Geschil7. In geschil is of eiser voor de bestelauto recht heeft op toepassing van het lage tarief.
8. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het lage tarief. Eiser is incontinent en is voor zijn werk afhankelijk van de bestelauto. De bestelauto is voorzien van een chemisch toilet waarvan eiser gebruik maakt tijdens zijn werk. Daarnaast staat eisers rollator in de bestelauto. Eiser kampt al 10 jaar met deze situatie. In het verleden is het verlaagde tarief wel toegepast. Eiser doet daarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast doet eiser een beroep op het motiveringsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en de hardheidsclausule. Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser ter zitting ingetrokken met de toelichting dat het vertrouwen inderdaad is opgezegd, maar dat dit eigenlijk een beroep op het gelijkheidsbeginsel is, omdat voor de eerdere auto wel het verlaagde tarief werd toegepast. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
9. Verweerder voert aan dat eiser geen recht heeft op toepassing van het lage tarief.
Het gaat om een chemisch toilet en een rollator. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 24a van de Wet MRB in samenhang met artikel 4a van de uitvoeringsregeling MRB. Zowel het chemisch toilet als de rollator zijn geen hulpmiddelen van dusdanige omvang of een dusdanig gewicht dat de gehandicapte, rekening houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto. Het beroep op de beginselen kan niet slagen. Voorts is verweerder niet bevoegd te beslissen over de hardheidsclausule. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Artikel 24a van de Wet MRB en artikel 4a van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 bepalen dat voor toepassing van het lage tarief aan een aantal voorwaarden moet worden voldaan: er moet sprake zijn van een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon en van gelijktijdig vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon. Onder een niet-opvouwbare rolstoel wordt ook verstaan een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een dusdanige omvang of gewicht dat de gehandicapte voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser op het moment van de aanvraag geen gebruik maakte van een niet-opvouwbare rolstoel, maar wel van een chemisch toilet en een rollator. Wat betreft de rollator heeft eiser ter zitting meegedeeld dat deze opvouwbaar is. De rollator is daarom geen hulpmiddel dat van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht is, dat eiser, rekening houdend met zijn handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van zijn bestelauto. Een opklapbare rollator kan immers ook in een normale auto worden meegenomen. Wat betreft het chemisch toilet heeft eiser uitgelegd dat hij ontlastingsopvangmiddelen gebruikt die hij korte tijd kan gebruiken, maar dat het voor zijn werk op het [locatie] , waar hij langere tijd achter elkaar moet staan, nodig is om van het chemisch toilet in de auto gebruik te maken. Gelet daarop vindt hij het chemisch toilet een noodzakelijk hulpmiddel voor zijn werk. Eiser heeft niet gesteld en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat hij is aangewezen op zijn bestelauto voor het normale vervoer en de activiteiten buiten zijn werk. Het lage tarief is bedoeld voor mensen die in verband met een hulpmiddel voor hun handicap voor hun vervoer zijn aangewezen op een bestelauto en niet voor het kunnen verrichten van bepaalde werkzaamheden.
Er is daarom geen sprake van een noodzakelijk hulpmiddel dat van een dusdanige omvang of een dusdanig gewicht is, dat eiser, rekening houdend met zijn handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van zijn bestelauto. Eiser voldoet dus niet aan de voorwaarden van artikel 24a van de Wet MRB in samenhang met artikel 4a van de uitvoeringsregeling MRB, zodat het lage tarief op grond van deze artikelen terecht is afgewezen.
12. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en voert aan dat hij met betrekking tot zijn vorige bestelauto wel in aanmerking kwam voor het lage tarief, maar nu niet meer, terwijl de omstandigheden hetzelfde zijn gebleven als destijds.
Er is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel indien aan de toepassing van het lagere tarief een begunstigend beleid ten grondslag ligt of een oogmerk tot begunstiging of, indien dat niet het geval is, verweerder in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen het lagere tarief heeft toegepast. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel liggen de stelplicht en de bewijslast bij de partij die zich op dat beginsel beroept, dus bij eiser. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat toepassing van het lage tarief voor eiser in het verleden berust op een vergissing en dat geen sprake is geweest van begunstigend beleid. Eiser heeft hiertegen niets aangevoerd. Eiser heeft wel gewezen op de verlening van het lage tarief voor zijn eigen vorige bestelauto, maar dat levert geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel op, omdat daarvoor nodig is dat in een meerderheid van gevallen toepassing van het juiste tarief achterwege is gebleven. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
13. Eiser beroept zich op het evenredigheidsbeginsel omdat verweerder bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van eiser. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat eiser het tarief betaalt voor ondernemers, hetgeen een kwart is van het normale tarief. Dit verlaagde tarief is wel wat, maar niet veel hoger dan het lage tarief voor gehandicapten. Gelet daarop is niet aannemelijk dat eiser onevenredig hard wordt getroffen door het feit dat hij niet in aanmerking komt voor het lage tarief voor gehandicapten, als hiervoor vermeld onder punt 10. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt reeds daarom niet.
14. Het beroep van eiser op de hardheidsclausule kan evenmin slagen omdat op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule), toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Verweerder heeft eiser verteld hoe een dergelijk verzoek bij het ministerie van Financiën kan worden ingediend en op welke gronden dat kan. De rechter kan dus evenmin als verweerder een verzoek om hardheidsclausuletoepassing behandelen.
15. Ten slotte beroept eiser zich op het motiveringsbeginsel (artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht) omdat uit de uitspraak op bezwaar niet volgt waarom het chemisch toilet geen hulpmiddel is in de zin van artikel 24a van de Wet MRB in samenhang met artikel 4a van de uitvoeringsregeling MRB. Ook is in de uitspraak op bezwaar volgens eiser niet ingegaan op de hardheidsclausule.
De rechtbank vindt dat het besluit berust op een deugdelijke motivering, zoals de wet vereist. De motivering was waarschijnlijk wel overtuigender geweest als specifieker was ingegaan op waarom het chemisch toilet niet een kwalificerend hulpmiddel is, maar ook zonder die specificering is uit de uitspraak duidelijk wat het besluit is en op welke gronden het berust. De motivering draagt dus het besluit. Verweerder heeft ook de hardheidsclausule als bezwaargrond van eiser genoemd en dus herkend. En er is ook een antwoord op gegeven, namelijk dat de gehandicaptenregeling een beperkte reikwijdte heeft, dat de regeling niet is bedoeld als een algemene tegemoetkoming voor personen die wegens hun handicap bijzondere eisen stellen aan hun auto, dat de regeling ook niet is bedoeld als een algemene financiële tegemoetkoming voor mensen die een auto nodig hebben in verband met ziekte of handicap maar dat daarvoor regelingen bestaan in de sociale verzekeringswetgeving. Het besluit is niet onvoldoende gemotiveerd. Gelet op het voorgaande kan de beroepsgrond niet slagen.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.