ECLI:NL:RBNHO:2022:8499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
9593418
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van gederfde huurinkomsten en afwijzing van boete en reputatieschade in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde onder andere een bedrag van € 15.153,00 aan schoonmaak- en herstelkosten en € 49.000,00 aan gederfde huurinkomsten als gevolg van de sluiting van de woning door de gemeente vanwege een aangetroffen hennepkwekerij. De kantonrechter heeft de vordering tot schoonmaak- en herstelkosten toegewezen, aangezien deze niet onrechtmatig of ongegrond werd bevonden. De vordering tot gederfde huurinkomsten werd echter slechts gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 35.000,00, omdat de kantonrechter oordeelde dat volledige toewijzing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Daarnaast heeft de kantonrechter de boetebedingen in de huurovereenkomst als onredelijk bezwarend aangemerkt, waardoor de gevorderde boete niet toewijsbaar was. De eisende partij had ook reputatieschade gevorderd, maar deze vordering werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De gedaagde partij werd grotendeels in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van in totaal € 50.153,00, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9593418 \ CV EXPL 21-8635
Uitspraakdatum: 21 september 2022
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
te [plaats]
de eisende partij
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De verdere procedure

1.1.
Bij tussenvonnis van 26 april 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld zijn vordering nader toe te lichten. Dat heeft hij gedaan bij akte van 22 juni 2022.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist. Er bestaat geen aanleiding om daarop terug te komen.
Schoonmaak- en herstelkosten
2.2.
De eisende partij heeft een bedrag van € 15.153,00 gevorderd aan schoonmaak- en herstelkosten als gevolg van de illegale hennepkwekerij in de door de gedaagde partij van hem gehuurde woning. Hij heeft bij dagvaarding foto’s van de woning in oorspronkelijke staat bijgesloten, alsmede foto’s van de aangerichte schade. De eisende partij stelt de woning te hebben laten herstellen en schoonmaken en heeft daartoe bonnen voor materialen, facturen van herstelwerkzaamheden en een overzicht van de door de schoonmakers gewerkte uren overgelegd. Omdat deze vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de kantonrechter deze toewijzen.
Gederfde huurinkomsten
2.3.
De eisende partij vordert voorts een bedrag van € 49.000,00 aan gederfde huurinkomsten. Hij stelt dat hij vanwege de sluiting van de woning door de gemeente, de herstel- en schoonmaakwerkzaamheden en de negatieve publiciteit de woning gedurende de maanden september 2020 tot oktober 2021 niet heeft kunnen verhuren. De eisende partij heeft ter onderbouwing de last onder bestuursdwang van de gemeente Haarlemmermeer overgelegd. De eisende partij stelt voorts dat de schade over de maanden oktober, november en december 2021 € 1.500,00 bedraagt, omdat hij als gevolg van de hiervoor genoemde oorzaken in plaats van voor de gebruikelijke huurprijs van € 3.500,00, de woning voor een bedrag van € 3.000,00 heeft moeten verhuren.
2.4.
De vordering van de eisende partij betreft (een hoog bedrag aan) schadevergoeding. Wegens het tegen de gedaagde partij verleende verstek kan de kantonrechter dit bedrag niet matigen, omdat de schuldenaar zich op grond van artikel 6:109 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) op matiging dient te beroepen. Deze matigingsbevoegdheid sluit de toepassing van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid op grond van artikel 6:248 lid 2 BW echter niet uit.
2.5.
Beoordeeld zal worden of de feiten en omstandigheden in deze zaak aanleiding geven voor het oordeel dat volledige toewijzing van het gevorderde bedrag aan gederfde huurinkomsten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Uit het overgelegde proces-verbaal blijkt dat op 30 september 2020 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij werd aangetroffen. Voorts blijkt uit de overgelegde last onder bestuursdwang van 30 november 2020 dat de woning gedurende drie maanden gesloten is geweest. Dit betekent dat de eisende partij de woning in ieder geval niet heeft kunnen verhuren gedurende de maanden september t/m december 2020, januari 2021 en februari 2021. Daarnaast wordt een termijn van drie maanden aannemelijk geacht voor de herstel- en schoonmaakwerkzaamheden. Dit volgt ook uit de data die staan vermeld op de door de eisende partij overgelegde facturen en bonnen. Op de eisende partij rust een schadebeperkingsverplichting jegens de gedaagde partij om zo snel mogelijk een nieuwe huurder te vinden. Dat de eisende partij pogingen heeft ondernomen om (eerder) een nieuwe huurder te vinden, is gesteld noch gebleken. Uitgangspunt is dat woonruimte direct opnieuw verhuurbaar is. De kantonrechter acht evenwel in dit geval, gelet op de opgerolde hennepkwekerij en de ruchtbaarheid die daaraan is gegeven, een termijn van één maand voor het vinden van een nieuwe huurder redelijk.
2.7.
Dit betekent dat de kantonrechter de schade aan gederfde huurinkomsten vaststelt op een bedrag van € 35.000,00 (10 maanden x € 3.500,00). Het deel van de vordering van de eisende partij dat ziet op de gederfde huurinkomsten zal dan ook worden toegewezen tot dit bedrag en voor het overige worden afgewezen.
Boetebedingen
2.8.
De kantonrechter heeft de eisende partij in haar tussenvonnis opgedragen om aan te geven waarom hij van mening is dat de bedingen waarop hij zich beroept niet als onredelijk bezwarend dienen te worden aangemerkt.
2.9.
De eisende partij heeft gesteld dat een verhuurder van een woonruimte er groot belang bij heeft in de huurovereenkomst een afschrikkend boetebeding op te nemen ter voorkoming van drugsdelicten in en rond de door hem verhuurde woning. Hennepplantages gaan gepaard met brandgevaar en daarnaast zorgt drugshandel voor overlast en onveiligheid. De basisboete van € 5.000,00 is in relatie tot de overeengekomen maandverhuur van € 3.500,00 niet bovenmatig. Daarnaast is nog een boete van € 100,00 per dag gesteld op de voortzetting van de overtreding. De boete is gemaximeerd op € 25.000,00. Het boetebeding is, rekening houdend met alle voornoemde omstandigheden, niet aan te merken als onredelijk bewarend voor de gedaagde partij, aldus de eisende partij.
2.10.
Gelet op het Radlinger-arrest (Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:283, in het bijzonder rov. 101) en het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2275) doet zich in deze zaak met name de vraag voor of het cumulatieve effect van alle in de huurovereenkomst opgenomen boetebedingen als oneerlijk is te beschouwen. Een dergelijke beoordeling is gerechtvaardigd, aldus het HvJ in genoemd Radlinger-arrest, omdat die bedingen in hun geheel toepasselijk zijn, ongeacht of de schuldeiser daadwerkelijk de volledige nakoming ervan nastreeft. Dit is met name in het onderhavige geval van belang, nu in de huurovereenkomst meerdere boetebedingen voorkomen.
2.11.
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte, hierna: algemene bepalingen, is in artikel 14.3 sub c bepaald dat het de huurder niet is toegestaan hennep te (doen) kweken of te verhandelen en/of het gehuurde in te richten als hennepkwekerij, hennepdrogerij of hennepknipperij. Voorts is in de huurovereenkomst bepaald, voor zover hier van belang:

Boetebepaling
11.1
Huurder en verhuurder komen overeen dat indien huurder tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting(en) uit hoofde van de nagenoemde bepaling(en), hij aan verhuurder een direct opeisbare boete verbeurt zoals hieronder vermeld:
a. een boete van € 25,00 voor iedere kalenderdag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van artikel 1 (gebruik), (…) van de algemene bepalingen, met een maximum van € 5.000,00 onverminderd zijn gehoudenheid om alsnog aan deze verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders recht op (aanvullende) schadevergoeding;
(…)
c. een boete van € 50,00 voor iedere kalenderdag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van (…) artikel 15.2 (gevaarlijke stoffen) (…) van de algemene bepalingen, met een maximum van € 10.000,00 onverminderd zijn gehoudenheid om alsnog aan deze verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders recht op (aanvullende) schadevergoeding;
(…)
e. een boete van € 5.000.00 per overtreding, te vermeerderen met een aanvullende boete van € 100,00 voor iedere kalenderdag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van artikel 14.3 sub c (hennep en dergelijke) van de algemene bepalingen, met een maximum van
€ 25.000,00 onverminderd (i) zijn gehoudenheid om alsnog aan deze verplichting te voldoen en (ii) verhuurders recht op (aanvullende) schadevergoeding, en (iii) de verplichting tot afdracht van de winst die hij (naar schatting) heeft genoten door het handelen in strijd met dit verbod;(…).”
2.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de in artikel 11 opgenomen bedingen, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijke bedingen te beschouwen in de zin van artikel 3 lid 1 van de Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
2.13.
Allereerst stellen de bedingen van artikel 11.1 sub a en c een boete op dezelfde overtreding(en) waar artikel 11.1 sub e op ziet. Dit betekent dat de eisende partij bij eenzelfde overtreding op grond van de verschillende boetebedingen meerdere boetes kan opeisen. Zo is in artikel 1 (gebruik) van de algemene bepalingen bepaald dat de huurder het gehuurde niet mag gebruiken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten (waaronder ook begrepen activiteiten als bedoeld in artikel 14.3 lid c). Op deze overtreding is zowel in artikel 11.1 sub a als sub e van de huurovereenkomst een boete gesteld. Hetzelfde geldt voor de in artikel 15.2 (gevaarlijke stoffen) van de algemene bepalingen opgenomen overtreding, waarop ook in artikel 11.1 sub c van de huurovereenkomst een boete is gesteld. Bovendien is tevens van invloed op de mate van oneerlijkheid dat de bedingen bepalen dat de boete het recht van verhuurder op (aanvullende) schadevergoeding onverlet laat en, tot slot, in artikel 11.1 sub e nog is bepaald dat huurder verplicht tot afdracht van de winst die hij (naar schatting) heeft genoten door het in strijd handelen met het verbod.
2.14.
Nu artikel 11 als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt, heeft toepassing van de eerder genoemde arresten tot gevolg dat het cumulatieve effect van een of meer in de in de huurovereenkomst opgenomen boetebedingen als oneerlijk is te beschouwen, hetgeen meebrengt dat alle boetebedingen buiten toepassing moeten blijven. Het voorgaande betekent dat de gevorderde boete niet toewijsbaar is.
Reputatieschade
2.15.
De kantonrechter heeft de eisende partij in het tussenvonnis voorts opgedragen de door hem gestelde reputatieschade nader te onderbouwen. De eisende partij heeft aangevoerd al meer dan 30 jaar advocaat te zijn in [plaats] . Doordat de kwestie uitvoerig in de media aan de orde is gekomen, werd de eisende partij geassocieerd met de hennepkwekerij (en dus criminele activiteiten), terwijl hij geen enkele kennis had van de gang van zaken in zijn woning. De eisende partij stelt schade te hebben geleden die door de onrechtmatige daad van de gedaagde partij is veroorzaakt. De eisende partij stelt dat het gevorderde bedrag redelijk is en verwijst ter onderbouwing naar een bij dagvaarding overgelegde uitspraak. Deze uitspraak ontbreekt echter, zodat niet beoordeeld kan worden in hoeverre het gevorderde bedrag redelijk is. De kantonrechter zal het deel van de vordering dat ziet op de reputatieschade dan ook als onvoldoende onderbouwd, en dus ongegrond, afwijzen.
Conclusie
2.16.
De gedaagde partij wordt (grotendeels) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 50.153,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 123,59 wegens dagvaardingskosten,
€ 507,00 wegens griffierecht en
€ 1.122,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter