ECLI:NL:RBNHO:2022:8736

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
9524723 \ CV EXPL 21-7442
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie na annulering van vlucht en informatieplicht van de vervoerder

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Deutsche Lufthansa AG, wegens compensatie na de annulering van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Warschau naar Amsterdam, die op 27 juli 2020 geannuleerd werd. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De vervoerder betwistte de vordering en stelde dat zij de passagier tijdig had geïnformeerd over de annulering, meer dan veertien dagen voor de geplande vertrekdatum. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de passagier tijdig was geïnformeerd. De kantonrechter benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de vervoerder is om ervoor te zorgen dat de passagier op de hoogte is van annuleringen, ongeacht of de boeking via een reisagent is gedaan. De vordering van de passagier werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9524723 \ CV EXPL 21-7442 (RH)
Uitspraakdatum: 21 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
Deutsche Lufthansa AG
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigden: mrs. E.A. Pluijm & L.E. Schalk

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 1 november 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier op 27 juli 2020 diende te vervoeren van Warschau Airport, Polen, via Franz Josef Strauss Airport, Duitsland, naar Amsterdam-Schiphol Airport.
2.2.
De vlucht van Frans Josef Strauss Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtnummer LH2310, hierna: de vlucht, is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een alternatieve vlucht.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 44,77, althans € 40,00, althans een in redelijke justitie door de rechtbank te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Voorts verzoeken de passagiers de kantonrechter om een certificaat af te geven zoals bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012 (Brussel I bis-Verordening).
3.3.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering en beroept zich daarbij op artikel 5 lid 1 sub c onder i van de Verordening. Hij voert daartoe aan dat hij de passagier tijdig – meer dan veertien dagen voor de geplande vertrekdatum – op de hoogte heeft gesteld van de annulering. Subsidiair betwist de vervoerder de door de passagier gevorderde buitengerechtelijke kosten, rente over de kosten en nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
De vervoerder voert aan dat hij de vlucht op 30 juni 2020 heeft geannuleerd. De passagier is hiervan meer dan veertien dagen voor de geplande vertrekdatum van de vlucht per e-mail op de hoogte gesteld, aldus de vervoerder. Ter onderbouwing van zijn verweer verwijst de vervoerder naar productie 1 bij de conclusie van antwoord. Deze productie ontbreekt echter. Bij conclusie van dupliek voert de vervoerder voor het eerst aan dat de passagier de vlucht heeft geboekt via een reisagent. Nu de vervoerder niet beschikte over de contactgegevens van de passagier was het volgens de vervoerder niet mogelijk om rechtstreeks contact met de passagier op te nemen met betrekking tot de annulering van zijn vlucht. De vervoerder heeft ter onderbouwing van zijn betoog verwezen naar een in de conclusie van dupliek gevoegd bericht uit een Europees computerreserveringssysteem ontworpen voor vluchtreserveringen (Amadeus), alsmede naar een in de conclusie van dupliek ingevoegd e-mailbericht van de vervoerder aan de (door de vervoerder vermeende) reisagent van de passagier. Hieruit blijkt volgens de vervoerder dat hij op 30 juni om 07:44 uur (UTC) heeft geïnformeerd dat de vlucht was geannuleerd. De vervoerder heeft de reisagent van de passagier – en daarmee de passagier – via de ‘
digital services support-afdeling’ op 30 juni 2020 reeds geïnformeerd over de annulering, aldus de vervoerder.
5.3.
De passagier betwist het verweer van de vervoerder en stelt dat wanneer uit een Europees computerreserveringssysteem zou blijken dat de vlucht meer dan een maand voor vertrek is geannuleerd, dit niet inhoudt dat de passagier daarvan tijdig op de hoogte is gesteld. De passagier heeft nimmer enig bericht, mails of sms’jes over enige wijziging ontvangen, aldus de passagier.
5.4.
Vast staat dat de vervoerder de passagier niet rechtstreeks over wijziging(en) in het reisschema van de passagier heeft geïnformeerd. Een luchtvaartmaatschappij is verplicht op grond van artikel 5 lid 1 sub c onder i en artikel 7 van Verordening de compensatie te betalen in het geval de vlucht wordt geannuleerd en de passagier daarover niet ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd is geïnformeerd. De vervoerder voert voor het eerst bij conclusie van dupliek aan dat de passagier de vlucht via een reisagent heeft geboekt en dat de vervoerder deze reisagent, en dus de passagier, tijdig op de hoogte heeft gesteld van de annulering van de vlucht. De kantonrechter gaat in dit geval voorbij aan de vraag in hoeverre dit verweer als tardief moet worden beschouwd. Ook in het geval de luchtvaartmaatschappij de reisagent, via wie de vervoersovereenkomst met de betrokken passagier is aangegaan, ten minste twee weken voor die tijd over de annulering heeft geïnformeerd, maar de reisagent de passagier daarover niet binnen deze termijn heeft geïnformeerd, blijft het gelet op het arrest van het Hof van 11 mei 2017 (Krijgsman/SLM, C-302/16) de verantwoordelijkheid van de vervoerder dat de passagier tijdig wordt geïnformeerd. Naar het oordeel van de kantonrechter was er – anders dan in het vonnis van 27 mei 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:4145), waarnaar de vervoerder in dupliek heeft verwezen – ook in voormeld arrest sprake van een vervoersovereenkomst met de reisagent en niet enkel van ‘bemiddeling’. In die zin is ook reeds geoordeeld in het vonnis van deze rechtbank van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:5032) en de beschikking van deze rechtbank van 8 september 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:7822). In onderhavige zaak was het derhalve – ongeacht de vraag of de passagier de vlucht heeft geboekt via een reisagent – de verantwoordelijkheid van de vervoerder ervoor zorg te dragen dat de passagier op de hoogte was van de annulering van de vlucht. De slotsom is dat het beroep van de vervoerder op artikel 5 lid 1 sub c onder i van de Verordening niet slaagt. Nu niet is komen vast te staan dat de vervoerder de passagier tijdig omtrent de schemawijziging heeft geïnformeerd en de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
5.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (met de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.
5.8.
Aan de passagier zal een certificaat worden afgegeven, zoals door hem is verzocht, conform artikel 53 van de Brussel I bis-Verordening.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 119,21;
griffierecht € 85,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 37,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter