Uitspraak
Rechtbank noord-holland
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Geschil5. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boete.
Eiser vindt de naheffingsaanslag desondanks te hoog, omdat hij niet deze hele periode met de [voertuig] gebruik heeft gemaakt van de weg, maar pas vanaf, of zelfs uitsluitend op 19 maart 2020. De wet biedt daar geen mogelijkheid toe. De wet is namelijk niet gebaseerd op de fictie dat gedurende de gehele naheffingsperiode gebruik is gemaakt van de weg, maar is bedoeld om een praktische regeling te treffen voor bewijsmoeilijkheden die de inspecteur heeft in gevallen als het onderhavige ten aanzien van het gebruiken van de weg. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze regeling gerechtvaardigd is (Hoge Raad 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:973). Het wetsartikel geeft uitdrukking aan een welbewuste afweging van de wetgever en laat geen ruimte voor een andere uitleg. Daarom is er voor de rechter geen ruimte om – indien hij dat in een bepaald geval passend zou vinden – anders te beslissen op grond van het evenredigheidsbeginsel of de redelijkheid en billijkheid. Verder voert de belastingdienst geen coulancebeleid. Omdat sprake is van een ‘kan-bepaling’, is verweerder tot het opleggen van de naheffingsaanslag weliswaar niet verplicht, maar dat verweerder ter voorkoming van willekeur in voorkomende gevallen niet afziet van het opleggen van naheffingsaanslagen, is niet onrechtmatig. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd en niet te hoog is.
Vaststaat dat eiser gebruik heeft gemaakt van de weg tijdens de schorsing. Eiser wist dat de geldigheid van het kenteken was geschorst en wist dat de schorsing beëindigd had moeten worden voordat hij met de [voertuig] weer gebruik kon maken van de openbare weg.