In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.R. van der Boom, had een koopovereenkomst met de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die in Oostenrijk wonen. Eiseres vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en betaling van een contractuele boete. De rechtbank had eerder op 27 december 2017 een verstekvonnis uitgesproken, waarbij de vorderingen van eiseres waren toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten.
Gedaagden hebben op 25 november 2021 verzet aangetekend tegen het verstekvonnis, maar de rechtbank oordeelde dat zij te laat waren. De rechtbank concludeerde dat gedaagden op 23 april 2018 kennis hadden genomen van het verstekvonnis, waardoor de termijn voor verzet was verstreken. Gedaagden stelden dat zij pas op 30 september 2021 van het verstekvonnis op de hoogte waren, maar de rechtbank verwierp deze stelling op basis van bewijsstukken en verklaringen van de deurwaarder.
De rechtbank verklaarde gedaagden niet-ontvankelijk in hun verzet en veroordeelde hen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van eiseres werden begroot op € 721,00 voor salaris advocaat, met de mogelijkheid van nakosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.