-vergunning en indien van toepassing DHW-vergunning
2:28, tweede lid, APV, i.s.m. 24, eerste of tweede lid, DHW
Afwezigheid leidinggevende/
vergunninghouder
enafwezigheid personeel
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden) en gelijktijdige intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28b, eerste lid, onder b, APV
Exploitant in enig opzicht van slecht levensgedrag
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden) en gelijktijdige intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning.
2:28b, eerste lid, onder b, APV
Leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden), afhankelijk van feiten en omstandigheden uitschrijving leidinggevende van vergunning dan wel intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning.
2:28c, aanhef en onder a, APV
Artikel 36 WOK activiteiten (illegaal gokken)
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden), intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder b, APV
Aanwezigheid wapen(s) (waarvoor geen vergunning, ontheffing, verlof is verleend)
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden), tenzij beleidsregel sluiting publiek toegankelijk gebouw van toepassing. Intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder c, APV
Naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden), intrekking horeca-exploitatievergunning.
2:28c, aanhef en onder d, APV
Handel in drugs, dan wel aanwezigheid van drugs (zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 Opiumwet) of aannemelijk is dat exploitant/leidinggevende betrokken is bij/ernstige nalatigheid verweten kan worden i.v.m. activiteiten artikel 13b Opiumwet.
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging met 3 maanden), tenzij beleidsregel 13b Opiumwet van toepassing. Intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning.
2:28c, aanhef en onder e, APV
Ernstige nalatigheid exploitant/leidinggevende: gevaar openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of bedreiging woon- en leefklimaat
Bevel tot directe sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging 3 maanden) en intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder f, APV
Exploitant/leidinggevende toelaat/gedoogd dat strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd in het horecabedrijf
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging 3 maanden) en intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder g, APV
Het geopend blijven van een horecabedrijf vormt gevaar openbare orde gevaar en/of bedreiging woon- en leefklimaat
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging 3 maanden) en intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder h, APV
Artikel 2 Wet Arbeid Vreemdelingen
verbod een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning
Bevel tot tijdelijke sluiting voor de duur van 4 weken (indien nodig verlenging 3 maanden) en intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
2:28c, aanhef en onder i, APV
De vergunninghouder, exploitant of leidinggevende bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt
Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding of het voorschrift zal een van de sanctiemiddelen zoals beschreven in paragraaf 3.4 worden ingezet, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden of gevaar voor de openbare orde conform dit beleid.
2:28c, aanhef en onder j, APV
In strijd met vergunningvoorschriften en / beperkingen
Afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding of voorschrift zal een van de sanctiemiddelen zoals beschreven in paragraaf 3.4 worden ingezet, tenzij sprake is van verzwarende omstandigheden of gevaar voor de openbare orde conform dit beleid.
2:29, eerste lid, onder a, APV
Bezoekers toe laten /te laten verblijven tussen 00:00u-07:00u
Waarschuwing
Terugbrengen sluitingstijd naar 22:00 uur voor de duur van 1 week
Tijdelijke sluiting voor de duur van 1 week
Intrekking horeca- exploitatievergunning
2:29, eerste lid, onder b, APV
Bezoekers toe laten /te laten verblijven tussen 02:00u-07:00u
Waarschuwing
Terugbrengen sluitingstijd naar 22:00 uur voor de duur van 1 week
Tijdelijke sluiting voor de duur van 1 week
Intrekking horeca- exploitatievergunning
2:29, eerste lid, onder c, APV
Bezoekers toe laten 03:00u-07:00u
Waarschuwing
Terugbrengen sluitingstijd naar 22:00 uur voor de duur van 1 week
Tijdelijke sluiting voor de duur van 1 week
Intrekking horeca- exploitatievergunning
2:29, eerste lid, onder c, APV
Bezoekers te laten verblijven tussen 05:00u-07:00u
Waarschuwing
Terugbrengen sluitingstijd naar 22:00 uur voor de duur van 1 week
Tijdelijke sluiting voor de duur van 1 week
Intrekking horeca- exploitatievergunning
2:31 APV, 2:30c, vijfde en zesde lid, APV
Betreden van / zonder toestemming laten verblijven/toelaten bezoekers in door de burgemeester gesloten horecabedrijf
Intrekking horeca-exploitatievergunning en DHW-vergunning indien van toepassing.
Alcoholwet
Artikel 8 (deels)
1. Leidinggevenden van het horecabedrijf en het slijtersbedrijf voldoen aan de volgende eisen:
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.
Artikel 24 (deels)
1. Het is verboden een horecalokaliteit of een slijtlokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:
a. een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in artikel 29, tweede lid, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.
Artikel 31 (deels)
1. Een vergunning wordt door de burgemeester ingetrokken, indien:
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
2. Een vergunning kan door de burgemeester worden ingetrokken indien de vergunninghouder de bij of krachtens deze wet gestelde regels, dan wel de aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen, niet nakomt.
Wet op de kansspelen
Artikel 5 (deels)
4. De vergunning kan in ieder geval worden ingetrokken, indien:
c. een aan de vergunning verbonden voorschrift of een beperking waaronder de vergunning is verleend, is overtreden.
Artikel 30 (deels)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°.waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend.
Artikel 30c (deels)
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten:
a. in een hoogdrempelige inrichting.
Artikel 30f (deels)
1. De vergunning wordt ingetrokken:
b. indien voor een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder a en b, niet de vergunning van kracht is, die ingevolge de voor die inrichting geldende bepalingen is vereist.

Voetnoten

1.Deze vergunning heeft met ingang van 1 juli 2021 te gelden als een vergunning op grond van de Alcoholwet (Aw)