ECLI:NL:RBNHO:2022:9256

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
9740532
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van brandstof na tanken zonder betaling met betwisting van de bestuurder

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 19 oktober 2022, staat de diefstal van brandstof centraal. De eisende partij, DW Pompen B.V., heeft de gedaagde partij aangeklaagd voor het niet betalen van getankte brandstof op 8 en 10 februari 2022. De gedaagde partij betwist dat hij de bestuurder van de auto was en stelt dat de auto is verduisterd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij de eigenaar van de auto is en dat er voldoende bewijs is dat de brandstof zonder betaling is afgenomen. Ondanks de betwisting van de gedaagde partij, heeft hij onvoldoende bewijs geleverd om zijn verweer te onderbouwen. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde partij aansprakelijk is voor de schade die de eisende partij heeft geleden door de brandstofdiefstal. De gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van twee vorderingen, respectievelijk € 173,64 en € 190,60, plus proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9740532 \ CV EXPL 22-1521
Uitspraakdatum: 19 oktober 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
DW Pompen B.V.
gevestigd te Badhoevedorp
de eisende partij
gemachtigde: A.H.P.M. van der Vleuten
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats 1]
de gedaagde partij
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
De eisende partij heeft bij dagvaarding van 7 maart 2022 een vordering tegen de gedaagde partij ingesteld. De gedaagde partij heeft mondeling geantwoord.
1.2.
De eisende partij heeft hierop schriftelijk gereageerd. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de gedaagde partij niet meer gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Op 8 en 10 februari 2022 is door de bestuurder van een personenauto, merk BMW 3er Reihe met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), getankt bij het DW Pompen tankstation aan de [adres] te [plaats 2]. Na het tanken is de bestuurder weer in de auto gestapt en weggereden zonder te betalen.
2.2.
De auto staat geregistreerd op naam van de gedaagde partij.

3.De vordering

3.1.
De eisende partij vordert – na vermeerdering van eis – dat de gedaagde partij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van
€ 173,64. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: een hoofdsom van € 113,55 (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022), de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 40,00, leges RDW van € 20,00 en de verschenen rente van € 0,09. Daarnaast vordert de eisende partij dat de gedaagde partij bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van € 190,60. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: een hoofdsom van € 129,89, de buitengerechtelijke incassokosten van € 40,00, leges RDW van
€ 20,00 en de verschenen wettelijke rente van € 0,71. Dit alles met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
3.2.
De eisende partij heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de gedaagde partij heeft verzuimd om tot betaling van de afgenomen brandstof over te gaan. Daarmee handelt de gedaagde partij onrechtmatig. De gedaagde partij is daardoor van rechtswege in verzuim. De eisende partij heeft vermogensschade geleden. Niet alleen is er sprake van brandstofdiefstal, ook was de eisende partij genoodzaakt om haar gemachtigde in te schakelen en heeft zij kosten bij de RDW moeten maken om de kentekengegevens te achterhalen.

4.Het verweer

4.1.
De gedaagde partij betwist de vordering. Hij voert daartoe aan dat sprake is van verduistering van de auto. Het is de verduisteraar geweest die op de bewuste dagen brandstof heeft getankt en vervolgens is weggereden zonder te betalen. De gedaagde partij heeft zijn verweer onderbouwd met een aangifte bij de politie d.d. 26 februari 2022.
4.2.
Daarnaast heeft de gedaagde partij aangevoerd dat hij ten tijde van de tankbeurten op school zat.

5.De beoordeling

5.1.
Hoewel de tankbeurt van 8 februari 2022 pas bij repliek aan bod is gekomen ziet de kantonrechter aanleiding om het mondelinge antwoord van de gedaagde partij ook op deze tankbeurt te betrekken. Gelet op de data genoemd in de aangifte zal het verweer met betrekking tot de tankbeurt van 8 februari 2022 immers niet anders luiden dan het verweer met betrekking tot de tankbeurt van 10 februari 2022. Bovendien spreekt de gedaagde partij in zijn mondelinge antwoord zelf ook van meerdere tankbeurten.
5.2.
Niet in geschil is dat de gedaagde partij de eigenaar is van de auto waarmee op 8 en 10 februari 2022 bij een door de eisende partij geëxploiteerd tankstation brandstof is getankt zonder te betalen. Uit deze vaststelling kan het vermoeden worden herleid dat de gedaagde partij op het moment van tanken op 8 en 10 februari 2022 de bestuurder van de auto was. Dit is een voor tegenbewijs vatbaar vermoeden.
5.3.
Op de rolzitting heeft de gedaagde partij aangevoerd dat hij zijn auto had uitgeleend aan een kennis die de auto vervolgens heeft verduisterd. Hoewel deze kennis in de aangifte met naam en toenaam wordt genoemd, heeft de gedaagde partij in deze procedure geen gegevens van hem overgelegd, noch heeft de gedaagde partij hem in vrijwaring opgeroepen. In de aangifte wordt gesproken van Whatsapp-gesprekken tussen de gedaagde partij en de verduisteraar. De gedaagde partij heeft nagelaten deze Whatsapp-gesprekken te overleggen. Terecht merkt de eisende partij op dat de gedaagde partij zijn stellingen nader had kunnen onderbouwen door bijvoorbeeld een schoolrooster of foto’s van zichzelf te overleggen. Hiertoe heeft de gedaagde partij bij dupliek de kans gehad. Bij dupliek is de gedaagde partij echter niet verschenen. Hij heeft dus geen vervolg gegeven aan zijn betoog dat hij de bestuurder niet is geweest. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde partij het in 5.2. genoemde vermoeden hiermee onvoldoende heeft weerlegd. Dit betekent dat de kantonrechter de gedaagde partij verder zal beschouwen als de bestuurder van de auto waarmee op 8 en 10 februari 2022 brandstof is getankt zonder te betalen.
5.4.
Het afnemen van brandstof zonder daarvoor te betalen is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Nu de gedaagde partij voor het overige geen verweer heeft gevoerd is naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan dat de eisende partij als gevolg van voornoemde tankbeurten schade heeft geleden, en dat deze schade de gedaagde partij valt toe te rekenen. De gedaagde partij is daarom gehouden de schade van de eisende partij te vergoeden. Het is daarbij in beginsel redelijk om uit te gaan van de brandstofkosten, vermeerderd met de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en leges RDW. De gedaagde partij heeft niet betwist dat de eisende partij voor iedere tankbeurt afzonderlijk buitengerechtelijke kosten en legeskosten heeft moeten maken. Beide vorderingen liggen dan ook voor volledige toewijzing gereed.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij omdat deze ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 173,64, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 113,55 vanaf 24 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 190,60;
6.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 107,22;
griffierecht € 128,00;
salaris gemachtigde € 150,00;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. de Greef, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter