ECLI:NL:RBNHO:2022:6897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
21/6676
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 24 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) beoordeeld. Eiser, die sinds 2002 in Nederland geregistreerd staat, heeft verzocht om zijn geboorteland te wijzigen van Egypte naar Palestina. De rechtbank oordeelt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen, ten onrechte het verzoek heeft afgewezen. Hoewel verweerder terecht stelt dat 'Palestina' niet als geboorteland kan worden opgenomen in de brp, omdat dit land met de einddatum 14 mei 1948 in de Landentabel vermeld staat, betekent dit niet dat het verzoek om wijziging van geboorteland niet gegrond is. De rechtbank stelt vast dat eiser is geboren in de Gazastrook en dat er een code voor dit gebied in de Landentabel is opgenomen, namelijk 'Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem'. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gegevens die in de brp moeten worden opgenomen en dat het besluit om het verzoek af te wijzen onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/6676

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.W. Hoogland),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen (verweerder)

(gemachtigden: B. van den Berg - in ’t Veld en F.A.M. de By).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp).
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 23 juli 2021, verzonden op 26 juli 2021, afgewezen. Met de beslissing op het bezwaarschrift van 1 november 2021 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiser staat sinds 3 september 2002 in Nederland geregistreerd op grond van een door hem afgelegde verklaring onder ede. In de brp is eiser opgenomen als [eiser] geboren op [geboortedatum] 1966 te Daraj, Egypte. Eiser is van Palestijnse afkomst en wil zijn geboorteland wijzigen in Palestina en zijn familiegegevens laten opnemen in het brp, zodat hij uiteindelijk zijn naam kan laten wijzigen.
1.2
Eiser heeft eerder een verzoek om inschrijving van zijn geboorteakte in de brp ingediend bij de gemeente 's-Gravenhage. De gemeente 's-Gravenhage heeft dit verzoek op 15 maart 2021 afgewezen omdat de geboorteakte niet was voorzien van legalisaties.
1.3
Op 18 maart 2021 heeft eiser verweerder verzocht om zijn geboorteakte in de brp in te schrijven. Hij verzoekt zijn geboorteland te wijzigen van Egypte naar Palestina, de namen van zijn vader en moeder ( [naam 1] en [naam 2] ) op te nemen in de brp en zijn geboortedatum van [geboortedatum] 1966 te handhaven.
Bij dit verzoek heeft eiser twee gelegaliseerde geboorteaktes overgelegd. Eén geboorteakte is op 4 juni 2015 door een ambtenaar van de burgerlijke stand te Ramallah afgegeven. In deze akte staat dat [eiser] is geboren op [datum] 1966 te Gaza, vaders naam is [naam 1] , vaders familienaam is [naam 3] , grootvaders naam is [naam 4] , moeders naam is [naam 2] en moeders familienaam is [naam 5] .
De tweede geboorteakte is op 17 november 2020 afgegeven tevens door een ambtenaar van de burgerlijke stand te Ramallah. In deze geboorteakte staat dat [eiser] [naam 3] op [geboortedatum] 1966 is geboren te Gaza, vaders naam is [naam 1] , familienaam is [naam 6] , grootvaders naam is [naam 4] , moeders naam [naam 2] en moeders familienaam is [naam 4] . Eiser heeft bij dit verzoek ook een begeleidende e-mail van een medewerker Landelijke Taken van de gemeente 's-Gravenhage gevoegd waarin staat vermeld dat eiser bij zijn woongemeente kan verzoeken om zijn geboorteland in de brp te laten corrigeren naar ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’.
1.4
Eiser heeft op 10 juni 2021 nogmaals een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd. Deze geboorteakte is op 12 november 2020 afgegeven door de ambtenaar van de burgerlijke stand te Derr Al Balah. In deze akte staat dat [eiser] [naam 3] op [geboortedatum] 1966 is geboren te Gaza, vaders naam is [naam 1] , familienaam is [naam 6] grootvaders naam is [naam 4] , moeder naam is [naam 2] [naam 7] [naam 4] .
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de persoons- en oudergegevens niet gewijzigd in de brp, omdat de drie geboorteaktes die bij verweerder bekend zijn tegenstrijdige informatie bevatten. Verweerder kan daarom niet bepalen welke gegevens juist zijn. Eiser heeft geen overtuigend bewijs aangeleverd waaruit blijkt welke gegevens uit welke geboorteakte juist zijn. Voorts heeft verweerder het geboorteland niet gewijzigd naar Palestina, omdat de Nederlandse staat Palestina niet erkent als land. Verweerder kan daarom het verzoek niet inwilligen.
Wijzigen persoons- en oudergegevens
4. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser is geboren op [geboortedatum] 1966 in Gaza als zoon van [naam 1] [naam 3] . Dat in de geboorteakte die is afgegeven op 12 november 2020 staat vermeld dat eiser zoon is van [naam 1] Abu [naam 3] , geeft volgens verweerder geen blijk van onjuiste gegevens aangezien ‘Abu’ wordt vertaald naar ‘zoon van’ en dus geen persoonsnaam is. Ook betwist verweerder niet dat de drie geboorteaktes door een bevoegd gezag zijn afgegeven. Daarbij heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de geboorteaktes even zwaar wegen, nu zij allen zijn gelegaliseerd.
Het geschil, voor zover dat ziet op de persoons- en oudergegevens, is daarom beperkt tot de naam van eisers moeder. Verweerder stelt de naam van moeder niet in de brp te kunnen opnemen nu niet duidelijk is welke naam van moeder moet worden geregistreerd omdat de namen op de geboorteaktes verschillen. Eiser had met aanvullende stukken moeten aantonen wat de naam is van zijn moeder, stelt verweerder.
5. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet zijn persoonsgegevens heeft gewijzigd in de brp. Eiser heeft bij drie verschillende autoriteiten (de Egyptische, Israëlische en Palestijnse autoriteiten) een geboorteakte opgevraagd, omdat eiser is geboren in Daraj in de Gazastrook en dit gebied sinds eisers geboorte door verschillende autoriteiten is bestuurd. De geboorteplaats van eiser stond in 1966, toen eiser is geboren, onder Egyptisch gezag. Na 1967 stond Gaza onder Israëlisch gezag. De verschillen tussen de geboorteaktes zijn te wijten aan de verschillende registratiesystemen die de autoriteiten hanteren. Egypte hanteert volgens eiser een registratiesysteem waarbij de vrouw haar meisjesnaam behoudt wanneer zij trouwt. Daarom staat op de geboorteakte die op 4 juni 2015 is afgegeven vermeld dat eiser zoon is van [naam 2] [naam 5] . Israël en Palestina hanteren daarentegen een systeem waarbij de vrouw de naam van haar schoonvader aanneemt. Dit verklaart het verschil met de geboorteaktes van 17 november 2020 en 12 november 2020 waarop staat vermeld dat de familienaam van eisers moeder [naam 4] is. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij de geboorteakte van 17 november 2020 in de brp wil laten inschrijven. Ook heeft hij ter zitting aangegeven dat hij geen aanvullende stukken kan aanleveren, omdat hij geen familie meer heeft in de Gazastrook en in bewijsnood verkeert.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Een buiten Nederland opgemaakte akte is een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet basisregistratie personen als deze overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt en ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat.
6.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen [1] , moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Volgens deze rechtspraak zal voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens, gelet op het systeem van de Wet brp, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
6.3
In uitspraken van 4 mei 2022 [2] heeft de Afdeling deze toetsingsmaatstaf genuanceerd, in die zin dat voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
6.4
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 mei 2022 [3] heeft geoordeeld wordt aan de hand van het recht van de staat die de akte heeft afgegeven bepaald of volgt in voorkomende gevallen uit informatie in de akte zelf, of een akte ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het in beginsel aan de aanvrager om te onderbouwen dat de akte volgens het recht van de afgevende staat ten doel heeft tot bewijs te dienen van het feit waarover het verzoek tot opneming gaat. Als de aanvrager aannemelijk maakt dat het hem ondanks bewezen inspanningen niet lukt om hierover informatie te verkrijgen, dan kan een redelijke bewijslastverdeling met zich brengen dat het college zelf tracht zulke informatie in te winnen, bijvoorbeeld via de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging ter plaatse.
6.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet betwist dat de drie overgelegde geboorteaktes zijn opgesteld overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie en dat deze ten doel hebben tot bewijs te dienen. Ook heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat er geen behoorlijk onderzoek is gedaan voorafgaand aan de afgifte van de geboorteakten. Er is dus sprake van drie brondocumenten die van gelijke rangorde zijn en die een “hogere” bewijswaarde hebben dan de door eiser afgelegde verklaring onder ede, op grond waarvan zijn gegevens thans in de brp zijn geregistreerd.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet, zonder nadere motivering, op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet kan worden bepaald van welke geboorteakte moet worden uitgegaan. Eiser heeft drie gelegaliseerde geboorteakten overgelegd met daarbij de toelichting dat deze afkomstig zijn uit drie systemen van drie verschillende autoriteiten. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank hiermee voldoende inspanningen verricht om informatie te verkrijgen. Verweerder is daarnaast niet ingegaan op de toelichting van eiser waarom de namen van zijn moeder op de verschillende aktes verschillend zijn, namelijk dat de Egyptische autoriteiten de meisjesnaam hanteren bij registratie van een gehuwde vrouw terwijl de Israëlische en Palestijnse autoriteiten de naam van de schoonvader hanteren. Zoals de Afdeling heeft overwogen kan, als sprake is van bewijsnood, een redelijke bewijslastverdeling met zich brengen dat verweerder zelf tracht informatie in te winnen. Dit volgt ook uit de Handleiding uitvoeringsprocedures (HUP) [4] :
“Het is mogelijk dat er documenten worden overgelegd die verschillen bevatten die niet zijn
te verklaren uit de administratieve levensloop van betrokkene en dus niet voortvloeien uit verschillen in actualiteit. In dat geval worden de gegevens in principe ontleend aan het sterkste brondocument.
(…)
Zijn het documenten van gelijke rangorde dan zal nader onderzoek moeten uitwijzen welke gegevens worden opgenomen. Het uitgangspunt kan daarbij zijn dat u de gegevens ontleent aan het meest recent afgegeven document. Ook kunt u in dit geval rekening houden met
mededelingen van de persoon daarover.”Verweerder had gelet op deze werkwijze kunnen onderzoeken welke gegevens in de brp opgenomen moeten worden en verweerder had daarbij de mededelingen van eiser kunnen betrekken. Niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat het thans op de weg van verweerder ligt om nader onderzoek te verrichten, gezien de omstandigheid dat eiser geen familie meer heeft in Gaza en het daarom voor hem zeer lastig is om aan andere aanvullende documenten te komen. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder geen onderzoek heeft verricht met betrekking tot de in de brp op te nemen gegevens, het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
6.7
De beroepsgrond slaagt. Het beroep van eiser is reeds hierom gegrond. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en 7:12, eerste lid, van de Awb reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
Wijzigen geboorteland
7. Ter zitting heeft eiser desgevraagd betoogd dat hij zijn geboorteland wil laten wijzigen naar ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’, indien zijn geboorteland niet kan worden gewijzigd naar ‘Palestina’.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Palestina niet als geboorteland kan worden opgenomen in de brp omdat Nederland Palestina niet als land heeft erkend. Verweerder heeft zich daarnaast ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser in zijn verzoek van 18 maart 2021 niet heeft verzocht om zijn geboorteland te wijzigen naar ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’ en dat verweerder reeds daarom deze wijziging niet heeft opgenomen in de brp
9. Bij de beoordeling van eisers beroep acht de rechtbank het volgende kader van belang. Ingevolge artikel 5 van het Besluit basisregistratie personen, draagt een college er zorg voor dat het uitvoering geeft aan de wet op een wijze die overeenstemt met de systeembeschrijving. Gelet op artikel 2, aanhef en onder a, van de Regeling basisregistratie personen maakt het Logisch Ontwerp GBA, versie 3.9 (hierna: het Logisch Ontwerp) deel uit van de hiervoor bedoelde systeembeschrijving. Het Logisch Ontwerp biedt bij het invullen van een code om een land in de brp te registreren, zoals in dit geval een geboorteland, twee mogelijke waarden. Allereerst "een 4-cijferige code volgens de Tabel 34, Landentabel" en ten tweede de "standaardwaarde indien onbekend".
10. De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte het verzoek van eiser om zijn geboorteland te wijzigen heeft afgewezen. Weliswaar wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat ‘Palestina’ niet in de brp als geboorteland kan worden opgenomen, omdat dit land met de einddatum 14 mei 1948 in de Landentabel vermeld staat. Dit betekent echter niet dat verweerder eisers verzoek om die reden had moeten afwijzen. Zoals hiervoor is weergegeven, is het uitgangspunt dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. Het geboorteland van eiser moet dus op de juiste wijze in de brp worden geregistreerd. Niet in geschil is dat eiser is geboren in de Gazastrook. Verweerder heeft miskend dat ook voor de Gazastrook een code aan de Landentabel [5] is toegevoegd, namelijk ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’ met als ingangsdatum 15 mei 1948. De wetgever heeft dit geregeld naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018 [6] waaruit volgt dat in het geval in de brp geen passende code voor een geboorteland kan worden gekozen, zoals in het geval van Palestijnen, niet valt in te zien waarom er in de Landentabel niet voor kan worden gekozen een gebied op te nemen dat recht doet aan het fysieke gebied waar de verzoeker is geboren.
De wetgever heeft hieraan gevolg gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de geboorteplaats niet heeft gewijzigd van Egypte naar ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’. Het standpunt van verweerder dat eiser de Gazastrook, in plaats van Palestina, in zijn verzoekschrift had moeten opnemen voert naar het oordeel van de rechtbank te ver. Het was voor verweerder immers voldoende duidelijk dat eiser is geboren in de Gazastrook. Daarbij komt dat ook in de e-mail van de gemeente 's-Gravenhage die eiser bij zijn verzoek heeft gevoegd, wordt gewezen op deze wijziging van de Landentabel. Het lag op de weg van verweerder om eisers verzoek dan ook als zodanig op te vatten of eiser hierover te bevragen.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11.1
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de rechtbank het besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor definitieve geschilbeslechting. Daartoe is redengevend dat verweerder niet heeft onderzocht welke gegevens uit de drie overgelegde geboorteaktes in de brp moeten worden opgenomen. De geboortedatum en de naam van eisers vader zijn reeds bekend. Wel moet nog worden onderzocht, zoals is omschreven in overweging 6.6, welke naam van eisers moeder moet worden geregistreerd. Daarnaast dient het geboorteland te worden gewijzigd naar ‘Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem’. Verweerder zal derhalve worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Smit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen
Op grond van artikel 2.8, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Voetnoten

1.onder meer in de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799
4.pagina 36 en 37
5.Staatscourant 3 juni 2019 (2019, 30493), ingangsdatum 1 juli 2019.