ECLI:NL:RBNHO:2022:6222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
HAA 21/3999
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op vergoeding kosten van bezwaar; fouten van belangenbehartigers van eiser betreurenswaardig, maar leveren geen herroeping besluit wegens aan verweerder toerekenbare onrechtmatigheid op

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Sprakel, beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de toekenning van een voorschot huurtoeslag van € 244, dat met terugwerkende kracht is verleend vanaf 1 december 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de vergoeding van de kosten van bezwaar, die door de Belastingdienst is afgewezen. De rechtbank heeft op 21 juli 2022 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onder bewind staat en dakloos is geweest. Eiser huurt sinds 7 september 2020 een woning in het kader van begeleid wonen. De Belastingdienst heeft de huurtoeslag berekend op basis van een adreswijziging die pas op 20 november 2020 is doorgegeven, wat leidde tot een onjuiste toekenning van de huurtoeslag. Eiser heeft aangevoerd dat de kosten van bezwaar vergoed moeten worden, omdat hij in het gelijk is gesteld. De rechtbank oordeelt echter dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit niet aan de Belastingdienst te wijten is, aangezien de Belastingdienst heeft gehandeld op basis van de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP).

De rechtbank concludeert dat de herroeping van het primaire besluit geen aan de Belastingdienst toerekenbare onrechtmatigheid oplevert. Eiser heeft geen recht op vergoeding van de kosten van bezwaar, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank wijst erop dat de gemaakte kosten alleen vergoed kunnen worden als het besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, wat in dit geval niet aan de orde is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Met dagtekening 29 december 2020 verleent verweerder aan eiser een voorschot huurtoeslag van € 244 voor de periode vanaf 1 december 2020 (het primaire besluit).
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag van 28 juni 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Daarbij is de door eiser gevraagde vergoeding van de kosten van bezwaar geweigerd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022 te Haarlem. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser staat onder bewind en heeft daarbij ook een Openbare Geestelijke Gezondheidszorg-criterium. Hij is tevens dakloos geweest.
2. Met ingang van 7 september 2020 huurt eiser een woning aan de [locatie] in [woonplaats] ([straat 1]) in het kader van begeleid wonen voor bijzondere doelgroepen. Daarvoor huurde eiser enige tijd een woning aan de [straat 2] in [woonplaats].
3. Tot het dossier behoren de volgende stukken die zijn ontvangen door Belastingdienst/ Toeslagen:
  • Een melding ‘burger verhuist’ van de BRP met ontvangstdatum 25 november 2020 waarin staat dat eiser op datum 20 november 2020 verhuisd is naar de [straat 1];
  • Een melding ‘burger meldt huurverandering’ van de BRP met ontvangstdatum 27 november 2020 van de BRP waarin een huuraanpassing met datum 20 november 2020 is doorgegeven voor de [straat 1].
  • Een aanvraag ‘burger vraagt toeslag aan’ met ontvangstdatum 27 november 2020 en als datum wilsuiting 20 november 2020.
4. Gemachtigde heeft bij fax van 4 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit waarbij huurtoeslag per 1 december 2020 wordt toegekend. Bij het bezwaar is de huurovereenkomst voor de [straat 1] gevoegd en in dat bezwaar staat:
“In de beschikking wordt aangegeven dat de huurtoeslag is berekend voor de periode vanaf 1 december 2020. Als uitgangspunt hiervoor is genomen de adreswijziging in de BRP per 20 november 2020. De reden hiervoor is dat de adreswijziging pas op 20 november 2020 is doorgegeven komt omdat de bewindvoerder van client is vergeten tijdig de adreswijziging van cliënt door te geven.
Cliënt huurt echter reeds sinds 7 september 2020 de woning aan de [straat 1] […].”
5. In de uitspraak op bezwaar staat:
“Wij komen tegemoet aan uw bezwaar omdat met de door u opgestuurde bewijsstukken voldoende aannemelijk is gemaakt dat u met ingang van 7 september 2020 op het adres [straat 1] […] woonachtig bent. Om die reden kennen wij de huurtoeslag toe per 1 oktober 2020.
KostenvergoedingU hebt gevraagd om een vergoeding van de kosten die u voor uw bezwaar hebt gemaakt. U krijgt geen vergoeding van de gemaakte kosten. De onjuistheid van de beschikking is niet aan ons te wijten […].”

Geschil6. In geschil is uitsluitend of eiser recht heeft op vergoeding van de kosten van bezwaar.

7. Eiser stelt dat de proceskostenvergoeding dient te worden toegekend omdat hij in het gelijk is gesteld. Van deze hoofdregel kan alleen worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van een rechtsmiddel uitsluitend uit de handelwijze van eiser zelf is voortgevloeid. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985 (het arrest van 12 mei 2006). De enkele stelling van verweerder in de uitspraak op bezwaar dat de onrechtmatigheid van het primaire besluit haar niet te verwijten valt, is gelet op de uitspraak van de Hoge Raad niet toereikend voor het afwijzen van een proceskostenvergoeding. Dat het verweerder niet te verwijten valt betekent immers niet automatisch dat het dan uitsluitend uit het handelen van eiser voortkomt. Verweerder heeft zulks ook niet gesteld noch aangetoond. Eiser bestrijdt dit.
8. Verweerder stelt dat er terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Het voorschot huurtoeslag is terecht gebaseerd op de ontvangen informatie die destijds is doorgegeven door de bewindvoerder van eiser. Dat achteraf is gebleken dat de bewindvoerder nalatig is geweest, doet daar niets aan af. Bovendien is in ABRvS 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1205, bevestigd dat Belastingdienst/Toeslagen mag uitgaan van de juistheid van de gegevens in de BRP, tenzij er een aantekening van onjuistheid is geplaatst bij de gegevens. Dat is in het geval van eiser niet aan de orde. Nadat eiser in bezwaar is gegaan tegen de voorschotbeschikking en voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met ingang van 7 september 2020 woonachtig was op de [straat 1], is de huurtoeslag herzien. Het besluit is dan ook niet herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had niet eens bezwaar hoeven te maken, als hij bij de BRP een wijziging had doorgegeven, dan was ook de huurtoeslag herzien.
Beoordeling van het geschil
9. De kosten van bezwaar worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover de belanghebbende de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken en het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (artikel 7:15, lid 2, van de Awb).
10. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het maken van bezwaar niet nodig was, omdat ook via een wijziging van de verhuisdatum bij de BRP hetzelfde resultaat bereikt zou zijn. De gemachtigde heeft hiertegenover aangevoerd dat hij zelfs een procedure bij deze rechtbank heeft moeten voeren om de gemeente op te dragen om de inschrijfdatum te corrigeren, zodat het bezwaar wel nodig was.
De rechtbank is van oordeel dat het inroepen van rechtsbijstand en het door de gemachtigde maken van bezwaar in redelijkheid is geschied. Het is buiten alle twijfel dat eiser dit zelf niet zou kunnen en dat de gemachtigde eisers rechten heeft veilig gesteld door bezwaar in te dienen en niet af te wachten of het op andere wijze opgelost kon worden, is ook redelijk.
11. Het arrest van 12 mei 2006 heeft betrekking op de kostenvergoeding die de bestuursrechter kan toekennen op grond van artikel 8:75 van de Awb. Voor de vergoeding van de kosten van beroep is door de Hoge Raad het door de gemachtigde genoemde criterium gegeven. Artikel 8:75 Awb heeft weliswaar ook betrekking op de kosten van de behandeling van bezwaar, maar daar staat bij dat 7:15, tweede lid, van toepassing is. Dat betekent dat met betrekking tot de kosten van bezwaar – ook in het kader van een gegrond beroep – uitsluitend een vergoeding van kosten kan worden toegekend indien het besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Daarvan zal doorgaans sprake zijn bij een gegrond beroep en bij de vernietiging van een besluit. Maar dat laat onverlet dat er geen plaats is voor het vergoeden van kosten van bezwaar indien de onrechtmatigheid niet aan het bestuursorgaan te wijten is.
12. De gemachtigde heeft in dit verband aangevoerd dat het eiser op geen enkele wijze zelf te verwijten valt dat de verhuisdatum verkeerd in de BRP is gekomen. Het onrechtmatige besluit dat hierdoor tot stand is gekomen moet voor rekening van verweerder komen. Eiser heeft een eigen bijdrage moeten betalen voor het inschakelen van rechtsbijstand voor een fout waar hij niets aan kon doen. Verweerder heeft erkend dat het spijtig is dat er dingen mis zijn gegaan, maar dat verweerder kon niet weten dat het de eerdere datum was, dus dat er geen onrechtmatigheid van de Belastingdienst/Toeslagen was.
De rechtbank constateert dat een verkeerde verhuisdatum, namelijk 20 november 2020, in de BRP is geregistreerd. Er is ook huurtoeslag aangevraagd met als ingangsdatum die verkeerde verhuisdatum. Zoals door niemand wordt betwist, is dit niet aan eiser zelf te wijten geweest, maar aan personen die in zijn belang hadden moeten handelen. Dat is absoluut betreurenswaardig. Het is echter de vraag of de vaststelling van de huurtoeslag op de verkeerde datum en de herroeping daarvan een onrechtmatigheid oplevert die aan de Belastingdienst/ Toeslagen te wijten is. De Belastingdienst is afgegaan op de gegevens zoals die in de BRP en daarnaast ook nog eens in de aanvraag huurtoeslag vermeld waren. Dat mocht de Belastingdienst doen en er was geen aanleiding om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen. Dat de verhuisdatum niet juist was, werd verweerder pas bekend toen de gemachtigde bezwaar maakte. Het primaire besluit is dus gecorrigeerd op basis van gegevens die de Belastingdienst in de bezwaarfase bekend zijn geworden. In deze omstandigheden levert de herroeping van het primaire besluit geen aan verweerder toerekenbare onrechtmatigheid op.
13. Gelet op het vorenoverwogene had eiser geen recht op vergoeding van de kosten van bezwaar en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.