ECLI:NL:RBNHO:2022:6095

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
22/2158, 22/2159, 22/2482
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking exploitatievergunning en gedoogverklaring van een coffeeshop in Beverwijk

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 29 juni 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.A.J. van Putten, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester van Beverwijk om de exploitatievergunning en gedoogverklaring van zijn coffeeshop in te trekken. De burgemeester had deze besluiten genomen op basis van verschillende incidenten die verband hielden met druggerelateerde activiteiten en slecht levensgedrag van verzoeker en zijn medeverhuurder, [naam 2]. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het strafrechtelijke traject los staat van het bestuurlijke traject en dat andere normen en bewijsregels gelden. De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd is, gezien de ernst van de incidenten en het gevaar voor de openbare orde. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2158, 22/2159 en 22/2482

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.A.J. van Putten),
en

de burgemeester van de gemeente Beverwijk (verweerder)

(gemachtigden: mr. G.M. Pierik en M. Bos).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afzonderlijke besluiten van 6 april 2022 waarbij verweerder de exploitatievergunning en gedoogverklaring van Coffeeshop [naam 1] (de coffeeshop), gevestigd aan de [locatie 1] , heeft ingetrokken alsmede tegen het besluit van 9 mei 2022 waarbij verweerder de coffeeshop per 11 mei 2022 voor de duur van drie maanden heeft gesloten.
Verzoeker heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stukken onder geheimhouding naar de voorzieningenrechter gestuurd die betrekking hebben op de besluiten van 6 april 2022.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om van die stukken kennis te nemen.
Verweerder heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 15 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Met de verzoeken om een voorlopige voorziening beoogt verzoeker – zo neemt de voorzieningenrechter aan - dat hij op korte termijn de exploitatie van zijn coffeeshop kan hervatten. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd gesteld dat de verzoeken om een voorlopige voorziening namens hem zijn ingediend, en dus niet namens [naam 2] Overigens geldt dit ook voor de verschillende bezwaarschriften. De voorzieningenrechter zal in deze procedure een en ander daarom ook in beginsel vanuit de positie en het belang van verzoeker beoordelen. Gelet op de nauwe band tussen verzoeker en [naam 2] zal daarbij evenwel ook worden verwezen naar hetgeen door verweerder ten aanzien van laatstgenoemde in de beoordeling is betrokken.
Feiten en omstandigheden
2.1
Op 19 december 2018 heeft verweerder aan verzoeker een exploitatievergunning en een gedoogverklaring voor de coffeeshop verleend. Op 22 juni 2021 heeft verweerder deze vergunning gewijzigd ten behoeve van het toevoegen van een nieuwe beheerder, te weten [naam 2]
2.2
Op 8 december 2020 heeft verweerder van de politie eenheid Noord-Holland een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit deze rapportage blijkt dat de politie op 18 november 2020 in de woning van verzoeker aan de [adres 1] aanwezig was, omdat in de woning mogelijk illegaal vuurwerk opgeslagen zou zijn. De politie trof geen vuurwerk aan, maar wel € 16.100,- aan contact geld. In de garage bij de woning werd een grote hoeveelheid softdrugs aangetroffen, te weten 31,55 kilo henneptoppen, 2,5 kilo blokken hasjiesj, 6012 stuks voorgedraaide verpakte joints en 1,65 kilo voorgedraaide niet verpakte joints. In verband met een overtreding van de Opiumwet heeft verweerder de woning van verzoeker tijdelijk gesloten. Ook heeft verweerder verzoeker bij besluit van 9 februari 2021 een officiële waarschuwing gegeven, omdat verzoeker heeft verklaard dat de aangetroffen softdrugs was bestemd voor de coffeeshop en volgens het Coffeeshopbeleid Beverwijk slechts de aanwezigheid van een voorraad van maximaal 500 gram wordt gedoogd.
2.3
Op 16 november 2021 heeft verweerder van de politie eenheid Noord-Holland wederom een bestuurlijke rapportage ontvangen. Uit deze rapportage blijkt dat de politie op 9 februari 2017 een melding ontving van een woningoverval aan [locatie 2] . Bij het terugluisteren van de melding werd opgevangen dat de verdachten zochten naar spullen van verzoeker. De bewoner van de betreffende woning bleek 16 verhuisdozen te hebben opgeslagen voor zijn buurman, zijnde verzoeker. De inhoud van de verhuisdozen betrof 50 zaken met in totaal 49 kilo hennep (inclusief het gewogen plastic). Op 13 maart 2017 heeft verzoeker verklaard dat de dozen van hem zijn en dat de inhoud de handelsvoorraad voor de coffeeshop betrof. Op 31 januari 2019 is daarnaast door de politie in de woning van [naam 2] op het perceel [perceel] 9120 gram softdrugs (hennep) en diverse soorten en (handels)hoeveelheden harddrugs aangetroffen. Op 18 november 2020 is [naam 2] aangehouden voor het aanbieden en verkopen van professioneel, illegaal vuurwerk. Op 3 februari 2021 trof de politie een inwerking zijnde hennepkwekerij aan in een bedrijfspand van verzoeker aan de [adres 2] . Er was sprake van meerdere misdrijven, te weten het vervaardigen van hennep, het vernielen van een meterkast en van diefstal van stroom. In het pand werd een Litouwse man aangetroffen die verklaarde daar te slapen. In totaal werden 530 hennepplanten aangetroffen en vernietigd. Er was geen sprake van een eerdere oogst. Op 10 februari 2021 trof de politie een inwerking zijnde hennepkwekerij aan in een bedrijfspand van verzoeker aan de [adres 3] . Er was sprake van meerdere misdrijven, te weten het vervaardigen van hennep, het vernielen van een meterkast en van diefstal van stroom. In het pand werd een Litouwse man aangetroffen. In totaal werden 454 hennepplanten, 15 hennepstekken en 78 gram hennepgruis aangetroffen en vernietigd. Er was sprake van één eerdere oogst.
2.4
Op 4 april 2022 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) van verweerder tijdens online/digitale werkzaamheden geconstateerd dat verzoeker via zijn social media kanalen op Facebook en Instagram reclame maakt voor het verstekken en gebruiken van softdrugs. Via deze kanalen wordt geadverteerd voor verschillende soorten cannabisproducten. De BOA heeft deze constatering vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen.
De intrekking van de exploitatievergunning
3. Verweerder heeft besloten de exploitatievergunning van de coffeeshop op grond van de artikelen 1:6 en 2:28, derde lid, van de Algemene plaatselijke verordening Beverwijk 2019 (APV), de Beleidsregel exploitatievergunningen horeca en het Coffeeshopbeleid Beverwijk in te trekken. Aan dit besluit heeft verweerder de bestuurlijke rapportage van 16 november 2021 ten grondslag gelegd, waaruit volgens verweerder blijkt dat zich diverse incidenten hebben voorgedaan op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verzoeker en [naam 2] van slecht levensgedrag zijn.
4.1
Verzoeker betoogt dat de bestuurlijke rapportage die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het besluit tot intrekking van de exploitatievergunning een vertekend beeld geeft van het levensgedrag van verzoeker en [naam 2] Hij voert daartoe aan dat nimmer is vastgesteld dat de hennep die op 9 februari 2017 is aangetroffen in de woning aan [locatie 2] toebehoorde aan verzoeker. Aangezien het om een constatering ten aanzien van de buurman gaat, die tevens als verdachte is aangemerkt, en om zijn woning, kan dit incident niet getuigen van slecht levensgedrag van verzoeker. Voorts werd de woning waarin op 31 januari 2019 verdovende middelen zijn aangetroffen door [naam 2] verhuurd aan derden en niet door hemzelf bewoond. [naam 2] is niet als verdachte aangemerkt en niet strafrechtelijk vervolgd of veroordeeld voor deze feiten. Een strafbaar feit gepleegd door anderen kan niet getuigen van slecht levensgedrag door één van beide heren [verzoeker/naam 2] of beiden tezamen. Daarnaast geldt ten aanzien van de handel in illegaal vuurwerk op 16 november 2020 dat [naam 2] daarvoor door de rechtbank Noord-Holland is vrijgesproken. Er zijn bij, onder of in de woning van [naam 2] of verzoeker geen handelsvoorraden vuurwerk aangetroffen. Dit kan hen zodoende niet worden tegengeworpen. De verdovende middelen die op 18 november 2020 in de woning van verzoeker zijn aangetroffen betreft de bevoorrading van de coffeeshop, met dien verstande dat daar een zekere overlap bestaat tussen het leveren aan de coffeeshop en het aanleveren van nieuwe voorraad ter verwerking. Bij de bepaling van het gewicht van de aangetroffen softdrugs is onvoldoende acht geslagen op het feit dat een deel van het gewicht bestaat uit gruis, uit afval dat is vrijgekomen bij het voorbereiden van de joints. Het in beslag genomen geldbedrag is kort nadien geretourneerd. De woning van verzoeker is twee maanden gesloten geweest en na de formele waarschuwing van verweerder heeft zich geen overtreding meer voorgedaan. Deze dubbeltelling van incidenten vertroebelt het beeld van verzoeker en behoort niet als zodanig bij te dragen aan de beoordeling dat sprake is van slecht levensgedrag. De formele waarschuwing tevens ten grondslag leggen aan de beoordeling van slecht levensgedrag getuigt eveneens van dubbeltelling. Tot slot merkt verzoeker ten aanzien van de incidenten op 3 en 10 februari 2021 op dat hij de bedrijfspanden verhuurde, waarna de panden blijkbaar zonder zijn toestemming zijn onderverhuurd. Verzoeker heeft niets te maken met de aangetroffen hennepkwekerijen en is zijn verplichtingen als verhuurder goed nagekomen. Deze incidenten kunnen daarom niet getuigen van slecht levensgedrag.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de bestuurlijke rapportage eenduidig blijkt dat zowel verzoeker als [naam 2] bij herhaling betrokken zijn bij of in verband gebracht kunnen worden met – veelal druggerelateerde – strafbare feiten van ernstige aard en grote omvang. Verweerder ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van de bestuurlijke rapportage met betrekking tot de verschillende genoemde incidenten. Ten aanzien van het incident op 9 februari 2017 merkt verweerder op dat verzoeker zelf tegenover de politie heeft verklaard dat de dozen met hennep van hem waren. Voor verweerder gelden geen beperkingen voor de feiten en omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling is niet vereist en de strafrechtelijke bewijsregels zijn niet van toepassing. Ten aanzien van de incidenten op 31 januari 2019, 3 en 10 februari 2021 merkt verweerder op dat verzoeker en [naam 2] als eigenaren van de verhuurde panden de verantwoordelijkheid hebben om concreet toezicht te houden op het gebruik van een verhuurd pand en daarbij ook te controleren op het gebruik van het pand om zo dergelijke praktijken te voorkomen. De gestelde controles zijn niet met documenten onderbouwd. Verzoeker en [naam 2] zijn tekortgeschoten in hun vernoemde verplichtingen, zodat hen in deze wel degelijk een verwijt kan worden gemaakt. De stelling dat zij voor dit nalaten niet strafrechtelijk vervolgd (kunnen) worden, kan – voor zover juist – geen doel treffen, nu ook een vrijspraak door de strafrechter de bevoegdheid van de burgemeester tot intrekking van de exploitatievergunning onverlet laat. Ten aanzien van het incident op 16 november 2020 merkt verweerder op dat het feit dat [naam 2] niet is veroordeeld voor de handel in vuurwerk voor de beoordeling van slecht levensgedrag niet uitmaakt. Ten aanzien van het incident op 18 november 2020 merkt verweerder op dat verzoeker volgens de geldende voorwaarden ten behoeve van de coffeeshop een handelsvoorraad van 500 gram softdrugs aanwezig mag hebben. De op 18 november 2020 aangetroffen hoeveelheid softdrugs overschrijdt deze voorwaarde vele malen. Van dubbeltelling is geen sprake. Na de waarschuwing is verweerder gebleken van diverse voorafgaande ernstige incidenten. Die reeks ernstige – veelal druggerelateerde – incidenten waar verzoeker en [naam 2] (in)direct bij betrokken zijn, maken in onderling verband beschouwd dat verweerder moet concluderen dat zij van slecht levensgedrag zijn, zodat de exploitatievergunning moet worden ingetrokken.
