ECLI:NL:RBNHO:2022:8621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2020
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht en herverdeling van specifieke zorgkosten in belastingzaak

In deze zaak heeft eiseres, die in 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontving, gesteld dat de hoorplicht door verweerder is geschonden. De rechtbank Noord-Holland heeft op 27 september 2022 geoordeeld dat dit niet het geval is, omdat eiseres meermaals was uitgenodigd voor een hoorgesprek, maar aangaf niet fysiek of telefonisch gehoord te kunnen worden. Eiseres had ook de mogelijkheid om per e-mail gehoord te worden, maar heeft dit niet effectief benut. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om eiseres de gelegenheid te bieden om te worden gehoord, en dat de hoorplicht niet is geschonden.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om de specifieke zorgkosten van haar ex-partner volledig aan haar toe te bedelen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er geen gezamenlijk verzoek was van eiseres en haar ex-partner, en dat de verdeling van de zorgkosten niet kon worden gewijzigd. Eiseres heeft ook geklaagd over het stelselmatig opvragen van bewijsstukken door verweerder, maar de rechtbank oordeelt dat er legitieme redenen waren voor de controles. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/2020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres 1] , wonende te [woonplaats] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

Inleiding

Verweerder heeft met dagtekening 9 januari 2019 aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 op zitting behandeld. Gelijktijdig is de zaak met kenmerk HAA 21/2032 ( [naam] ) behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [naam 2] en mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres was tot 22 februari 2018 gehuwd met [naam] (ex-partner). Voor het jaar 2016 zijn eiseres en de ex-partner fiscaal partners.
2. De aangifte IB/PVV 2016 van eiseres is op 24 mei 2017 door [naam 1] ingediend. Het hierin aangegeven inkomen uit werk en woning bedraagt nihil. In de aangifte is een restant persoonsgebonden aftrek aangegeven. Verdere persoonsgebonden aftrekposten, zoals specifieke zorgkosten, zijn niet in de aangifte van eiseres opgenomen.
Op diezelfde dag heeft [naam 1] de aangifte IB/PVV 2016 van de ex-partner van eiseres ingediend. In de aangifte van de ex-partner is een bedrag van € 4.280 (na toepassing van de drempel) als specifieke zorgkosten in aftrek gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.
3. Eiseres heeft bij brief van 3 december 2018 verzocht om de specifieke zorgkosten van € 4.280 volledig toe te bedelen aan eiseres. Het verzoek bevat een handtekening van eiseres en haar ex-partner.
4. Verweerder heeft met dagtekening 9 januari 2019 de definitieve aanslag IB/PVV 2016 aan eiseres opgelegd. In afwijking van de aangifte heeft verweerder het aangegeven bedrag restant persoonsgebonden aftrek gecorrigeerd tot nihil. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 (nog) geen rekening gehouden met het verzoek van eiseres om de specifieke zorgkosten volledig aan haar toe te bedelen.
5. Eiseres heeft bij brief van 31 januari 2016 verzocht om de specifieke zorgkosten van € 3.180 (€ 4.280 -/- € 1.100) toe te bedelen aan eiseres en € 1.100 aan de ex-partner. Het verzoek bevat een handtekening van eiseres en haar ex-partner.
6. Verweerder heeft op 28 mei 2019 eiseres (per e-mail) bericht dat, indien de verdeling van de specifieke zorgkosten gewijzigd dient te worden, hij graag van zowel haar als haar ex-partner een nieuwe aangifte ontvangt. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.
7. Ook heeft verweerder op 28 mei 2019 (per e-mail) contact opgenomen met haar ex-partner. Op diezelfde dag heeft de ex-partner hier als volgt op gereageerd:
“Wanneer mevrouw [eiseres 1] zelf aangifte van 2016 mag laten herberekenen kan dit gebeuren op haar eigen naam en verantwoordelijkheid. Ik zie af van alle rechten en plichten die hierop volgen. Verder wil ik wel dat er rekening gehouden wordt dat ik alle aangiftes zelf betaald heb, zonder een euro te ontvangen van mevrouw [eiseres 1] .”
