ECLI:NL:RBNHO:2022:9027
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na toename van klachten
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een voormalig filiaalmanager bij een bank, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en de voortzetting van zijn WIA-uitkering. Eiser ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-80%. Na een melding van toegenomen klachten op 24 september 2019, heeft het UWV in een besluit van 2 april 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot beëindiging van de uitkering per 3 juni 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit besluit in een eerdere uitspraak vernietigd.
In een nieuw besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet, met een nieuwe beoordeling van 35,11% arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2022. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld en dat er sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft de zaak op 7 september 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van 17 november 2021 de beperkingen van eiser correct weergeeft en dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies medisch geschikt zijn. De rechtbank oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld op 35,11% en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.