4.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het strafrechtelijke traject los moet worden gezien van het bestuurlijke traject en dat in het bestuurlijke traject andere normen, doelen en bewijsregels gelden. Voor zijn oordeelsvorming sluit de voorzieningenrechter verder aan bij het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak van 25 mei 2022 heeft gehanteerd (ECLI:NL:RVS:2022:1493). Van belang daarbij is dat, gelet op het specialiteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3.4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de feiten en omstandigheden die worden meegewogen in het oordeel over het levensgedrag relevant moeten zijn voor de exploitatie van een horecabedrijf. Die feiten en omstandigheden moeten verband houden met de vraag of het horecabedrijf kan worden geëxploiteerd op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, de openbare orde en het woon- en leefklimaat (zie rechtsoverweging 3.2 van voornoemde uitspraak).
4.4
Met inachtneming van dit beoordelingskader is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat verweerder zich op basis van de feiten die hen worden tegengeworpen in de bestuurlijke rapportages in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker en ook [naam 2] van slecht levensgedrag zijn. Dat [naam 2] van handel in illegaal vuurwerk is vrijgesproken, maakt dit vooralsnog niet anders. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter op basis van de voorhanden informatie immers kunnen concluderen dat zij (direct of indirect) betrokken zijn geweest bij de gehele keten van handel in softdrugs, en zich niet hebben beperkt tot de gedoogde vorm van exploitatie van een coffeeshop. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages. De voorzieningenrechter kan verweerder volgen in de op grond daarvan getrokken conclusies in die zin dat verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in geding zijnde levensgedrag niet samengaat met de exploitatie van een coffeeshop waarin de verkoop van softdrugs slechts onder strikte voorwaarden wordt gedoogd. Verweerder kan daarom – gelet op het bepaalde in artikel 2.28, derde lid en 1.6 van de APV - bevoegd worden geacht om tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding aannemelijk te achten dat de intrekking van de exploitatievergunning in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond daarvan in het kader van de belangenafweging van intrekking van de exploitatievergunning had moeten afzien is voorshands niet gebleken. Dit laat onverlet dat de financiële belangen van verzoeker onmiskenbaar groot zijn, maar dit belang is door verweerder bij de primaire besluitvorming afdoende meegewogen en de voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verweerder in dit geval zwaarder weegt. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in dit kader bestaat dan ook geen ruimte. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het bezwaarschrift tegen de intrekking van de exploitatievergunning – gelijk met de bezwaren tegen de intrekking van de gedoogverklaring en het sluitingsbesluit – naar verwachting in juli 2022 op een hoorzitting van de commissie voor bezwaarschriften zal worden behandeld zodat op redelijk korte termijn daarna een beslissing op de bezwaren wordt genomen. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende reden om te oordelen dat verzoeker deze beslissing niet zal kunnen afwachten.
De intrekking van de gedoogverklaring en het sluitingsbesluit
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat om in Beverwijk een coffeeshop te mogen exploiteren, de exploitant moet beschikken over een exploitatievergunning voor een horecabedrijf en een gedoogverklaring. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan ook ten aanzien van het besluit tot intrekking van de gedoogverklaring en het sluitingsbesluit daarom de heroverweging worden afgewacht. Beantwoording van de vraag of het bezwaar gericht tegen het besluit tot intrekking van de gedoogverklaring ontvankelijk is laat de voorzieningenrechter thans buiten bespreking. Nu naar de huidige stand van zaken het bezwaar tegen de intrekking van de exploitatievergunning nog als weinig kansrijk wordt aangemerkt, is beantwoording van dit procedurele vraagstuk vooralsnog academisch van aard.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Excel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.