ECLI:NL:RBNHO:2022:8727

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
8914769 \ CV EXPL 20-10257
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht op basis van Europese regelgeving

In deze zaak hebben twee passagiers, vertegenwoordigd door EUclaim B.V., een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa AG wegens de annulering van hun vlucht LH2302 van München naar Amsterdam op 22 december 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij annulering van een vlucht, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De vervoerder betwist de vordering en stelt dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slotrestricties opgelegd door de luchtverkeersleiding vanwege slechte weersomstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vlucht daadwerkelijk is geannuleerd en dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelt dat de vervoerder niet kan bewijzen dat de annulering noodzakelijk was en dat er alternatieven waren om de vlucht uit te voeren, zelfs met vertraging. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers toe en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 590,75, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8914769 \ CV EXPL 20-10257
Uitspraakdatum: 7 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats] (China)
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: EUclaim B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mrs. P.C.X. de Leede en E.A. Pluijm

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 september 2020 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 22 december 2018 diende te vervoeren van Franz Josef Strauss International Airport (München), Duitsland, naar Amsterdam Schiphol Airport, met vluchtnummer LH2302, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50, dan wel € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. De vervoerder voert daartoe aan dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Walletin-Hermann C-549/07).
5.3.
De vraag die voorligt is of de vervoerder met de overgelegde producties en zijn toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de annulering van de vlucht het gevolg is geweest van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden.
5.4.
De vervoerder voert aan dat de vlucht is geannuleerd wegens verschillende slotrestricties die door de luchtverkeersleiding aan het toestel dat de vlucht zou uitvoeren, zijn opgelegd. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder, onder meer, de ‘
Slot Allocation Message’ en de “
Slot Revision Messagers” van de vlucht overgelegd. Uit deze slotberichten volgt dat het toestel meerdere (gewijzigde) slottijden opgelegd heeft gekregen. In het laatste slotbericht wordt een nieuw slot van 09:11 uur (UTC) toegekend. Het vluchtrapport van de vlucht vermeldt de volgende vertragingscode: ‘Delay Code 84’:
“ATFM due to WEATHER AT DESTINATON”, oftewel beperkende instructies van de luchtverkeersleiding vanwege weersomstandigheden te Amsterdam.
5.5.
De kantonrechter gaat voorbij aan de discussie tussen partijen of sprake was van slechte weersomstandigheden, aangezien de vervoerder aan de hand van de slotberichten voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de luchtverkeersleiding het oorspronkelijke slot van de vlucht heeft ingetrokken en meerdere malen een nieuw slot heeft opgelegd vanwege de genoemde weersomstandigheden. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Onvoldoende is echter gebleken dat de voorafgaande vlucht vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met een vertraging, kon worden uitgevoerd. Uit productie 5 bij conclusie van antwoord volgt dat de vlucht gepland stond om te vertrekken om 07:45 uur (UTC). De laatste slotrestricties tonen aan dat de slotrestricties van de vlucht tussen 06:24 uur (UTC) en 06:35 uur (UTC) terugliepen van 09:17 uur (UTC) naar 09:11 uur (UTC). De vervoerder heeft om 07:20 uur (UTC) besloten de vlucht te annuleren. De vervoerder voert aan dat besloten is de vlucht te annuleren, nu de slotvertraging tot 2 uur (de kantonrechter leest: 1 uur) en 26 minuten was opgelopen en nog verder had kunnen oplopen. De kantonrechter oordeelt echter dat niet is uitgesloten dat de luchtverkeersleiding na het opleggen van een slot met een latere vertrektijd, een slot kan opleggen met een eerdere vertrektijd. De vervoerder heeft verwezen naar het vonnis van deze rechtbank van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9039), waarin is geoordeeld dat bij het vooruitzicht op een vertraging van 83 minuten de luchtvaartmaatschappij niet gehouden is te wachten op een mogelijk nieuwe CTOT. Anders dan in die zaak, is er in deze zaak geen sprake van dat de passagiers vanaf Amsterdam nog een aansluitende vlucht hadden en dat de passagiers op het moment van annuleren, ook bij de vertraging op dat moment dan wel bij een substantiële verbetering, de aansluitende vlucht niet meer konden halen. Daarbij komt dat de vervoerder met de laatste opgelegde slottijd om 09:11 uur (UTC) mocht vertrekken, derhalve met een vertraging van 86 minuten. De mogelijkheid dat de vlucht nogmaals een nieuwe en latere CTOT opgelegd zou krijgen, zoals de vervoerder heeft aangevoerd, is niet komen vast te staan. Daarom kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur de luchthaven van Amsterdam zouden bereiken. De vertraging veroorzaakt door de laatste opgelegde slottijd is immers minder dan drie uur. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren. Dit betekent echter niet dat de vervoerder geen andere keuze had dan tot annulering van de vlucht over te gaan. De vervoerder kan dan ook geen geslaagd beroep doen op de buitengewone omstandigheden.
5.6.
Gelet op het bovenstaande, komt de kantonrechter derhalve niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging op de eindbestemming te voorkomen dan wel te beperken.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 22 december 2018, en over € 90,75 vanaf 15 september 2020 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 100,89;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 248,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 62,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter