ECLI:NL:RBNHO:2022:9027

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1107
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na toename van klachten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een voormalig filiaalmanager bij een bank, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en de voortzetting van zijn WIA-uitkering. Eiser ontving aanvankelijk een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-80%. Na een melding van toegenomen klachten op 24 september 2019, heeft het UWV in een besluit van 2 april 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%, wat leidde tot beëindiging van de uitkering per 3 juni 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit besluit in een eerdere uitspraak vernietigd.

In een nieuw besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet, met een nieuwe beoordeling van 35,11% arbeidsongeschiktheid per 1 maart 2022. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat de mate van arbeidsongeschiktheid onjuist is vastgesteld en dat er sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft de zaak op 7 september 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank concludeert dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) van 17 november 2021 de beperkingen van eiser correct weergeeft en dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies medisch geschikt zijn. De rechtbank oordeelt dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld op 35,11% en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer en is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Purmerend, eiser

(gemachtigde: mr. E.H.J. aan de Stegge),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [verweerder]).

Procesverloop

Eiser ontving een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35-80%. Eiser heeft zich op 24 september 2019 bij verweerder gemeld met een toename van zijn klachten.
In het besluit van 2 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 3 april 2020 vastgesteld op minder dan 35%. De uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen (Wet WIA) wordt daarom per 3 juni 2020 beëindigd.
In het besluit van 19 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dat besluit in haar uitspraak van 11 juni 2021 vernietigd (20/3409).
In het besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De WIA-uitkering wordt per 3 juni 2020 ongewijzigd voortgezet (berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,73%). Met ingang van 1 maart 2022 wordt eiser 35,11% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een beeldverbinding heeft deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1
Eiser was werkzaam als filiaalmanager bij een bank. Op 29 juni 2009 is hij van zijn werkzaamheden uitgevallen door ziekte. Hij ontving vanaf 27 juni 2011 een WIA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 december 2016 berekend op 43,63%. Eiser heeft daartegen bezwaar en beroep ingesteld. In beroep heeft eiser rapportages overgelegd van psychiater [naam 1] en bedrijfsarts [naam 2] . De rechtbank heeft een deskundige (psychiater [naam 3] ) benoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door de psychiater uitgebrachte rapportage de functionelemogelijkhedenlijst (FML) op 14 december 2018 aangepast. Dat leidde echter niet tot een wijziging van de berekende mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de uitspraak van de rechtbank in zijn uitspraak van 4 november 2020 bevestigd.
1.2
Intussen had eiser zich op 24 september 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met lichamelijke klachten. Volgens eiser is bij hem in september 2018 artrose vastgesteld. Als gevolg hiervan is er een toename van de lichamelijke klachten. Het gaat dan om pijn bij lang staan en zitten. De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur van 4 maart 2020 gezien en heeft vastgesteld dat inderdaad sprake is van toegenomen (lichamelijke) beperkingen. De verzekeringsarts heeft een FML vastgesteld. Daarin zijn ten opzichte van de vorige beoordeling (forsere) beperkingen opgenomen met betrekking tot onder andere zitten en staan.
De arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de aangepaste FML berekend op minder dan 35%. Dat leidt tot het primaire besluit en beëindiging van de WIA-uitkering
1.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar, de medische informatie en de bevindingen tijdens het spreekuur op 17 november 2021 de FML enigszins aangepast (onder meer in verband met de gehoorproblemen van eiser). Ook zijn er nog meer beperkingen opgenomen in de rubrieken 3 (fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen).
1.4
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de primair geduide functies niet meer geschikt zijn door de aangepaste FML. Wel zijn andere functies te duiden. Op basis van deze nieuw geduide functies berekent de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid op 35,11%.

De beoordeling door de rechtbank

2.1
Eiser voert aan dat bezwaren bestonden tegen de voorgenomen beslissing op bezwaar, maar dat hij geen recht heeft gehad op inzage in het voornemen.
2.2
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een ‘voornemen wijziging beslissing’ van 24 december 2021 bevindt, gericht aan gemachtigde van eiser, waarbij de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar gevoegd is. Het standpunt dat eiser geen recht zou hebben gehad op inzage volgt de rechtbank daarom niet.
3.1
Eiser betwist dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgelegd en gaat er vooralsnog vanuit dat ten onrechte is vastgelegd dat hij per 1 maart 2022 slechts voor 35,11% arbeidsongeschikt is. Verder is volgens eiser sprake van onzorgvuldig geneeskundig onderzoek, waarbij de duur en de ernst van de klachten worden onderschat. In de aanvullende gronden van 26 augustus 2022 wijst eiser op de contra-expertise van [naam 2] van 9 maart 2018. Volgens eiser wordt voorbijgegaan aan de uitgebreide en geobjectiveerde aandoeningen zoals vastgesteld door de curatieve sector. Verder stelt eiser dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te summier is geweest. Bovendien heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgehad. Eiser voert verder aan dat een urenbeperking geïndiceerd is. Het is onnavolgbaar waarom hij nog over benutbare mogelijkheden zou moeten beschikken.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat eiser in bezwaar is gezien, gehoord en onderzocht, klachten werden geïnventariseerd en de anamnese in kaart gebracht en informatie van derden werd bij de beoordeling betrokken. In de onderzoeksbevindingen en reeds beschikbare informatie was geen aanleiding weer een psychologische expertise te laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst er verder op dat uit zijn onderzoeksverslag naar voren komt dat lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig of onvolledig is geweest. De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser op het spreekuur gezien en heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebruik gemaakt van de (uitgebreide) medische informatie die zich in het dossier bevindt.
3.4
De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische conclusies.
Er zijn beperkingen aangenomen in verband met de vastgestelde psychische en lichamelijke aandoeningen. De beperkingen zoals die aangenomen waren in de FML van 14 december 2018 zijn overgenomen. Er is ook aangenomen dat eisers fysieke beperkingen sinds de vorige beoordeling zijn toegenomen. Dat eiser meer beperkt zou zijn dan door verweerder is aangenomen heeft hij wel gesteld, maar dat is niet onderbouwd. Dat op basis van de expertise van [naam 2] meer beperkingen vanwege zijn psychische klachten zouden moeten worden aangenomen is niet te volgen. Die rapportage is immers al meegewogen in de procedure, die heeft geleid tot de FML van 14 december 2018 en de uitspraak van de CRvB van 4 november 2020. De stelling van gemachtigde van eiser ter zitting dat de CRvB een algemene uitspraak zou hebben gedaan en zich niet specifiek zou hebben uitgelaten over dit punt, volgt de rechtbank niet. De CRvB heeft de – uitgebreide – uitspraak van de rechtbank beoordeeld aan de hand van de volgens de CRvB zeer summiere hogerberoepsgronden. Verder heeft de CRvB er in de uitspraak op gewezen dat de deskundigen ( [naam 1] en [naam 2] ) die eiser zelf heeft ingeschakeld de FML van 14 december 2018 hebben onderschreven.
De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 17 november 2021 geeft de beperkingen van eiser dan ook juist weer.
4. Uitgaande van de juistheid van de FML, zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht geschikt te achten voor eiser. De mate van arbeidsongeschiktheid is correct berekend op 35,11%.
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder een onjuist toetsingskader hanteert wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Herstel van de fysieke en geestelijke klachten is volgens eiser niet mogelijk gebleken.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft opgemerkt is beoordeling van de duurzaamheid alleen relevant is als sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Daarvan is in dit geval geen sprake.
6.1
Eiser voert verder aan dat hij het er niet mee eens is dat nieuwe passende functies geduid worden per maart 2022, terwijl eerder geduide functies op de primaire datum zijn verworpen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Volgens eiser is dit juridisch en arbeidskundig niet passend.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in lijn met de vaste jurisprudentie van de CRvB op dit punt, door per 3 juni 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd te laten en met in achtneming van een nieuwe uitlooptermijn (van twee maanden) de mate van arbeidsongeschiktheid lager vast te stellen. [1]
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijv. de uitspraak van de CRvB van 31 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3504