ECLI:NL:RBNHO:2023:10162

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/15/339130 / HA ZA 23-247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gedeeltelijke vernietiging van een echtscheidingsconvenant en verrekening van overgespaarde inkomsten

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-echtgenoten. De eiseres vorderde gedeeltelijke vernietiging van een echtscheidingsconvenant op basis van artikel 3:196 lid 1 BW, omdat zij meende benadeeld te zijn voor meer dan een vierde. Daarnaast vorderde zij verrekening van overgespaarde inkomsten op grond van huwelijkse voorwaarden, zoals vastgelegd in artikel 1:141 BW. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat de vordering tot vernietiging was vervallen op grond van artikel 3:200 BW, omdat de verdeling op 9 oktober 2019 tot stand was gekomen en de eiseres haar vordering pas in oktober 2022 had ingediend.

De rechtbank oordeelde dat de vordering tot vernietiging van de verdeling was vervallen, omdat deze niet binnen de termijn van drie jaar na de ondertekening van het convenant was ingediend. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiseres op dwaling, omdat zij onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat zij was misleid door de echtscheidingsbemiddelaar. De rechtbank concludeerde dat de overeengekomen kwijting in het convenant in stand bleef en dat de vorderingen tot verrekening eveneens werden afgewezen. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/339130 / HA ZA 23-247
Vonnis van 11 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1],
eiseres,
advocaat mr. G.D.J. Zaalberg te Ursem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
De zaak in het kort
Partijen zijn ex-echtgenoten. [eiseres] vordert (gedeeltelijke) vernietiging van het echtscheidingsconvenant op grond van artikel 3:196 lid 1 BW (benadeling voor meer dan een vierde) en verrekening van de overgespaarde inkomsten op grond van het ingevolge de huwelijkse voorwaarden gemaakte verrekenbeding (op de voet van artikel 1:141 BW). [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot vernietiging van de overeengekomen verdeling/verrekening in het convenant is vervallen (artikel 3:200 BW). Voor zover de vordering tot vernietiging uitsluitend beoogt de overeengekomen kwijting in het convenant aan te tasten op grond van dwaling, wijst de rechtbank die vordering bij gebrek aan onderbouwing af. De rechtbank wijst ook de vordering tot verrekening af. De overeengekomen kwijting in het convenant staat aan verrekening in de weg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juni 2023,
  • de mondelinge behandeling van 5 september 2023, waarbij [gedaagde] gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan de griffier voor het overige aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 17 februari 1993 met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:

Artikel 1
Er zal tussen de echtgenoten geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
Artikel 5
1.
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen (…) worden voldaan uit de netto-inkomstem uit arbeid van de echtgenoten, naar evenredigheid daarvan; (…)
2.
Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.
3.
Onder netto-inkomsten uit arbeid wordt verstaan de inkomsten uit arbeid na aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
Indien de totaal verschuldigde belasting op inkomen mede omvat inkomstenbestanddelen, niet begrepen onder de inkomsten uit arbeid, wordt de door deze inkomstenbestanddelen meer verschuldigde belasting niet in de aftrek begrepen.
Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belasting op inkomen en de over het vermogen verschuldigde belasting op vermogen.
(…)
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.
Indien de echtgenoten over en weer een vordering op elkaar krijgen worden de vorderingen gecompenseerd tot het bedrag van de kleinste vordering.
Indien aan een echtgenoot langs andere weg iets ten goede komt of is gekomen van het overblijvende van de netto-inkomsten uit arbeid van de andere echtgenoot, wordt zijn vordering dienovereenkomstig verminderd.”
2.3.
Op het moment van het passeren van de huwelijkse voorwaarden waren partijen in loondienst bij [bedrijf 2] B.V., het bedrijf van de vader van [gedaagde] (verder ‘het [bedrijf 2]’).
2.4.
In 2004 heeft [gedaagde] de besloten vennootschap Holding [bedrijf 1] B.V. (verder ‘de holding’) opgericht met het oog op de bedrijfsopvolging door [gedaagde] van zijn vader. De aandelen van de holding zijn volgestort met geleend geld van de vennootschap Beheermaatschappij [gedaagde] B.V., een vennootschap van de vader van [gedaagde]. Deze lening is niet terugbetaald.
2.5.
Op 14 december 2016 heeft er een overdracht van aandelen plaatsgevonden van Beheermaatschappij [gedaagde] B.V. naar de holding. Hierdoor kreeg de holding een rechtstreeks belang van 95% in het [bedrijf 2]. [gedaagde] werd toen (indirect) directeur grootaandeelhouder van het [bedrijf 2], aan welke functie zijn inkomen is aangepast.
2.6.
Bij beschikking van 11 december 2019 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 20 december 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding in onderling overleg geregeld, onder begeleiding van echtscheidingsbemiddelaar de heer [betrokkene] (verder ‘[betrokkene]’). De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een echtscheidingsconvenant van 9 oktober 2019 (verder ‘het convenant’). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 3. HUISVESTING MAN EN VROUW
3.1
De woning aan aan de [adres], [postcode] te [plaats 2] Gemeente [plaats 2]-[plaats 1] is geregistreerd op naam van de man en valt toe aan de man evenals de financiering op de woning en wordt dus niet in de verdeling van de gemeenschap betrokken.
(…)
3.2
Ingebracht privé-vermogen door de vrouw.
In de Huwelijkse Voorwaarden is een verrekenbeding opgenomen en partijen hebben op grond hiervan een indicatie gemaakt en berekend van de overgespaarde inkomsten die verrekend dienen te worden en inbreng van privé-vermogen door de vrouw.
Partijen hebben vastgesteld dat de vrouw in het verleden tijdens het huwelijk regelmatig gelden heeft ingebracht in de gemeenschap vanuit haar privé-vermogen. Hierbij heeft zij tevens vanuit haar privé-vermogen bijgedragen aan de verbouwing van het woonhuis dat eigendom is van de man. Men gaat hier uit van de beleggingsleer. Partijen hebben een indicatie gemaakt en zijn tot overeenstemming gekomen over het bedrag. Vanuit het gestelde heeft de vrouw recht op een totaalbedrag van € 65.000,00 te betalen door de man. De man zal dit bedrag betalen als de vrouw hierom verzoekt binnen een termijn van een maand, bijvoorbeeld om haar nieuwe woning in te kunnen richten of aan te kunnen kopen.
Artikel 4. VERDELING VAN DE HUWELIJKSGEMEENSCHAP
4.1
De partijen gaan hierbij over tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in artikel 4.2 genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde. Partijen verklaren door ondertekening van dit convenant dat hen geen andere gemeenschappelijke te verdelen zaken bekend zijn dan de in dit convenant genoemde.
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden en algehele uitsluiting.
(…)
4.4
Eindafrekening
De man dient aan de vrouw te betalen een bedrag van € 65.000,00 die de vrouw tijdens het huwelijk vanuit haar privé-vermogen heeft ingebracht (zie art. 3.2). Verder worden de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen gelijkelijk verdeeld.
Ter beëindiging van eventuele onzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de bedeling komen partijen overeen dat indien het gestelde in dit convenant wordt gevolgd partijen niets meer aan elkaar zijn verschuldigd en hierbij alles is verrekend.
(…)
Artikel 6. KWIJTING EN VRIJWARING
6.1
De partijen verklaren hierbij dat zij hun huwelijkse gemeenschap met inachtneming van de gestelde huwelijkse voorwaarden en maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. Dit geldt tevens voor eventueel in onderling overleg gemaakte verrekenbedingen zodat zij ook uit dien hoofde niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar terzake over en weer finale kwijting te verlenen.
6.2
Indien er sprake is van onverdeelde nalatenschappen en/of schenkingen, worden deze niet bij de verdeling betrokken en uitdrukkelijk uitgesloten, voor zover die nalatenschappen voor verdeling vatbaar zouden zijn en niet reeds onder gewoon voorbehoud de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen aan ieder der partijen toevallen.”
2.8.
[eiseres] heeft het bedrag van € 65.000 van [gedaagde] ontvangen.
2.9.
Bij brief van 24 oktober 2022 aan [gedaagde] heeft [eiseres] de vernietiging van het convenant ingeroepen op basis van dwaling.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de rechtbank bij tussenvonnis [gedaagde] te bevelen om de in de dagvaarding onder punt 65 onder a tot en met j genoemde stukken over te leggen binnen een door de rechtbank te bepalen termijn en voorts bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
de partiële vernietiging uit te spreken van het echtscheidingsconvenant, te weten het bepaalde in artikel 4.1, het bepaalde onder het tussenkopje ‘Eindafrekening’ en het bepaalde in artikel 6 (‘Kwijting en vrijwaring’) van het convenant;
het tijdens het huwelijk in zijn totaliteit overgespaarde inkomen vast te stellen op een bedrag van € 1.000.000 of zoveel minder als de rechtbank in goede justitie vaststelt;
[gedaagde] te veroordelen tot voldoening aan [eiseres] van het aldus vastgestelde bedrag van het overgespaarde inkomen, binnen veertien dagen na het vonnis;
Subsidiair
de partiële vernietiging uit te spreken van het echtscheidingsconvenant, te weten het bepaalde in artikel 4.1, het bepaalde onder het tussenkopje ‘Eindafrekening’ en het bepaalde in artikel 6 (‘Kwijting en vrijwaring’) van het convenant;
het tijdens het huwelijk in zijn totaliteit overgespaarde inkomen vast te stellen op een bedrag van € 1.000.000 of zoveel minder als de rechtbank in goede justitie vaststelt;
het bedrag van het overgespaarde netto inkomen te verdelen bij helfte, met inachtneming van het bedrag dat ingevolge het convenant reeds aan [eiseres] ten goede is gekomen en [gedaagde] te veroordelen tot het voldoen aan [eiseres] van een bedrag van (€ 500.000 -/- € 65.000 =) € 435.000 of zoveel hoger of lager als de rechtbank gerechtvaardigd acht, binnen veertien dagen na het vonnis,
en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] moet [eiseres] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen althans moeten haar vorderingen worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert onder 1 (zowel primair als subsidiair) gedeeltelijke vernietiging van het convenant op grond van artikel 3:196 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [eiseres] vordert onder 2 en 3 verrekening van de tijdens het huwelijk overgespaarde, niet verrekende, inkomsten op de voet van artikel 1:141 BW op de door haar (primair/subsidiair) voorgestelde wijze. [eiseres] voert aan dat zij – door toedoen van onder meer [gedaagde] en de door hem aangedragen echtscheidingsbemiddelaar [betrokkene] – over de juiste toepassing van het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld (artikel 3:196 lid 1 BW). Voor zover vereist beroept [eiseres] zich op het bepaalde in artikel 6:228 BW. Volgens [eiseres] zijn ten onrechte (kort gezegd) (i) de niet-uitgekeerde ondernemingswinsten van [gedaagde], (ii) de betalingen ter financiering van de woningen van [gedaagde] en het rendement daarop alsmede (iii) de investering in het beleggingsproduct bij Care IS niet in de verdeling/verrekening betrokken en dienen partijen alsnog tot verrekening hiervan over te gaan.
Gedeeltelijke vernietiging van het convenant?
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de rechtsvordering van [eiseres] tot vernietiging van de verdeling is vervallen op grond van het bepaalde in artikel 3:200 BW.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van [gedaagde] slaagt en licht dit als volgt toe.
4.4.
Ingevolge artikel 3:200 BW vervalt een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling door verloop van drie jaren na de verdeling. De vervaltermijn begint te lopen op het tijdstip dat de overeenkomst tot verdeling tot stand komt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de verdeling op 9 oktober 2019 tot stand is gekomen, omdat partijen op die datum het convenant hebben ondertekend. Nu [eiseres] hiertegen geen verweer heeft gevoerd, gaat de rechtbank van deze ingangsdatum uit. Dit betekent dat [eiseres] haar vordering tot vernietiging niet binnen drie jaren na deze datum en derhalve te laat heeft ingesteld. Immers, [eiseres] heeft pas bij brief van 24 oktober 2022 de vernietiging van de verdeling zoals overeengekomen in het convenant ingeroepen. Dit brengt met zich dat de vordering tot vernietiging van de verdeling in het convenant is vervallen.
4.5.
Voor zover [eiseres] ter zitting heeft aangevoerd, dat de vervaltermijn van artikel 3:200 BW in deze zaak niet van toepassing is omdat het hier niet gaat om de verdeling van een gemeenschap (zoals geregeld in Boek 3 BW) maar om een vordering tot verrekening van een niet nagekomen verrekenverplichting (zoals geregeld in Boek 1 BW) verwerpt de rechtbank dat betoog. Artikel 3:200 BW is immers van overeenkomstige toepassing verklaard op verrekenbedingen (artikel 1:135 lid 2 BW).
4.6.
Aan beantwoording van de vraag of [eiseres] heeft gedwaald over de verdeling/verrekening als bedoeld in artikel 3:196 lid 1 BW, komt de rechtbank bij deze stand van zaken dus niet toe. Verder geldt dat het beroep op de algemene dwalingsregeling van artikel 6:228 BW strandt op grond van het bepaalde in artikel 3:199 BW. In dat artikel staat (namelijk) dat op een verdeling de artikelen 228-230 van Boek 6 niet van toepassing zijn.
4.7.
Voor zover [eiseres] met haar vordering onder 1 (primair/subsidiair) uitsluitend heeft bedoeld de in het convenant overeengekomen kwijting te vernietigen op grond van dwaling ex artikel 6:228 lid 1 BW (en niet de verdeling/verrekening in het convenant aan te tasten), geldt dat de rechtbank – zonder toelichting, die ontbreekt – niet vermag in te zien hoe [eiseres] die dwaling construeert. De enkele stelling dat zij ten onrechte heeft vertrouwd op de mededelingen van echtscheidingsbemiddelaar [betrokkene] dat sprake was van ‘koude uitsluiting’ en ‘zij nergens recht op had’, is hiertoe niet voldoende, reeds omdat [betrokkene] niet als ‘wederpartij’ bij het convenant kan worden aangemerkt. Het had op de weg van [eiseres] gelegen, zeker in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde], hierover (nadere) concrete stellingen te betrekken. Dit heeft [eiseres] niet gedaan.