8. Eiseres heeft verweerder gemaand om uitspraak op bezwaar te doen. Verweerder heeft vervolgens contact opgenomen met eiseres. Verweerder heeft bij brief van
20 september 2019 eiseres geïnformeerd dat de aanmaning niet ziet op een aanvraag voor een beschikking waarop niet is beslist. De ex-partner van eiseres heeft geen toestemming gegeven voor het verzoek en daarom heeft verweerder het verzoek van de herverdeling voor de specifieke zorgkosten niet in behandeling genomen. Partijen hebben over dit geschilpunt geprocedeerd. De rechtbank Noord-Holland heeft op 16 februari 2021
(ECLI:NL:RBNHO: 2021:1293) geoordeeld dat de brief van 31 januari 2019 had moeten worden aangemerkt als een bezwaarschrift en dat verweerder daarop ten onrechte geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen vier weken uitspraak op bezwaar te doen. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is ongegrond verklaard.
9. Verweerder heeft per e-mail van 2 maart 2021 contact opgenomen met eiseres. Hierin staat het volgende:
“Geachte mevrouw [eiseres 1] ,
Vanmiddag heb ik getracht u telefonisch te bereiken, dat is helaas niet gelukt. Ik heb (tweemaal) de voice mail van uw mobiele telefoon ingesproken.
Gisteren heeft u een e-mail ontvangen van mijn collega mevrouw [naam 3] . In die e-mail is beschreven wat de gevolgen zijn van de uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de belastingdienst binnen vier weken na de rechtbank uitspraak moet beslissen op beide ingediende bezwaren. Ik behandel momenteel die bezwaren.
Ik heb twee vooraankondigingen geschreven. Hierin beschrijf ik wat ik van plan ben te beslissen op beide bezwaren, dus het bezwaar inkomstenbelasting 2015 waar u de gemachtigde bent en uw eigen bezwaar inkomstenbelasting 2016. Ik wilde graag telefonisch met u afstemmen of u het akkoord vindt dat ik u de vooraankondig[ing]en ook toe mail. Dat geeft u (iets) meer reactietijd. Ik voeg de pdf-bestanden van beide vooraankondig[ing]en hierbij.
De vooraankondigingen met dagtekening 2 maart 2021 zijn ook per post naar u onderweg. Ik verzoek u te reageren voor 8 maart 2021. De reactietijd is zo uitzonderlijk kort in verband met de door de Rechtbank opgelegde verplichting om binnen 4 weken na de uitspraak te beslissen.
Ik blijf het proberen om telefonisch met u in contact te komen. U kunt mij natuurlijk ook bellen op (…).”
In de aan de e-mail toegevoegde vooraankondiging van de uitspraak op het bezwaar staat:

Horen
Voordat ik op het bezwaarschrift beslis, wil ik u nog graag in de gelegenheid stellen om gebruik te maken van uw hoorrecht. Ik stel u daarom in de gelegenheid om uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Het is mogelijk om met uw toestemming telefonisch te horen. Indien u hiervan gebruikt wilt maken, dan verzoek ik u mij die
per omgaandekenbaar te maken zodat we een telefonische afspraak hiertoe kunnen inplannen.
Als ik op 8 maart 2021 geen reactie van u ontvangen heb, volgt de uitspraak op bezwaar. U kunt schriftelijk, telefonisch of via de e-mail reageren.
De hierboven genoemde reactietermijn is zo uitzonderlijk kort in verband met de door de Rechtbank opgelegde verplichting om binnen vier weken na de uitspraak te beslissen op uw bezwaar. Ik heb op 2 maart 2021 getracht telefonisch met u in contact te komen. Ik heb op de voicemail van uw mobiele telefoon ingesproken dat ik u deze vooraankondiging ook per e-mail zal toesturen.”
10. Eiseres heeft verweerder op diezelfde dag (2 maart 2021) de volgende SMS gestuurd:
“Geachte mevrouw [naam 2] ,
Dank voor uw bericht. Door mijn gezondheidsproblemen lukt bellen helaas niet meer, excuses. Ik probeer zsm via mail te reageren.
Mvg, [eiseres 1] ”
11. Op 3 maart 2021 heeft verweerder hier per SMS als volgt op gereageerd:
Geachte mevrouw [eiseres 1] ,
dank voor uw sms bericht. We kunnen per e-mail communiceren. Ik wacht uw reactie af. Als u vragen heeft schroom niet om mij te benaderen. (…)”
12. Vervolgens heeft eiseres op 8 maart 2021 per e-mail op de vooraankondiging inhoudelijk gereageerd. Ook heeft de gemachtigde van eiseres het volgende in haar reactie geschreven:
“Ik waardeer het meedenken over mogelijkheden om contact te hebben ivm mijn beperkingen, maar omdat ik steeds verder ben afgetakeld is chatten via e-mail helaas ook lastig. Het grootste deel van de tijd functioneer ik nauwelijks beter dan een kasplantje. Het heeft me ook een paar dagen gekost om uw brieven te lezen.
(…)
Na uw brieven vroeg ik me wel weer even af waarom ik hieraan begonnen ben. Maar in mijn huidige conditie is alsnog bewijsstukken verzamelen geen optie.”
13. Verweerder heeft hier op 10 maart 2021 op gereageerd en de uitspraken op bezwaar bijgevoegd.
“Zoals gisteren al per e-mail medegedeeld, reageer ik vandaag hieronder in uw e-mail in groen op uw vragen c.q. opmerkingen.
Als bijlage bij deze e-mail treft u ten eerste aan een afschrift in pdf van de uitspraak op bezwaar inkomstenbelasting 2015.
Ten tweede treft u aan een afschrift in pdf van de uitspraak op bezwaar inkomstenbelasting 2016.”
14. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, omdat het niet aannemelijk is geworden dat het verzoek, om de verdeling van de specifieke zorgkosten te wijzigen, óók van haar ex-partner afkomstig is. Over het horen heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:
“In mijn vooraankondiging d.d. 2 maart 2021 heb ik u gewezen op de mogelijkheid die u heeft om uw bezwaarschrift mondeling toe te lichten. Deze vooraankondiging is u per e-mail (op 2 maart 2021) en per post toegezonden. Ik verzocht u mij het per omgaande kenbaar te maken als u van de geboden mogelijkheid gebruik wenst te maken.
Ik meld[d]e u in mijn vooraankondiging dat als ik op 8 maart 2021 geen reactie van u ontvangen heb, uitspraak op bezwaar zal doen. (…)
U heeft op 2 maart 2021 per sms laten weten dat uw mijn bericht ontvangen heeft en dat het u door gezondheidsproblemen niet meer lukt om te bellen. Uw gaf aan zo spoedig mogelijk via de e-mail te reageren.
Op 8 maart 2021 heb ik u per e-mail herinner[d] aan de reactietermijn van 8 maart 2021 – 24:00 uur en heb ik u aangeboden dat we wat mij betreft desgewenst een hoor ‘gesprek’ kunnen houden waarbij we e-mail als een soort chat functie gebruiken. U heeft op 8 maart 2021 om 22:45 uur per e-mail gereageerd. Hierbij heeft u geen bijlagen of bewijsstukken gevoegd. U liet weten dat ook de aangeboden wijze van horen door middel van e-mail als chat voor u geen optie is. Ik ga er vanuit dat u dan afziet van het horen, ook omdat u geen andere oplossing aandraagt of bijvoorbeeld iemand anders vraagt het hoorgesprek voor u te voeren.”
15. Eiseres heeft hier op diezelfde dag als volgt per e-mail op gereageerd:
“U trekt ten onrechte de conclusie dat ik afzie van horen. Ik heb alleen aangegeven dat chatten lastig is (gezien de (…) gebruikelijke snelheid), en vervolgens heb ik gedaan wat wel mogelijk is; reageren per e-mail.
Zoals ik al heb aangegeven moet ik nog uitzoeken welke hulpmiddelen het betrof.
De rechtbank heeft een termijn van 4 weken. Er verstrijken 2 weken voordat u contact opneemt, en vervolgens verwacht u dat ik binnen een paar dagen voldoe aan al uw verzoeken. (Ik ontving de vooraankondigingen vrijdag pas per post.)
Ik heb mijn persoonlijke omstandigheden toegelicht, zodat voor u duidelijk zou zijn dat ik geen tijd aan het rekken ben.
De gevolgen van mezelf moeten pushen zoals maandagavond zijn groot, en het is pijnlijk om te moeten constateren dat dat volledig verspilde energie blijkt te zijn.
De termijn van 4 weken verstrijkt pas over een week.”
16. Verweerder heeft op 11 maart 2021 hierop als volgt gereageerd per e-mail:
“Ten aanzien van het horen heb ik u in de vooraankondigingen van 2 maart 2021 in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van uw hoorrecht. Ik verzocht u
per omgaandekenbaar te maken indien u hiervan gebruik wilt maken zodat we een (telefonische) afspraak hiertoe kunnen inplannen. Vervolgens kondigde ik aan dat als ik op 8 maart 2021 geen reactie ontvangen heb de uitspraak op bezwaar zou volgen. Ik heb in de vooraankondigingen (en in mijn mail van 2 maart 2021) uitgelegd dat en waarom deze reactietermijnen zo uitzonderlijk kort zijn.
Op 2 en 3 maart 2021 hebben wij per sms gecommuniceerd. U liet mij weten mijn bericht te hebben ontvangen. U schreef dat door uw gezondheidsproblemen bellen helaas niet meer lukt. Ook liet u weten te gaan proberen zo spoedig mogelijk per e-mail te reageren. Omdat ik in de middag van 8 maart nog geen mail reactie van u had gehad, heb ik u per e-mail aan de deadline van 8 maart 24:00 uur herinner[d]. In die e-mail schreef ik dat ik begreep uit uw sms dat telefonisch horen voor u in verband met uw gezondheidsbeperkingen geen optie is. Ik dacht praktisch met u mee en stelde u op 8 maart 2021 in mijn e-mail voor een ‘hoorgesprek’ te houden met e-mail, waarbij de mail als ‘chat’ gebruikt kan worden. Ik verzocht per e-mail op 8 maart 2021 het mij het per omgaande te laten weten als u van deze praktische oplossing gebruik wil maken.
In uw e-mail van 8 maart 2021 21:45 uur (zonder bijlagen/bewijsstukken) liet u niet weten hiervan gebruik te willen maken. U meldde dat chatten voor u lastig is. U deed geen praktisch tegenvoorstel qua horen of verzoek om het hoorgesprek door iemand anders voor u te laten voeren. U wist van de deadline van 8 maart 2021 24:00 uur.
Die deadline is nu verstreken en ik heb inmiddels tweemaal uitspraak op bezwaar gedaan. Desgewenst kunt u bij een eventueel beroep het oordeel van de rechter vragen over toepassing van uw hoorrecht. Ik ben van mening dat ik u duidelijk en actief op uw hoorrecht heb gewezen en hierin praktisch heb meegedacht.
De tijd en dus deadlines in dit geval zijn inderdaad kort als gevolg van de door de Rechtbank opgelegde verplichting om binnen 4 weken na de uitspraak te beslissen op de bezwaren. U beschikte vanaf 2 maart 2011 (16:12 uur) over de digitale pdf versies van de vooraankondigingen waarin mijn plan 2015 en 2016 alsmede de deadlines en consequenties zijn beschreven. U had ten aanzien van het horen per omgaande kunnen reageren en inhoudelijk (met bewijsstukken) tot 8 maart 2021 24:00h.”
Geschil17. In geschil is of verweerder het hoorrecht heeft geschonden en of verweerder terecht het verzoek om de verdeling van de specifieke zorgkosten tussen haar en haar ex-partner niet in behandeling heeft genomen. Tot slot is in geschil of verweerder rechtmatig heeft gehandeld door eiseres over meerdere jaren informatieverzoeken toe te sturen.
18. Eiseres heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat zij via de e-mail met verweerder in een ‘hoorgesprek’ was, maar ontving twee dagen later gelijktijdig met de reactie op haar e-mail de uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft op de e-mail van verweerder gereageerd en kenbaar gemaakt dat ten onrechte was geconcludeerd dat afgezien werd van het horen. Verder heeft eiseres de rechtbank verzocht een oordeel te geven over het stelselmatig opvragen van bewijsstukken. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
19. Verweerder heeft gesteld dat de hoorplicht niet is geschonden en dat de aanslag IB/PVV 2016 terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Het verzoek voor de herverdeling van de aftrek specifieke zorgkosten is geen gezamenlijk verzoek, zoals wettelijk is bepaald. Hierdoor is dit verzoek terecht niet in aanmerking genomen. Tot slot stelt verweerder dat geen sprake is van het stelselmatig opvragen van bewijsstukken voor het jaar 2016 en stelt hij dat voor de jaren 2015, 2017 en 2018 de wet niet voorziet in de mogelijkheid voor de rechtbank om hierover in deze procedure te oordelen.
20. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling door de rechtbank
Hoorplicht
21. Eiseres heeft gesteld dat ten onrechte door verweerder geconcludeerd is dat zij heeft afgezien van het horen. Ondanks dat het voor eiseres wegens gezondheidsredenen niet mogelijk was om fysiek of telefonisch te worden gehoord, bestond ook de mogelijkheid om per e-mail gehoord worden. Verweerder heeft dit ook aan eiseres voorgesteld. Eiseres heeft op 8 maart 2021 verweerder op de hoogte gesteld van de bezwaren en deze toegelicht. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte geconcludeerd dat afgezien wordt van het horen en de uitspraak op bezwaar aan eiseres verzonden. Eiseres had eerst een reactie op haar e-mail verwacht, voordat verweerder uitspraak op bezwaar zou doen.
22. Verweerder deelt de visie van eiseres niet. Verweerder heeft eiseres meermaals de mogelijkheid geboden om (fysiek, telefonisch dan wel per e-mail) gehoord te worden. Eiseres heeft uiteindelijk verweerder gemaild met een nadere toelichting op de standpunten en verweerder op de hoogte gesteld dat het in haar fysieke toestand niet mogelijk is om bewijsstukken te overleggen ter onderbouwing van haar standpunten. Ook heeft eiseres aangegeven dat chatten via de e-mail helaas ook lastig is. Verweerder is vervolgens overgegaan tot het doen van uitspraak op bezwaar. Voor zover niet afgezien is van het recht om te worden gehoord heeft verweerder wel voldoende inspanningen verricht om eiseres de gelegenheid te bieden om te worden gehoord. Van een schending van de hoorplicht is dan ook volgens verweerder geen sprake.
23. Op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient verweerder eiseres in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. De rechtbank stelt vast dat eiseres, die blijkens haar reactie van 10 maart 2022 een andere wijze van horen voor ogen had, niet te kennen heeft gegeven af te zien van het recht om gehoord te worden. Omdat ook geen sprake was van een kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk bezwaar was verweerder gehouden eiseres naar aanleiding van het ingediende bezwaar te horen. Ter beoordeling staat dan ook de vraag of verweerder met zijn handelswijze voldoende invulling heeft gegeven aan de hoorplicht.
24. De rechtbank leidt uit de overgelegde stukken af dat verweerder eiseres meermaals heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek, maar dat eiseres aangaf, vanwege haar gezondheidstoestand, niet fysiek of telefonisch gehoord te kunnen worden. De rechtbank stelt dan ook vast dat het houden van een hoorgesprek met eiseres niet mogelijk was. Als eiseres fysiek dan wel telefonisch gehoord had willen worden dan lag het op haar weg daartoe een gemachtigde in te schakelen. Eiseres heeft evenwel geen gemachtigde ingeschakeld, hetgeen voor haar rekening moet blijven. Verweerder heeft rekening gehouden met de situatie van eiseres en haar ook de mogelijkheid geboden om in plaats van door middel van (telefonisch) horen per e-mail met elkaar te communiceren. Eiseres heeft vervolgens haar standpunten per e-mail van 8 maart 2021 nader toegelicht. Eiseres heeft in haar e-mail aangegeven dat chatten per e-mail voor haar ook lastig is en dat alsnog bewijsstukken verzamelen geen optie was. Verweerder heeft hieruit kunnen opmaken dat eiseres afzag van een (telefonisch) hoorgesprek en dat geen nadere communicatie per e-mail meer behoefde plaats te vinden. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden.
Verzoek wijzigen gezamenlijke inkomensbestanddelen
25. Over de vraag of verweerder terecht het verzoek om de verdeling van de aftrekbare specifieke zorgkosten niet in behandeling heeft genomen, oordeelt de rechtbank als volgt. De verdeling van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel (zoals de aftrekbare specifieke zorgkosten) kan door de belastingplichtige en zijn of haar partner gezamenlijk worden gewijzigd zolang de aanslagen van beiden nog niet onherroepelijk vast staan (artikel 2.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Naar aanleiding van de door verweerder ontvangen verzoeken om de verdeling van de specifieke zorgkosten te wijzigen, heeft verweerder contact opgenomen met de ex-partner van eiseres. Gelet op zijn reactie heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, terecht de conclusie getrokken dat van een gezamenlijk verzoek geen sprake is, nu haar ex-partner heeft aangegeven hier niet aan mee te willen werken. Het is de rechtbank ook anderszins niet gebleken dat wel sprake is van een gezamenlijk verzoek van eiseres en haar ex-partner. De rechtbank kan om die reden de in de aangifte gekozen verdeling van de specifieke zorgkosten niet wijzigen. Indien eiseres de verdeling alsnog wenst te wijzigen, dient zij daartoe een gezamenlijk verzoek in te dienen bij verweerder.
Stelselmatig opvragen van bewijsstukken – opname databank Fraude Signalering Voorziening (FSV)
26. Eiseres heeft gesteld dat zij (en haar ex-partner) onevenredig vaak (7 keer in 8 jaar tijd) informatieverzoeken van verweerder heeft (hebben) ontvangen. Sinds 2009 heeft eiseres hoge zorgkosten, welke zij ook jaarlijks in de aangiften als aftrekpost heeft opgevoerd. In eerste instantie heeft dit geleid tot een controle van haar aangiften voor de jaren 2010 tot en met 2012. Nadat zij de bewijsstukken had aangeleverd zijn de aangiften volledig gevolgd. Eiseres verkeerde daardoor in de veronderstelling dat zij hiermee aannemelijk had gemaakt dat zij altijd haar aangiften correct en naar waarheid invult. Toch ontving eiseres ter zake van de aangifte 2015 tot en met 2018 weer informatieverzoeken van verweerder. Enige tijd geleden is eiseres bekend geworden met het feit dat zij was opgenomen in de databank FSV, hetgeen volgens haar een verklaring is voor de hoeveelheid informatieverzoeken die zij van verweerder heeft ontvangen, maar dat dit nog wel onrechtmatig is. Eiseres verzoekt daarom het beroep gegrond te verklaren en de aanslagen IB/PVV 2015 tot en met 2018 conform de ingediende aangiften op te leggen.
27. Verweerder heeft aangevoerd dat hij onbekend is met de reden waarom zij in de databank FSV is opgenomen, maar dat de aangifte van eiseres automatisch is uitgeworpen vanwege het in de aangifte opgenomen restant persoonsgebonden aftrek. Het opgevoerde bedrag correspondeerde namelijk niet met het bedrag aan restant persoonsgebonden aftrek in een ander systeem van verweerder. Ter zake van de andere jaren zijn de aangiften van haar (dan wel haar ex-partner) automatisch uitgeworpen vanwege de hoge bedragen aan specifieke zorgkosten die in de aangiften waren opgevoerd. Nog daargelaten of eiseres (en haar ex-partner) in de databank van de FSV is (zijn) opgenomen, waren er legitieme redenen om de aangiften te controleren. Voor zover eiseres ook een oordeel wenst over de rechtmatigheid van de informatieverzoeken ter zake van de andere jaren heeft verweerder gesteld dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om de van dit beroep voortvloeiende procedure verzoeken te behandelen die betrekking hebben op de voor andere jaren geheven belasting.
28. De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, volgt dat indien een belastingplichtige in zijn of haar aangifte aftrekposten opvoert (zoals een restant aan persoonsgebonden aftrek) en bij de aanslagregeling wordt geconstateerd dat hij of zij op die aftrek (gedeeltelijk) geen recht heeft, het niet onrechtmatig is, indien de inspecteur de aangiften over andere jaren gaat controleren. Dat geldt in beginsel ook indien die constatering ertoe leidt dat gegevens van de belastingplichtige worden opgeslagen in een bestand, en zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt. Dat kan anders zijn als de controle voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.
29. Gelet op hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank aannemelijk dat de registratie van eiseres in het FSV geen rol heeft gespeeld bij de beslissing van verweerder om ter zake van de aangifte IB/PVV 2016 een onderzoek in te stellen. Ook als die beslissing wel (mede) zou zijn gebaseerd op de gegevens in het FSV, wordt de rechtmatigheid van die beslissing daardoor niet aangetast. Op basis van de door verweerder en eiseres ingenomen stellingen en overgelegde stukken is er geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres is gecontroleerd op basis van een criterium dat jegens haar heeft geleid tot een schending van een grondrecht in voormelde zin. De enkele omstandigheid dat gegevens van eiseres (en haar ex-partner) zijn opgenomen in de databank FSV, kan – ook indien die opname in het licht van de AVG onrechtmatig is te achten – niet tot een verlaging of vernietiging van de aanslag leiden, gelet op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad.
30. Verder heeft eiseres de rechtbank verzocht ook de aanslagen met betrekking tot andere jaren dan het jaar 2016, te beoordelen en vast te stellen conform de door haar ingediende aangiften. Nu deze procedure ziet op het jaar 2016 kan de rechtbank enkel hierover een inhoudelijk oordeel geven. De rechtbank kan in deze procedure, anders dan eiseres wellicht wenst, dan ook niet oordelen over de aanslagen IB/PVV over andere jaren.

Conclusie en gevolgen

31. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Doesburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.