ECLI:NL:RBNHO:2022:626

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
143673 \ CV EXPL 21-2438
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de opzeggingsvergoeding in leaseovereenkomst op oneerlijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Axus Nederland B.V., h.o.d.n. Kia Autolease, als eisende partij, en een gedaagde partij zonder bekende woon- of verblijfplaats. De eisende partij vorderde een opzeggingsvergoeding in het kader van een leaseovereenkomst. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis op 18 augustus 2021 de eisende partij in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen waarom bepaalde bedingen in de Algemene Voorwaarden Keurmerk Private Lease geen oneerlijke bedingen zijn in de zin van de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De eisende partij heeft in een akte van 10 november 2021 toegelicht dat de bedingen niet oneerlijk zijn en dat de leaseovereenkomst kwalificeert als een huurovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij aannemelijk heeft gemaakt dat de opzeggingsvergoeding in redelijke verhouding staat tot de geleden schade en niet onnodig hoog is. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde partij is in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van de proceskosten en nakosten.

De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9143673 \ CV EXPL 21-2438
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Axus Nederland B.V. h.o.d.n. Kia Autolease
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer
de eisende partij
gemachtigde: BBU Juristen & Incasso’s
tegen
[gedaagde]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 18 augustus 2021 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure tot aan 18 augustus 2021 wordt naar dit tussenvonnis verwezen.
1.2.
Bij akte van 10 november 2021 heeft de eisende partij haar vordering nader toegelicht.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis 18 augustus 2021 (hierna verder: het tussenvonnis) is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
2.2.
In het tussenvonnis is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten en te onderbouwen waarom artikel 51 en 47 van de Algemene voorwaarden Keurmerk Private Lease (hierna: AVKPL) in samenhang met artikel 21 van de Aanvullende voorwaarden op de AVKPL geen oneerlijke bedingen zijn in de zin van de Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG – hierna: de richtlijn). Verder is de eisende partij in de gelegenheid gesteld om toe te lichten welke rekenmethode zij heeft gehanteerd bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding.
2.3.
De eisende partij stelt in de akte dat de hierboven genoemde bedingen niet oneerlijk zijn in de zin van de richtlijn en de artikelen 6:233 sub a, 6:236 en 6:237 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.4.
De onderhavige leaseovereenkomst, waarbij de auto aan het einde van de leaseperiode dient te worden teruggegeven, kwalificeert als een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 BW. Op grond van artikel 51 AVKP is de gedaagde partij bij ontbinding een ontbindingsvergoeding verschuldigd. Artikel 51 AVKP kwalificeert daarmee als een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW. Indien partijen geen regeling inzake de ontbindingsvergoeding hadden getroffen, dan zouden de artikelen 6:271 en 6:277 BW van toepassing zijn geweest. Het eerstgenoemde artikel bepaalt dat een ontbinding partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen; voor zover deze reeds zijn nagekomen, ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking. Artikel 6:277 BW bepaalt dat de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht is haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. In dat geval dient het zogenaamde positief contractsbelang te worden vergoed (HR 19 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1731). Dat houdt in dit geval in dat de eisende partij dient te worden gebracht in de situatie waarin zij zou hebben verkeerd als de tekortkoming was uitgebleven en de overeenkomst (dus) correct was nagekomen. Hierbij moet wel overeenkomstig artikel 6:100 BW het voordeel dat de ontbinding voor de wederpartij oplevert, voor zover dit redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de eisende partij aannemelijk gemaakt dat de genoemde bedingen niet oneerlijk zijn als bedoeld in de richtlijn. De eisende partij heeft in de akte toegelicht dat in het geval van de gedaagde partij waarin de leaseovereenkomst is aangegaan voor een looptijd van 48 maanden en de leaseovereenkomst eerder eindigt dan de vooraf overeengekomen looptijd, feitelijk een te lage totale leaseprijs is betaald. Ter compensatie van de schade die de eisende partij daardoor lijdt, zijn regelingen opgenomen in de algemene voorwaarden die de opzeggings- c.q. ontbindingsvergoedingen regelen. In de opzeggingsvergoeding van (minder dan) 40% van de resterende leasetermijnen zitten onder andere de kosten van afschrijving van de auto en een winstdervingscomponent voor de eisende partij. De eisende partij heeft verder middels een berekening concreet gemaakt dat de opzeggingsvergoeding het verschil is tussen (i) de som van de oorspronkelijk overeengekomen leasetermijnen die de gedaagde partij heeft betaald en nog had moeten betalen tot het moment van opzegging (de kantonrechter begrijpt: ontbinding) en (ii) de som van de hogere leasetermijnen die de gedaagde partij tot dat moment had moeten betalen als de gedaagde partij direct de leaseovereenkomst voor de kortere duur was aangegaan. De omvang van de schadevergoeding wordt zo vastgesteld door enerzijds de vergelijking te maken van de hypothetische situatie waarin de eisende partij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en anderzijds de feitelijke situatie waarin de eisende partij na ontbinding van de overeenkomst verkeert. Met de berekening heeft de eisende partij aangetoond dat de opzeggingsvergoeding in redelijke verhouding staat tot de geleden schade en niet onnodig hoog is. Met het voornoemd beding wordt immers niet de algehele voldoening van de resterende leasetermijnen gevorderd, maar wordt nakoming van het positief contractsbelang gevorderd. Deze wijze van berekening is dan ook in lijn met hetgeen is opgenomen in artikel 6:277 BW.
2.6.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente worden toegewezen omdat deze vorderingen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen.
2.7.
De gedaagde partij wordt in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de te nemen aktes blijven echter voor rekening van de eisende partij, aangezien het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze extra aktes op te stellen. De gedaagde partij wordt ook veroordeeld tot betaling van de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 8.222,99, te vermeerderen met wettelijke rente over € 7.188,11 vanaf 16 januari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 101,94 wegens dagvaardingskosten,
€ 507,00 wegens griffierecht en
€ 311,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 124,00 aan nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten door de eisende partij worden gemaakt;
3.4.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter