ECLI:NL:RBNHO:2022:827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
15/098717-21 rekestnr. 21.010819
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van een raadsman in verband met sepot door het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, die om vergoeding van kosten van een raadsman vroeg. De verzoeker was eerder als verdachte aangemerkt, maar de officier van justitie had besloten om hem niet verder te vervolgen vanwege onvoldoende bewijs en onterecht als verdachte aangemerkt te zijn. De verzoeker had kosten gemaakt voor juridische bijstand in een vroeg stadium, voordat de strafzaak daadwerkelijk was gestart. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de advocaat in 2019 niet in rechtstreeks verband stonden met een strafzaak, omdat er op dat moment nog geen strafzaak was. De rechtbank concludeerde dat de gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat deze niet door toedoen van de Staat waren veroorzaakt. De rechtbank kende wel een vergoeding toe voor de overige opgegeven kosten, die onderbouwd waren door urenspecificaties en declaraties. Uiteindelijk werd aan de verzoeker een vergoeding van € 4.838,71 toegekend, terwijl het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter L.J. Saarloos, in aanwezigheid van griffier C.M.A. van der Meij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
parketnummer : 15/098717-21
raadkamernummer : 21.010819
datum : 2 februari 2022
Beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker]
,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G.J. van Oosten, advocaat te Amsterdam (Vondelstraat 41, 1054 GJ Amsterdam),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.Feiten

De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen omdat hij ten aanzien van één aangifte ten onrechte als verdachte is aangemerkt en omdat er ten aanzien van een andere aangifte sprake is van onvoldoende bewijs. De officier van justitie heeft deze beslissing bij brief van 21 juni 2021 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

2.Procedure

2.1.
Het verzoekschrift is op 19 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
Met het e-mailbericht van 2 december 2021 heeft mr. P. Metgod, namens mr. G.J. van Oosten aanvullende vragen van de rechtbank beantwoord.
2.3.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt dat er geen bezwaar bestaat tegen toekenning van het verzoek.
2.4.
De rechtbank heeft op 19 januari 2022 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
2.5.
De verzoeker is niet in raadkamer verschenen.
Mr. G.J. van Oosten heeft op 18 januari 2022 bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen en dat de verzochte vergoeding van de in 2019 gewerkte uren kan vervallen.
Wel was aanwezig de officier van justitie mr. F.C.M Weijnen.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van:
  • € 5.043,82 wegens de kosten van een raadsman in de strafzaak met het hiervoor genoemde parketnummer;
  • € 340,00 (680,00) wegens de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen (en in raadkamer toelichten) van dit verzoek het verzoek.

4.Beoordeling

4.1.
De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
4.2.
Artikel 530, tweede lid Sv, luidt als volgt:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen.”
En artikel 534, eerste lid Sv luidt:
“De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.”
4.3.
Het gaat in deze zaak niet om beslissing door de rechter, maar om een sepot door het openbaar ministerie. Zo een geval is niet in de wet geregeld.
4.4.
Bij wet van 26 juni 1975, Stb. 1975, 341 is in 591a Sv (nu: 530 Sv) is de mogelijkheid ingevoerd om vergoeding te verzoeken voor de kosten van een raadsman. In de bijbehorende memorie van toelichting wordt hierover het volgende opgemerkt:
“Voorts acht de ondergetekende een vergoeding van de kosten van de raadsman wenselijk. Daaronder vallen — aldus de Hoge Raad (NJ 1966/443) — de kosten van de advocaat gedurende het gehele strafproces, met inbegrip van de voorlopige hechtenis.” [1] De mogelijkheid van een vergoeding na een sepot wordt hierin niet vermeld.
4.5.
In zijn arrest van 19 februari 2013 overwoog de Hoge Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 591a Sv dat dat artikel niet beperkt is tot de situatie dat de zaak is geëindigd door een rechterlijke uitspraak. [2] Ook als de zaak op een andere wijze is geëindigd bestaat volgens de Hoge Raad op de voet van art. 591a, tweede lid, Sv de mogelijkheid tot het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een raadsman. Beslissend is daarbij of in het concrete geval voor toekenning van zo'n vergoeding gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat oordeel is aan de rechter overgelaten, die daarbij rekening dient te houden met alle omstandigheden van het geval.
Vervolgens overwoog de Hoge Raad dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 591a Sv niet kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheid tot toekenning van een dergelijke vergoeding te binden aan strikte grenzen wat betreft de fase van het strafproces waarin de kosten van een raadsman in de geëindigde strafzaak zijn. Maar het moet dan wel gaan om de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte.
In dit arrest komt de Hoge Raad ten slotte tot de conclusie dat indien en voor zover naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman, de rechter daartoe ook kan besluiten indien de zaak is geëindigd in een sepot.
4.6.
Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank aan de advocaat van verzoeker verzocht om toe te lichten waaruit de werkzaamheden in 2019 hebben bestaan. De uitnodiging om voor verhoor naar de politie te komen dateert immers van 26 januari 2021. Die toelichting luidt als volgt:
“Cliënt heeft eind december 2019 (via familieleden) vernomen dat er aangifte tegen hem zou worden gedaan dan wel reeds zou zijn gedaan. Uiteraard was hij erg van slag. Wij hebben meteen op 30 december 2019 een bespreking met hem (en zijn vrouw) op kantoor gehad. We hebben zijn verhaal aangehoord en hebben hem informatie gegeven over de (toekomstige) procedure. We hebben toen ook het dossier opgestart en de financiële kant van de zaak besproken. Daarnaast hebben we zijn verhaal op de email gezet richting de zedenpolitie en aangegeven dat cliënt (indien gewenst) graag vrijwillig zou verschijnen om zijn verhaal te doen. Deze email treft u volledigheidshalve in de bijlage aan. Op 31 december 2019 heb ik o.a. telefonisch contact met de zedenpolitie gehad. Zij vertelden mij dat er geen aangifte bekend was en dat zij alert zouden zijn bij een dergelijke melding. Dit heb ik vervolgens aan cliënt gecommuniceerd.”
4.7.
Na het verhoor van verzoeker op 25 februari 2021 is de zaak uiteindelijk op 21 juni 2021 geseponeerd. Naar het oordeel van de rechtbank staan de hiervoor onder 4.6 vermelde werkzaamheden in 2019 (in totaal 2,5 uur) niet in rechtstreeks verband met een strafzaak. Die was er immers nog niet. In de omstandigheden van dit geval is het wellicht raadzaam geweest dat verzoeker zich al in een vroeg stadium voor advies tot een advocaat heeft gewend, maar de daardoor gemaakte kosten zijn geen kosten die door toedoen van de Staat zijn veroorzaakt. Die kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Het verzochte bedrag van € 5.043,82 zal daarom met 2,5 x € 170,- + 6% kantoorkosten + 21% btw = € 545,11 worden verminderd tot € 4.498,71.
4.8.
De overige opgegeven kosten worden onderbouwd door de overgelegde urenspecificaties en declaraties. De daarvoor gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend. Dat geldt ook voor de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoek van € 340,-.
4.9.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 4.838,71(vierduizend achthonderdachtendertig euro en eenenzeventig cent),
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.A. van der Meij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
De rechtbank beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van:
€ 4.838,71(zegge: vierduizend achthonderdachtendertig euro en eenenzeventig cent),
op rekeningnummer NL24 RABO 0120 4538 35 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van Oosten Advocaten, onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker]/dossiernummer 20190988/Advies.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1972, 12 132, nr. 3, p. 4