ECLI:NL:RBNHO:2022:8417

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/15/330054 / HA RK 22-120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een 403-verklaring en de gevolgen voor aansprakelijkheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 20 september 2022, hebben de verzoeksters, Greataf Trading Company Ltd. en Saje Shipping (Nigeria) Limited, verzet aangetekend tegen de intrekking van een 403-verklaring door Koole Holding B.V. en Koole Maritiem B.V. De 403-verklaring, afgelegd door Koole Holding in 2018, hield in dat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van haar dochtervennootschappen, waaronder Koole Maritiem. Op 17 mei 2022 heeft Koole Holding een intrekkingsverklaring gedeponeerd, wat aanleiding gaf tot het verzoek van Greataf c.s. om de intrekking ongedaan te maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de 403-verklaring uitsluitend voorbehouden is aan Koole Holding, die deze verklaring in 2018 heeft afgelegd. Greataf c.s. zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tegen Koole Maritiem, omdat de intrekking van de 403-verklaring niet kan worden aangevochten door de schuldeisers van de dochtervennootschap. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verzet tegen de intrekking van de 403-verklaring niet mogelijk is, omdat niet aan de voorwaarden van artikel 2:404 lid 3 BW is voldaan. Dit betekent dat de aansprakelijkheid van Koole Holding voor de schulden van Koole Maritiem blijft bestaan, ondanks de intrekking.

De rechtbank heeft Greataf c.s. als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.802,00. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. E.J. Bellaart.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/330054 / HA RK 22-120
Beschikking van 20 september 2022
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
GREATAF TRADING COMPANY LTD.,
gevestigd te Nigeria,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
SAJE SHIPPING (NIGERIA) LIMITED,
gevestigd te Nigeria,
verzoeksters,
advocaat mr. Ph.A. Vos te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOOLE HOLDING B.V.,
gevestigd te Vijfhuizen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOOLE MARITIEM B.V.,
gevestigd te Vijfhuizen,
verweersters,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen en mr. S.L. Haanschoten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Greataf c.s. en Koole Holding c.s. genoemd worden.
Verzoeksters zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als Greataf en Saje en verweersters als Koole Holding en Koole Maritiem.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift inclusief vijf producties ingekomen ter griffie op 15 juli 2022 van Greataf c.s.,
  • de nagekomen producties 6 tot en met 8 van 8 september 2022 van Greataf c.s.,
  • het verweerschrift van Koole Holding c.s., ingekomen ter griffie op 9 september 2022,
  • de mondelinge behandeling van 13 september 2022 en de daarvan door de griffier bijgehouden aantekeningen,
  • de spreekaantekeningen van Greataf c.s. tevens houdende een wijziging van het verzoek.

2.De feiten

2.1.
Op 28 januari 2018 heeft Koole Holding een verklaring in de zin van artikel 2:403 lid 1 sub f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) afgelegd, die op 9 februari 2018 door de Kamer van Koophandel is ontvangen. De verklaring (hierna: 403-verklaring) vermeldt voor zover relevant dat Koole Holding zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen verricht door of namens zes dochtervennootschappen, onder wie Koole Maritiem.
2.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van deze rechtbank van 6 juli 2022 is Koole Maritiem veroordeeld om een bedrag van USD 2.150.000,00 aan Greataf te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. De veroordeling tot betaling van Koole Maritiem heeft betrekking op een tussen partijen eind 2014/begin 2015 gesloten overeenkomst van rompbevrachting.
2.3.
Op 17 mei 2022 heeft Koole Holding een intrekkingsverklaring in de zin van artikel 2:404 lid 1 BW bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd. De intrekkingsverklaring vermeldt dat Koole Holding haar aansprakelijkstelling zoals bedoeld in artikel 2:403 lid 1 BW voor schulden voortvloeiend uit rechtshandelingen door of namens zes (in de verklaring genoemde) dochtervennootschappen, onder wie Koole Maritiem, met ingang van heden intrekt.

3.Het verzoek

3.1.
Met het verzoekschrift komen Greataf c.s. krachtens het bepaalde in artikel 2:404 lid 5 BW in verzet tegen de intrekking door Koole Holding van haar 403-verklaring. Greataf c.s. verzoeken, na wijziging van het verzoek, de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad:
Koole Holding te bevelen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn ten gunste van Greataf c.s. een bankgarantie door een Nederlandse bank te doen stellen tot zekerheid van Koole Holdings betalingsverplichtingen onder haar 403-verklaring voor de in rechte toegewezen vorderingen van Greataf en/of Saje op Koole Maritiem, tot een bedrag van USD 2.150.000,00, te vermeerderen met rente en in rechte toegewezen proceskosten;
bij gebreke van het tijdig doen stellen van voornoemde bankgarantie, het verzet tegen de intrekkingsverklaring toe te wijzen en te verklaren en te bevelen dat de 403-verklaring van Koole Holding van kracht blijft voor in rechte vastgestelde schulden van Koole Maritiem aan Greataf en/of Saje, voor zover deze schulden voortvloeien uit rechtshandelingen van Koole Maritiem die verricht zijn voorafgaand aan de op 17 mei 2022 door Koole Holding gedeponeerde intrekkingsverklaring;
Koole Holding en Koole Maritiem hoofdelijk in de kosten van deze procedure te veroordelen.
3.2.
Koole Holding c.s. voeren verweer met de conclusie dat Greataf c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Greataf c.s. zijn niet-ontvankelijk in hun verzoek tegen Koole Maritiem

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van de 403-verklaring in dit geval uitsluitend is voorbehouden aan Koole Holding, omdat zij die verklaring in 2018 heeft afgelegd en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Verzet gericht tegen haar dochtervennootschap ten behoeve van wie de verklaring is gedeponeerd, is niet mogelijk. Het verzoek van Greataf c.s. richt zich daarom ten onrechte tevens tot Koole Maritiem. De rechtbank zal Greataf c.s. daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoek voor zover dat is gericht tegen Koole Maritiem.
Verzet staat niet open tegen de intrekking van de 403-verklaring
4.2.
Op grond van artikel 2:404 lid 1 BW kan de rechtspersoon zijn aansprakelijkstelling, zoals bedoeld in artikel 2:403 BW intrekken door een intrekkingsverklaring te deponeren bij het handelsregister. Schuldeisers met vorderingen die voortvloeien uit rechtshandelingen die zijn verricht vóór de intrekking van de 403- verklaring, kunnen de rechtspersoon die de reeds ingetrokken 403-verklaring deponeerde nog steeds aanspreken op basis van die verklaring. Wanneer de schulden voortvloeien uit een rechtshandeling die is verricht vóór de intrekking van de 403-verklaring, vallen deze onder de zogenaamde overblijvende aansprakelijkheid en blijft de rechtspersoon die de 403-verklaring deponeerde en weer introk daarvoor aansprakelijk, ook na de intrekking. De overblijvende aansprakelijkheid kan alleen worden beëindigd als aan de in artikel 2:404 lid 3 BW genoemde vier cumulatieve voorwaarden is voldaan. Het cumulatieve karakter van de voorwaarden houdt in dat niet-voldoening aan één van de voorwaarden al voldoende is om opheffing van de overblijvende aansprakelijkheid te voorkomen. De overblijvende aansprakelijkheid voor de voldoening van de schulden van de rechtspersoon is dan blijven bestaan. Een schuldeiser kan zich in dat geval voor de voldoening van zijn vordering op de rechtspersoon wenden tot de rechtspersoon die zijn aansprakelijkstelling voor die rechtspersoon heeft ingetrokken. Bij niet-betaling kan de schuldeiser zich wenden tot de rechtbank van de woonplaats van de rechtspersoon die de 403-verklaring heeft ingetrokken. De in artikel 2:404 BW opgenomen verzetregeling is alleen van toepassing bij de beëindiging van de overblijvende aansprakelijkheid. Verzet tegen de intrekking, terwijl niet aan (één of meer van) de in lid 3 genoemde voorwaarden is voldaan, is niet mogelijk.
4.3.
Ter zitting is duidelijk geworden dat uitsluitend sprake is van intrekking van de door Koole Holding in 2018 afgegeven 403-verklaring. Zij heeft desgevraagd meegedeeld dat aan geen van de in artikel 2:404 lid 3 BW genoemde voorwaarden is voldaan. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, staat verzet tegen de intrekking van de aansprakelijkstelling niet open. Dit betekent dat de rechtbank Greataf c.s. daarom eveneens niet-ontvankelijk zal verklaren in hun verzoek voor zover ingesteld tegen Koole Holding.
Proceskosten
4.4.
Greataf c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Koole Holding c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.802,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Greataf c.s. niet-ontvankelijk in hun verzoek,
5.2.
veroordeelt Greataf c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Koole Holding c.s. begroot op € 1.802,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op
20 september 2022.