ECLI:NL:RBNHO:2022:7055

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
9749947 \ CV EXPL 22-1349
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor installatiewerkzaamheden met verweer op basis van schadevergoeding

In deze zaak heeft [eiseres] B.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor betaling van een factuur van € 523,71 voor installatiewerkzaamheden aan de cv-installatie. De werkzaamheden zijn uitgevoerd op 27 december 2018, en de factuur is op 28 februari 2019 verzonden. [gedaagde] heeft de betaling van de factuur betwist en stelt dat hij schade heeft geleden door lekkage die volgens hem het gevolg is van de werkzaamheden van [eiseres]. Hij claimt een schadevergoeding van € 1.250,00 en beroept zich op opschorting van de betaling van de factuur.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen opeisbare schadevordering op [eiseres] heeft, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de waterschade het gevolg is van de werkzaamheden. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] niet kan volstaan met een beroep op opschorting of verrekening, omdat hij niet heeft aangetoond dat de schade daadwerkelijk door [eiseres] is veroorzaakt. De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur toe, evenals de wettelijke rente, maar wijst de vordering voor buitengerechtelijke incassokosten af, omdat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat de aanmaning tijdig is verzonden.

De proceskosten worden aan [gedaagde] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9749947 \ CV EXPL 22-1349 BL
Uitspraakdatum: 3 augustus 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: L.V. Snijder
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] (NH)
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 11 maart 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord.
1.2.
[eiseres] heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Op 27 december 2018 heeft [eiseres] in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de cv-installatie van [gedaagde] .
2.2.
Voor die werkzaamheden (inclusief voorrijtijd en materialen) heeft [eiseres] op 28 februari 2019 een bedrag van € 523,71 aan [gedaagde] gefactureerd.
2.3.
Op 27 september 2019 heeft [gedaagde] telefonisch aan [eiseres] gemeld dat hij waterschade heeft, die volgens hem het gevolg is van de werkzaamheden die [eiseres] op 27 december 2018 heeft verricht.
2.4.
Op 25 mei 2020 is [eiseres] bij [gedaagde] thuis geweest om de schade te bekijken, en heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat zij aansprakelijk is voor de schade. Daarbij is [gedaagde] door [eiseres] gewezen op de door haar gehanteerde schadeprocedure, die inhoudt dat de schade eerst gemeld wordt bij de opstalverzekeraar van de klant, waarna – in geval van afwijzing door die verzekeraar – [eiseres] aansprakelijk gesteld kan worden.
2.5.
[gedaagde] heeft geen schademelding bij zijn opstalverzekeraar gedaan.
2.6.
[eiseres] heeft Snijder Incasso ingeschakeld voor de incassering van haar vordering op [gedaagde] .
2.7.
Partijen hebben gecorrespondeerd over de kwestie, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het hiervoor genoemde factuurbedrag van € 523,71, de wettelijke rente daarover (tot 11 maart 2022 berekend op € 30,79) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 78,56).
3.2.
[gedaagde] betwist de vordering, en voert daarvoor – samengevat – het volgende aan. Bij de uitvoering van de werkzaamheden door [eiseres] is lekkage ontstaan, die waterschade heeft veroorzaakt in de woning van [gedaagde] aan het systeemplafond en het luik naar het zoldertje, waar de cv-installatie staat. [eiseres] is aansprakelijk voor deze schade, die is begroot op € 1.250,00, en dus hoger is dan de vordering van [eiseres] . [gedaagde] heeft de nota van [eiseres] nog niet betaald, omdat de vraag wat [eiseres] gaat doen met zijn schade niet wordt beantwoord. [gedaagde] vindt dat de schade niet bij zijn verzekeraar gemeld moet worden, maar bij de verzekeraar van [eiseres] , omdat [eiseres] de schade heeft veroorzaakt. In zijn conclusie van dupliek eist [gedaagde] dat [eiseres] het volledige schadebedrag aan hem uitbetaalt.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] de werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd in opdracht van [gedaagde] heeft verricht. Ook het bedrag dat daarvoor in rekening is gebracht wordt door [gedaagde] niet betwist. Dit betekent dat het uitgangspunt is, dat [gedaagde] het factuurbedrag van € 523,71 aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] erkent dit ook.
4.2.
[gedaagde] vindt dat hij de nota (nog) niet hoeft te betalen, in verband met een vordering van € 1.250,00 die hij stelt op [eiseres] te hebben wegens waterschade aan het systeemplafond en aan een luik in zijn woning, die volgens [gedaagde] het gevolg is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. [eiseres] betwist op zichzelf niet dat er waterschade in de woning van [gedaagde] is, maar volgens [eiseres] kan niet worden vastgesteld dat deze het gevolg is van de door haar verrichte werkzaamheden. Daarbij beroept [eiseres] zich onder meer op het tijdsverloop tussen de uitvoering van het werk en de melding van de schade negen maanden later.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] kan juridisch gezien worden gekwalificeerd als een beroep op opschorting, of een beroep op verrekening. [1] In beide gevallen slaagt het verweer van [gedaagde] niet, en de kantonrechter overweegt daarover het volgende.
4.4.
Voor een geslaagd beroep op opschorting van de verplichting tot betaling van de factuur van [eiseres] is (onder meer) vereist dat [gedaagde] een opeisbare (schade)vordering heeft op [eiseres] . Ook voor een geslaagd beroep op verrekening van de door [gedaagde] gestelde schadevordering met de factuur van [eiseres] is vereist dat [gedaagde] een opeisbare vordering op [eiseres] heeft. In dat verband ligt het op de weg van [gedaagde] om voldoende informatie te verstrekken om te kunnen vaststellen dat de waterschade bij hem thuis het gevolg is van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden.
4.5.
Gezien de werkbon van [eiseres] van 27 december 2018, waarop staat:
“Na vervangen vanmorgen van de omnderdelen, nu enorme lekkage uit de ketel”, kan [gedaagde] worden gevolgd in zijn stelling dat bij de uitvoering van werkzaamheden lekkage is ontstaan. [eiseres] betwist dit ook niet. Het getuigenbewijs dat [gedaagde] op dit punt aanbiedt is dus niet nodig.
4.6.
Het enkele feit dat bij de uitvoering van de werkzaamheden lekkage is ontstaan, is echter onvoldoende om aan te nemen dat dit incident de oorzaak is van de schade die [gedaagde] nu vergoed wil krijgen. Niet is gesteld of gebleken dat na voltooiing van de werkzaamheden door [eiseres] nog steeds sprake was van lekkage. Ter onderbouwing van zijn schade heeft [gedaagde] een e-mail overgelegd van ‘ [xxx] ’ van 23 september 2019. Deze e-mail bevat slechts de zin:
“Denk dat de gehele reparatie ongeveer 1250,- euro kost.”[eiseres] merkt terecht op dat deze beknopte, niet nader gespecificeerde ‘offerte’ geen enkel aanknopingspunt biedt voor aansprakelijkheid van [eiseres] . Verder wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat [gedaagde] eerder dan op 27 september 2019 een schademelding bij [eiseres] heeft gedaan. [gedaagde] stelt in zijn conclusie van antwoord dat hij al op 28 december 2018 telefonisch contact heeft opgenomen met [eiseres] over de schade, maar dit wordt door [gedaagde] niet onderbouwd en door [eiseres] betwist. Bovendien stelt [gedaagde] zelf in zijn conclusie van dupliek dat de schade pas na verloop van tijd zichtbaar werd. [gedaagde] had zijn standpunt kunnen onderbouwen met een afwijzing van aansprakelijkheid van zijn eigen opstalverzekeraar, maar heeft ervoor gekozen (nog) geen schademelding bij zijn verzekeraar te doen.
4.7.
Gelet op het voorgaande staat (nog) niet vast dat [eiseres] aansprakelijk is voor de waterschade van [gedaagde] . Daarmee heeft [gedaagde] geen opeisbare schadevordering op [eiseres] , zodat [gedaagde] zich niet met succes op opschorting of verrekening kan beroepen.
4.8.
De omstandigheid dat [eiseres] voorafgaand aan de procedure heeft aangeboden om twee arbeidsuren op de factuur in mindering te brengen, in een poging de kwestie in onderling overleg met [gedaagde] te regelen, leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan [gedaagde] meent, kan dit aanbod niet worden gezien als een erkenning van aansprakelijkheid van [eiseres] .
4.9.
Dit betekent dat de vordering van [eiseres] tot betaling van het factuurbedrag van € 523,71 wordt toegewezen.
4.10.
Ook de wettelijke rente over dit factuurbedrag kan worden toegewezen zoals gevorderd, omdat niet is weersproken dat [gedaagde] de factuur niet tijdig heeft betaald en daarmee in verzuim is gekomen.
4.11.
Het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 78,56 voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat [eiseres] niet, althans onvoldoende heeft gesteld op welke datum zij de aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW aan [gedaagde] heeft verzonden. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.12.
[gedaagde] vordert in zijn conclusie van dupliek dat [eiseres] wordt veroordeeld tot volledige uitbetaling van zijn schade. Daarmee is [gedaagde] te laat, omdat in de wet is bepaald dat een tegenvordering meteen bij conclusie van antwoord moet worden ingesteld. [2]
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij hoofdzakelijk ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 554,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 523,71 vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiseres] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 107,22
griffierecht € 322,00
salaris gemachtigde € 248,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.S. Kiliç en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 6:52 respectievelijk artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 137 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering