In deze bodemzaak heeft AirHelp GmbH, vertegenwoordigd door mr. D.E. Lof, een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft, vertegenwoordigd door mr. E.A. Pluijm, wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is ingesteld op 3 juni 2021, naar aanleiding van een vertraging van vlucht LH993 op 12 juni 2019, waardoor passagiers hun aansluitende vlucht naar Beijing hebben gemist. AirHelp vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de passagiers hun vermeende vorderingsrecht niet hebben overgedragen aan AirHelp, omdat de overgelegde akten van cessie onleesbaar zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en heeft de vraag beantwoord of de passagiers hun aanspraak op compensatie hebben overgedragen aan AirHelp. De kantonrechter concludeert dat de akten van cessie niet voldoen aan de vereisten van artikel 3:94 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze onvoldoende bepaaldheid bieden over de over te dragen vordering.
Daarom verklaart de kantonrechter AirHelp niet-ontvankelijk in zijn vordering en legt de proceskosten op aan AirHelp. De proceskosten worden vastgesteld op € 436,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder, met een toevoeging van € 109,00 aan nakosten. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de proceskosten direct moeten worden betaald, ongeacht een eventuele hoger beroep.