ECLI:NL:RBNHO:2023:10070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
9957603 \ CV EXPL 22-3772
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van vliegtickets na annulering door vervoerder

In deze zaak hebben twee passagiers, vertegenwoordigd door mr. R. Bos van Aviclaim, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij PT Garuda Indonesia (Persero) Tbk, vertegenwoordigd door mr. M. Lustenhouwer, wegens de annulering van hun vlucht van Amsterdam naar Medan via Jakarta op 21 en 22 juni 2020. De passagiers vorderen restitutie van de ticketprijs van € 856,48, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, na de annulering van hun vlucht. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan, met het argument dat zij al aan D-Reizen, de reisorganisatie waarmee de passagiers de overeenkomst hadden gesloten, had terugbetaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de vervoerder, ondanks het ontbreken van een directe overeenkomst met de passagiers, gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter oordeelt dat de betaling aan D-Reizen niet als bevrijdend kan worden beschouwd, omdat er geen uitdrukkelijke machtiging aan D-Reizen is gegeven om de restitutie namens de passagiers te innen. De kantonrechter wijst de vordering van de passagiers toe en veroordeelt de vervoerder tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9957603 \ CV EXPL 22-3772
Uitspraakdatum: 9 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]
beiden wonende te [plaats]
eisers
hierna te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R. Bos (Aviclaim)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
PT Garuda Indonesia (Persero) Tbk (Garuda Indonesia)
gevestigd te Jakarta (Indonesië), mede kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 15 juni 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 17 juli 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met D-Reizen een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam via Jakarta (Indonesië) naar Medan (Indonesië) met de vluchtcombinatie GA89 en GA186 op 21 en 22 juni 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben restitutie van de door hen betaalde ticketprijs gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 856,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 dagen na de annulering van de vlucht, althans vanaf de datum van de ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 128,74 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen de ticketprijs van de ongebruikte vliegtickets te restitueren conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening tot een bedrag van € 856,48.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de vervoerder de vlucht heeft geannuleerd. Op grond van de Verordening hebben passagiers in geval van annulering in beginsel recht op terugbetaling van de ongebruikte vliegtickets of een alternatieve vlucht naar de eindbestemming. Ter beoordeling staat de vraag of de passagiers terugbetaling van de door hen aan DReizen betaalde ticketprijs van de vervoerder kunnen vorderen, hoewel de vervoerder dit bedrag al heeft gerestitueerd aan D-Reizen.
De onderlinge contractuele verhoudingen tussen de vervoerder, D-Reizen en de passagiers
4.3.
De vervoerder heeft uitgebreid gemotiveerd dat er geen vervoersovereenkomst tot stand is gekomen tussen de passagiers en de vervoerder. Het voorgaande leidt er echter niet toe dat de vervoerder niet gehouden is tot terugbetaling van de ticketprijs aan de passagiers. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
4.4.
Ingevolge artikel 3 lid 5 van de Verordening wordt de luchtvaartmaatschappij die geen overeenkomst heeft met de passagiers, geacht de activiteiten die hij uitvoert en die onder de Verordening vallen te doen namens de persoon die wel een overeenkomst heeft met de passagiers. Bovendien is in overweging 7 van de Verordening - kort gezegd - opgenomen dat de verplichtingen uit de Verordening rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Overweging 13 bepaalt vervolgens dat passagiers van wie de vlucht geannuleerd wordt, hun tickets terugbetaald moeten kunnen krijgen. Volgens artikel 8, lid 1, onder a) van de Verordening, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, onder a), van de Verordening, dient de luchtvaartmaatschappij in geval van annulering van een vlucht de betrokken passagiers bijstand te bieden die daarin bestaat dat hen de terugbetaling van hun ticket tegen de prijs waarvoor het gekocht was, wordt aangeboden, dan wel een andere vlucht onder vergelijkbare vervoersvoorwaarden naar hun eindbestemming bij de eerste gelegenheid. Dit alles tezamen genomen en in onderling verband bezien, kan slechts tot de conclusie leiden dat niet van belang is of er (rechtstreeks) een contract is gesloten met de luchtvaartmaatschappij of dat de vlucht met tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen is geboekt. De luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert (althans voornemens is uit te voeren) blijft er in beginsel voor verantwoordelijk dat bij annulering van de vlucht de keuze tussen omboeking en terugbetaling aan de passagiers wordt gelaten en, indien de passagiers kiezen voor terugbetaling, dat de ticketprijs rechtstreeks aan de passagiers wordt terugbetaald.
Is er sprake van bevrijdende betaling?
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat hij reeds aan zijn verplichtingen uit hoofde van de Verordening heeft voldaan door de prijs van de ongebruikte vliegtickets aan zijn contractuele wederpartij, D-Reizen, terug te betalen. Deze betaling moet volgens de vervoerder als bevrijdend worden gezien.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat geen sprake kan zijn van een bevrijdende betaling wanneer de vervoerder de ticketprijs niet heeft betaald uit hoofde van uit de Verordening voortvloeiende verplichtingen. Verder kan uit de omstandigheid dat de passagiers D-Reizen hebben ingeschakeld als vertegenwoordiger om vluchten voor hen te boeken, niet zonder meer, zoals de vervoerder aanvoert, worden afgeleid dat de passagiers D-Reizen óók hebben gemachtigd om op te treden als vertegenwoordiger om bij annulering van de vluchten de ticketkosten voor hen gerestitueerd te krijgen. Daarvoor zullen aanvullende feiten en omstandigheden vast moeten komen staan, die daarop wijzen. Er kan slechts bevrijdend worden betaald aan een derde, zoals een reisagent, indien sprake is van een ‘uitdrukkelijke machtiging’ aan deze derde om de restitutie namens de passagiers te innen. Hiervan is niet gebleken. Artikel 9 van de door D-Reizen gehanteerde algemene voorwaarden, waarnaar de vervoerder heeft verwezen, kan in dit verband niet als uitdrukkelijke toestemming worden aangemerkt. De stelling van de vervoerder dat de passagiers pas na het faillissement van
D-Reizen contact hebben gezocht met de vervoerder maakt het voorgaande niet anders.
4.7.
Voor zover de vervoerder een beroep heeft gedaan op het bestaan van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van D-Reizen, is de kantonrechter van oordeel dat de vervoerder onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan hij heeft aangenomen en mocht aannemen dat D-Reizen bevoegd was om de betaling namens de passagiers in ontvangst te nemen. De vervoerder heeft simpelweg terugbetaald aan degene van wie zij betaling had ontvangen. Al met al kan van bevrijdende betaling geen sprake zijn.
4.8. Volgens de vervoerder is dit een onredelijke uitkomst, omdat hij dan tweemaal zou zijn gehouden de ticketkosten te voldoen: éénmaal rechtstreeks aan de te vervoeren passagiers en éénmaal aan de contractuele wederpartij. Dit levert de passagiers een ongerechtvaardigd voordeel op en is in strijd met de doelstellingen van de Verordening.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat de Verordening autonoom moet worden uitgelegd. De bedoeling van de Verordening is om een hoge en effectieve mate van bescherming van de rechten van passagiers te realiseren.
4.9.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de kantonrechter in haar eerdere vonnissen heeft miskend dat de Verordening ook als doel heeft ‘
het evenwicht tussen de belangen van passagiers en die van luchtvaartmaatschappijen te waarborgen’en dat de Verordening niet beoogt in te grijpen in contractuele verhoudingen. De kantonrechter overweegt op dat punt als volgt. Het feit dat in het geval van een annulering verplichtingen rusten op de luchtvaartmaatschappij die voornemens was de vlucht uit te voeren draagt bij aan een effectieve toepassing van de Verordening. De passagiers kunnen als ‘centraal aanspreekpunt’ terecht bij de vervoerder en de vervoerder kan dan in een voorkomend geval onder het toepasselijke recht regres nemen op andere (rechts)personen.
4.10.
Ten aanzien van het betoog van de vervoerder dat artikel 13 van de Verordening in het onderhavige geval geen grondslag biedt voor regres overweegt de kantonrechter als volgt. Het klopt dat de vervoerder zijn betaling vanwege de ontbinding van de overeenkomst met D-Reizen, niet kan terugvorderen op grond van artikel 13 van de Verordening. Die betaling heeft immers niks met de Verordening te maken en betreft een ongedaanmakingsverplichting van de vervoerder. Wél kan de vervoerder de restitutie die hij aan de passagiers op grond van de Verordening betaalt, terugvorderen van D-Reizen. D-Reizen had het geld dat zij heeft ontvangen van de vervoerder moeten terugbetalen aan de passagiers. In dit geval is D-Reizen echter ‘op het geld blijven zitten’. Indien D-Reizen wel aan haar terugbetalingsverplichting had voldaan, hadden de passagiers niet nog een keer bij de vervoerder kunnen aankloppen. Er is dus geen sprake van een ‘dubbele betaling’, maar van risico overheveling. Het is aan de vervoerder om, als luchtvaartmaatschappij die voornemens was om de vlucht uit te voeren, de restitutie ‘voor te schieten’. Hij kan dan vervolgens, in plaats van de passagiers, het geld bij D-Reizen terugvorderen. Het is niet onredelijk dat de financiële lasten in de eerste plaats worden gedragen door luchtvaartmaatschappijen, waaraan de betrokken passagiers zijn gebonden door een vervoerscontract dat hun recht geeft op een vlucht die niet geannuleerd of vertraagd zou mogen zijn. Dat in het onderhavige geval D-Reizen failliet is gegaan en mogelijk geen verhaal biedt, laat het voorgaande onverlet (zie de conclusie van de P-G bij de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:PHR:2020:268).
4.11.
De vervoerder heeft verder nog aangevoerd dat de betaling aan de passagiers non-compensatoir en daarmee in strijd met het Verdrag van Montreal is. Dit verweer slaagt niet. De kantonrechter overweegt daartoe dat de betaling aan de passagiers, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet valt aan te merken als “schadevergoeding” in de zin van voornoemd verdrag.
4.12.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De wettelijke rente over het toewijsbare bedrag zal worden toegewezen vanaf 24 mei 2022, zijnde de dag nadat de termijn van 14 dagen in de sommatiebrief van de gemachtigde van de passagiers van 9 mei 2022 is verstreken.
4.13.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist.
De passagiers hebben hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.14.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.15.
De kantonrechter merkt ten slotte nog op dat zij voorbij is gegaan aan het verzoek van de gemachtigde van de passagiers om de zaak aan te houden totdat het hof Amsterdam in vergelijkbare zaken uitspraak heeft gedaan. Reden hiervoor is dat, naar de kantonrechter heeft begrepen, die zaken nog niet afgeconcludeerd zijn en het op dit moment volstrekt onduidelijk is op welke termijn arrest te verwachten is.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 856,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 396‬,00 (€ 132,00 x 3);
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66‬,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter