ECLI:NL:RBNHO:2022:9514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2691
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting door brand in parkeergarage

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan eiser zijn opgelegd. Eiser, die een parkeervergunning had voor de binnenstad van [plaats], kon door een brand in de parkeergarage niet parkeren en stelde dat de gemeente geen adequaat alternatief had geboden. De rechtbank oordeelde dat de geschiktheid van het aangeboden alternatief en de kosten die eiser heeft gemaakt geen relevante omstandigheden zijn voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting. Eiser had geparkeerd zonder de verschuldigde belasting te betalen, en de rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond. De rechtbank erkende de vervelende omstandigheden voor eiser, maar deze deden niets af aan het feit dat de parkeerbelasting verschuldigd was. Eiser had geen bewijs kunnen leveren voor zijn stelling dat andere buurtbewoners uit coulance geen naheffingsaanslagen hadden gekregen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/2691 en HAA 21/2692
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2022 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4 november 2021 op de bezwaren van eiser tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting (aanslagnummers [#] en [##] ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [inspecteur] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Op (maandag) 2 november 2020 om 18.49 uur en op (vrijdag) 23 april 2021 om 09.51 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken: [kenteken] , hierna: de auto) stond geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . Ter plaatse was op genoemde data en tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde data en tijdstippen geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens zijn de naheffingsaanslagen opgelegd.
2. In geschil is of de beide naheffingsaanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd.
3. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft daartoe het volgende gesteld. Hij heeft een parkeervergunning voor de binnenstad van [plaats] en de [garage] , waarvoor hij veel geld heeft betaald. Door een brand in deze garage is in de buurt van eiser een enorm parkeerprobleem ontstaan, waarvoor de gemeente [plaats] naar zijn mening geen goed alternatief heeft aangeboden. Het door de gemeente [plaats] geboden alternatief lag op tien minuten lopen en heeft onvoldoende laadplekken voor elektrische auto’s. Eiser heeft een elektrische auto. Eiser heeft met zijn buurtgenoten ter zake meerdere klachten ingediend. Regelmatig waren er geen parkeerplekken beschikbaar. Eiser heeft soms, als het volgens hem echt niet anders kon, een zone verder geparkeerd en had verwacht dat de gemeente [plaats] in die situatie met coulance zou optreden en geen bekeuringen zou geven. Eiser had hiervoor ook parkeerbelasting kunnen betalen, maar naar zijn mening betaalde hij al genoeg. Na de eerste bekeuring heeft hij direct bezwaar gemaakt. De gemeente [plaats] heeft pas na 27 weken gereageerd en daarom heeft hij nog twee bekeuringen gekregen. In de tussentijd was hij er immers vanuit gegaan dat het akkoord was om soms een zone verder te parkeren zonder te betalen. Eiser is van mening dat verweerder te laat heeft gereageerd op zijn bezwaarschrift en dat de gemeente [plaats] inconsistent is. Zo heeft de gemeente geen boetes gegeven aan mensen die in de buurt verkeerd parkeerden of op laadpaalplekken hebben gestaan. De gemeente heeft andere buurtbewoners geen boetes opgelegd of deze boetes kwijtgescholden. Eiser zou graag zien dat de drie boetes vernietigd worden. Door de brand heeft hij naast de boetes ook kosten (o.a. voor vervangend vervoer) gemaakt. De gemeente heeft daarbij geen enkele coulance of hulp aangeboden, terwijl de gemeente – nu volgens eiser de veiligheid van de garage niet in orde was – deels aansprakelijk was. Inmiddels is het parkeerprobleem opgelost.
4. Verweerder beantwoordt de hiervoor onder 2 vermelde vraag bevestigend en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft alle betrokken vergunninghouders van de brand in de [garage] op de hoogte gebracht en een alternatief geboden. De vergunninghouders mochten in de parkeergarage [garage 1] parkeren. Deze ligt voor eiser op vier minuten meer lopen vanaf zijn woning dan de [garage] . Op de door eiser verzonden klachtenbrieven heeft verweerder gereageerd. De parkeervergunning van eiser geeft geen recht op een plaats met een laadpaal voor een elektrische auto. Eiser heeft er bewust voor gekozen om zijn auto in een zone te parkeren waar sprake is van betaald parkeren en waarvoor hij geen vergunning had. Nu eiser heeft geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te hebben voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Verweerder heeft één van de beide bezwaarschriften niet binnen het kalenderjaar afgedaan. Een uitspraak op bezwaar is echter niet nietig als gevolg van een late uitspraak. Eiser had verweerder in gebreke kunnen stellen, maar dat heeft hij niet gedaan. Verweerder betwist de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft niet uit coulance naheffingsaanslagen parkeerbelasting kwijtgescholden. Bij foutparkeerders en auto’s bij een laadpaal is ook geen sprake van gelijke gevallen. In deze laatste gevallen wordt een zogenoemde Mulderbon uitgedeeld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
5. Op grond van artikel 2 van de Verordening parkeerbelastingen van de gemeente [plaats] (hierna: de Verordening) wordt onder de naam ‘parkeerbelastingen’ de volgende belastingen geheven:
1. Een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
2. Een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aan gegeven plaats en wijze.
6. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336) is de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening niet verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de belasting als bedoeld in artikel 2, tweede lid, is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met een vergunning en is een parkeerder de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening verschuldigd.
7. Niet in geschil is dat eiser heeft geparkeerd op een parkeerplaats waar parkeerbelasting verschuldigd is, dat deze parkeerplaats gelegen is in een zone waar de parkeervergunning van eiser geen werking heeft en dat eiser de door hem verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. Dit betekent dat het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de door eiser geschetste omstandigheden heel vervelend voor eiser zijn geweest, doen deze niets af aan het belastbare feit. De geschiktheid van het door de Gemeente [plaats] aangeboden alternatief en de tijd en kosten die voor eiser gemoeid zijn geweest met de parkeersituatie zijn geen relevante omstandigheden voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting.
8. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt dat de gemeente [plaats] andere buurtbewoners uit coulance geen naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd als zij zonder te betalen parkeerden op een parkeerplaats waar parkeerbelasting was opgelegd, verkeerd (op de stoep) parkeerden of bij laadpaalplekken. Eiser heeft van deze stelling, die door verweerder is betwist, geen bewijs kunnen bijbrengen, zodat deze stelling niet aannemelijk is geworden. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, zal het ervoor gehouden moeten worden dat dit niet het geval is.
9. Verweerder erkent dat hij één van de uitspraken op bezwaar te laat heeft gedaan, maar voor de onderhavige zaak heeft dit geen gevolgen. De in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift is namelijk een termijn van orde. Dit betekent dat aan de overschrijding van die termijn geen gevolgen zijn verbonden.
10. Gelet op het vorenoverwogene zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd.
11. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.