ECLI:NL:PHR:2020:268

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
19/02371
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op sieraden en de beoordeling van eigendom in het kader van beklag ex art. 552a Sv

In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tegen het beslag op sieraden die onder een ander dan de klaagster zijn gelegd. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 12 april 2019 het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard. De klaagster, geboren in 1984, heeft tegen deze beslissing cassatie ingesteld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie aangegeven dat de rechtbank in haar beoordeling niet duidelijk heeft gemaakt op welke grondslag het beslag is gelegd. Dit is van belang voor de beoordeling van het klaagschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sieraden aan de klaagster toebehoren, maar heeft niet onderzocht of de situatie van artikel 94a lid 4 of 5 Sv zich voordoet. De Procureur-Generaal stelt voor om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te verwijzen. De zaak is van belang omdat het gaat om de vraag of het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de sieraden aan de klaagster, die wordt verdacht van witwassen en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft niet voldoende onderzocht of de klaagster als rechthebbende van de sieraden kan worden aangemerkt, wat essentieel is voor de beslissing over het klaagschrift.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/02371 B
Zitting24 maart 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de klaagster.

1.Inleiding

1.1.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 12 april 2019 het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot teruggave aan haar van sieraden die onder een ander in beslag zijn genomen, ongegrond verklaard.
1.2.
Uit namens mij ambtshalve ingewonnen inlichtingen blijkt dat het beslag nog niet is opgeheven. Er liggen inmiddels in de strafzaken tegen [betrokkene 1] en klaagster wel vonnissen in eerste aanleg. [1] In beide zaken is geen beslissing genomen over de teruggave van de sieraden. Klaagster heeft tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep ingesteld.
1.3.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2.Het middel

2.1.
Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het beklag voor zover dat betrekking heeft op de sieraden vermeld in de beschikking van de rechtbank onder a. tot en met f. Deze sieraden zijn onder de ex-partner van klaagster, [betrokkene 1] , in beslag genomen.
2.2.
Het klaagschrift is op 29 maart 2019 in raadkamer behandeld. De raadsvrouw van de belanghebbende [betrokkene 1] heeft in dat kader medegedeeld dat een deel van de inbeslaggenomen sieraden (overeenkomend met de sieraden die de rechtbank onder a. tot en met f. in de beschikking heeft opgenomen) toebehoort aan de klaagster. [2]
2.3.
Verder is blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 29 maart 2019 door de officier van justitie het volgende aangevoerd:
“Klaagster [klaagster] en belanghebbende [betrokkene 1] zijn gedagvaard voor de zitting van 23 april 2019. In die zaak is witwassen en het voorhanden hebben van een aantal wapens ten laste gelegd. Vandaag in raadkamer is niet duidelijk geworden wie de eigenaar van de sieraden is. Formeel zijn de sieraden in beslag genomen onder [betrokkene 1] . [betrokkene 1] stelt vandaag wederom, met uitzondering van aantal sieraden, dat de sieraden van hem zijn. [betrokkene 1] heeft gemotiveerd aangegeven waarom de sieraden aan hem toebehoren. De sieraden zijn aangekocht ten behoeve van de verkoop. Klaagster heeft de sieraden mogen dragen als reclameobject. Ook vandaag in raadkamer blijft onduidelijk wie de eigenaar is van de sieraden. De raadsman van klaagster stelt dat de sieraden van klaagster zijn, omdat het voornamelijk om damessieraden gaat. [betrokkene 1] is echter van mening dat deze damessieraden handelsvoorraad zijn en dat de Rolex een herenhorloge is. Nu onduidelijk is aan wie de sieraden toebehoren, wil ik u primair vragen het klaagschrift ongegrond te verklaren, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de sieraden verbeurd worden verklaard dan wel dat er een geldboete van de vijfde categorie of ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zal door het Openbaar Ministerie verbeurdverklaring van de sieraden worden gevraagd. Voorafgaand aan de behandeling van het klaagschrift in raadkamer is er contact geweest tussen de raadsvrouw van [betrokkene 1] en het Openbaar Ministerie. De raadsvrouw heeft gevraagd of de sieraden in het kader van een zekerheidsstelling aan [betrokkene 1] konden worden teruggegeven. In juli 2018 heeft het eerste contact plaatsgevonden. Toen kon [betrokkene 1] geen concreet bedrag noemen waarvoor zekerheid kon worden gesteld. De partijen zijn in december 2018 dan ook uit elkaar gegaan. Nu er discussie bestaat over de eigendom van de sieraden, is het voor het Openbaar Ministerie heel moeilijk om een zekerheidsstelling met [betrokkene 1] overeen te komen. Nu het onduidelijk is aan wie die sieraden toebehoren, wil ik u vragen het klaagschrift ongegrond te verklaren. Mocht u van mening zijn dat een deel van de sieraden aan klaagster toebehoren, dan wil ik u vragen het klaagschrift deels gegrond te verklaren. Het Openbaar Ministerie rest dan niets anders dan conservatoir beslag op deze sieraden te leggen ten laste van klaagster.”
2.4.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 14 december 2016 gelegde beslag op de volgende sieraden:
a. 1 goudkleurig oorringetje (A.04.01.008);
b. zilverkleurige ring in kruisvorm (A. 13.04.005);
c. 2 zilverkleurige oorstekers (A.13.04.015);
d. 2 zilverkleurige oorstekers (A. 13.04.017);
e. 2 zilverkleurige oorstekers (A. 13.04.018);
f. zilverkleurige hanger in grote open hartvorm (A. 13.04.021 );
(…)
en de teruggave daarvan aan klaagster.
(…)
Op 29 maart 2019 is het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. (…) De raadsvrouw van belanghebbende [betrokkene 1] heeft in raadkamer aangegeven dat de sieraden genoemd onder a tot en met f aan klaagster toebehoren. De raadsman van klaagster heeft in raadkamer verzocht om teruggave van alle sieraden aan klaagster, nu onder andere middels foto’s kan worden onderbouwd dat de sieraden aan klaagster toebehoren. De officier van justitie verzet zich tegen gegrondverklaring van het klaagschrift, nu onduidelijk is aan wie de sieraden toebehoren. Voorts heeft de officier van justitie aangegeven dat te zijner tijd ter terechtzitting verbeurdverklaring van voornoemde sieraden gevorderd zal gaan worden dan wel dat er een geldboete van de vijfde categorie of een ontnemingsvordering aan klaagster zal worden opgelegd.
Beoordeling
(…)
De rechter stelt vast dat voor de beoordeling van het klaagschrift, de vraag dient te worden beantwoord of buiten redelijke twijfel is dat klaagster als rechthebbende van voornoemde sieraden kan worden aangemerkt. (…)
De rechter is (…), gelet op het standpunt van de raadsman van klaagster en de raadsvrouw van de belanghebbende [betrokkene 1] , van oordeel dat klaagster ten aanzien van de sieraden genoemd onder a tot en met f wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij als rechthebbende van deze sieraden kan worden aangemerkt. Voorts is de rechter van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag hierop. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat klaagster wordt verdacht van witwassen en het voorhanden hebben van wapens. Klaagster heeft geen aankoopbescheiden of bankbescheiden overgelegd waaruit blijkt dat zij deze sieraden heeft aangeschaft. Gelet hierop acht de rechter het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen sieraden verbeurd zal verklaren dan wel dat er een geldboete van de vijfde categorie of een ontnemingsvordering aan klaagster zal worden opgelegd. De rechter zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.”
2.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de rechtbank in het midden heeft gelaten wat de aard van het gelegde beslag is. De steller van het middel gaat daarom voor twee ankers liggen.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van beslag op grond van art. 94 Sv, klaagt het middel dat de rechtbank het klaagschrift ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Volgens de steller van het middel had de rechtbank het beklag gegrond dienen te verklaren ten aanzien van de onder a tot en met f genoemde sieraden gelet op het verzoek van de officier van justitie om het klaagschrift deels gegrond te verklaren als de rechtbank van mening zou zijn dat een deel van de sieraden aan klaagster toebehoort.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van beslag op grond van art. 94a Sv, klaagt het middel dat de rechtbank geen onderzoek heeft gedaan of de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv zich in deze zaak voordoet.
2.6.
Ik stel voorop dat, om de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren, ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk dient te zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt of liggen. [3] In de bestreden beschikking heeft de rechtbank echter niet vastgesteld wat de grondslag van het beslag is. [4] Door vervolgens te overwegen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen sieraden verbeurd zal verklaren dan wel dat er een geldboete van de vijfde categorie of een ontnemingsvordering aan klaagster zal worden opgelegd, heeft de rechtbank in het midden gelaten of het beslag op de sieraden onder [betrokkene 1] is gelegd op grond van art. 94 Sv of art. 94a Sv of op grond van beide bepalingen. [5]
2.7.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag geldt dat in een geval als het onderhavige, waarin de desbetreffende sieraden onder een ander dan de klaagster in beslag zijn genomen, de rechtbank als maatstaf voor de beoordeling van het klaagschrift moet aanleggen (a) of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nodig maakt en, zo nee, (b) of de klaagster die stelt rechthebbende te zijn van de sieraden, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende daarop kan worden aangemerkt. [6] Geeft het openbaar ministerie bij de behandeling van het beklag echter te kennen van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, dan moet de rechter op het klaagschrift beslissen zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden. [7]
2.8.
In deze zaak heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht het klaagschrift deels gegrond te verklaren indien zij oordeelt dat een deel van de sieraden aan klaagster toebehoort. Dit verzoek van de officier van justitie kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat in de visie van het openbaar ministerie het belang van strafvordering het voortduren van het beslag op de sieraden onder [betrokkene 1] niet nodig maakt indien de sieraden toebehoren aan klaagster. Daarbij neem ik in aanmerking dat de vraag aan wie de sieraden toebehoren ook van belang is voor de beoordeling of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de sieraden zal bevelen en daarmee voor de beoordeling of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag nodig maakt. [8]
2.9.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de onder a. tot en met f. genoemde sieraden aan klaagster toebehoren. Het stond de rechtbank daarmee gelet op het verzoek van de officier van justitie niet meer vrij om te beoordelen of er nog een belang van strafvordering was, dat zich tegen teruggave verzet. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen sieraden verbeurd zal verklaren. Daarover klaagt het middel terecht.
2.10.
Voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag geldt dat in een geval als het onderhavige, waarin de desbetreffende sieraden onder een ander dan de klaagster in beslag zijn genomen, de rechter als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. [9] Indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 lid, Sv, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde. [10]
2.11.
In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat de onder a. tot en met f. genoemde sieraden aan de klaagster toebehoren, waarmee het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als eigenaar van deze sieraden moet worden aangemerkt. Uit de overweging van de rechtbank blijkt echter niet dat zij heeft onderzocht of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet. Daarover klaagt het middel terecht, zodat het middel ook in zoverre slaagt.

3.Conclusie

3.1.
Het middel slaagt.
3.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Respectievelijk rechtbank Oost-Brabant 7 mei 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2554, en rechtbank Oost-Brabant 7 mei 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2553.
2.Zie paragraaf 4.1 van de aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer gehechte pleitnotities van mr. K. van der Willigen.
3.Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2008:BL2823, NJ 2010/654, m.nt Mevis, rov. 2.7.
4.Uit de stukken van het geding valt de grondslag ook niet zonder meer af te leiden. Aannemelijk is dat er conservatoir beslag is gelegd onder [betrokkene 1] , maar de lijst van inbeslaggenomen goederen vermeldt geen grondslag.
5.Vgl. HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6978.
6.Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m.nt. Mevis.
7.Vgl. HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3424.
8.Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2016:611, onder 3.4) voorafgaand aan HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1452.
9.Vgl. HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:613.
10.Vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5407.