4.8.
De slotsom is dat het convenant in stand blijft. De rechtbank zal [eiseres] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering onder 1 (primair en subsidiair). De rechtbank zal deze vordering voor zover vereist – namelijk voor zover de vordering (uitsluitend) moet worden begrepen als weergegeven onder 4.7. – afwijzen.
Vordering op grond van artikel 1:141 BW
4.9.
[eiseres] vordert onder 2 en 3, als gezegd, verrekening van de tijdens het huwelijk overgespaarde, niet verrekende, inkomsten op de door haar (primair/subsidiair) voorgestelde wijze. [eiseres] wijst in dit verband naar de artikelen 5 en 8 van de huwelijkse voorwaarden en (onder meer) op artikel 1:141 BW. Volgens [eiseres] zijn ten onrechte (i) de niet-uitgekeerde ondernemingswinsten van [gedaagde], (ii) de betalingen ter financiering van de woningen van [gedaagde] en het rendement daarop alsmede (iii) de investering in het beleggingsproduct bij Care IS niet in de verdeling/verrekening betrokken en dienen partijen alsnog tot verrekening hiervan over te gaan.
4.10.
[gedaagde] voert hiertegen ten eerste aan dat partijen elkaar in artikel 6.1 van het convenant finale kwijting hebben verleend. De slotzin luidt als volgt:
‘Dit geldt tevens voor eventueel in onderling overleg gemaakte verrekenbedingen zodat zij ook uit dien hoofde niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar terzake over en weer finale kwijting te verlenen’. Hieraan kan geen andere uitleg worden gegeven dan dat partijen hiermee tevens elke vorm van nadere verrekening verder hebben uitgesloten. Daarmee valt een nadere vordering tot verrekening ook onder deze kwijtingsbepaling en kan dus niet nadien alsnog een verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden worden gevorderd, aldus [gedaagde].
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op de overeengekomen finale kwijting slaagt. Zoals hierboven al is geoordeeld (onder 4.7) heeft [eiseres] haar beroep op dwaling onvoldoende onderbouwd. [eiseres] heeft tegenover de uitleg die [gedaagde] aan het kwijtingsbeding geeft, geen andere (andersluidende) uitleg gesteld. De rechtbank volgt daarom [gedaagde] in zijn uitleg van het kwijtingsbeding. Dit leidt ertoe dat de vorderingen onder 2 en 3 (primair/subsidiair) op de overeengekomen finale kwijting stranden.
4.12.
Gelet op de omstandigheid dat [eiseres] in het bijzonder groot belang hecht aan post (i) merkt de rechtbank daarover ten overvloede nog het volgende op. [eiseres] vordert verrekening van niet-uitgekeerde ondernemingswinsten van de vennootschappen waarvan [gedaagde] direct of indirect grootaandeelhouder is (te weten: het [bedrijf 2] en de holding). Volgens [eiseres] hebben partijen met het verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden (artikel 5 lid 2) bedoeld om de tijdens het huwelijk opgebouwde winst uit onderneming, in welke rechtsvorm die onderneming ook wordt gedreven, in de verrekening te betrekken. Dit volgt volgens [eiseres] expliciet uit de bewoordingen in het beding
‘winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep of bedrijf’. Het bepaalde in artikel 1:141 lid 4 BW is dan ook in dit geval van toepassing.
4.13.
[gedaagde] heeft (uitvoerig gemotiveerd) betwist dat partijen een verrekenbeding zijn overeengekomen dat ook ondernemingswinsten bevat, zoals artikel 1:141 lid 4 BW vereist. Volgens [gedaagde] volgt uit de bewoordingen van het verrekenbeding dat partijen het inkomensbegrip hebben beperkt tot inkomsten uit arbeid. Dit sluit volgens [gedaagde] ook aan bij de bedoeling van partijen om een onderneming buiten het te verrekenen vermogen te houden. Hij wijst er in dat verband op dat het bij het aangaan van het huwelijk al bekend was dat hij te zijner tijd het [bedrijf 2] van zijn vader zou overnemen. Hadden partijen een andere bedoeling gehad dan had het op de weg van partijen gelegen om in dat geval het inkomensbegrip ruimer te omschrijven om daarmee te bewerkstelligen dat ook eventuele ondernemingswinsten na overname door [gedaagde] van de onderneming van zijn vader deel zouden uitmaken van het te verrekenen vermogen.
4.14.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor verrekening van ondernemingswinsten kan slechts plaats zijn als het gaat om winsten die op enigerlei wijze kunnen worden herleid tot te verrekenen inkomsten. Dit betekent dat in de huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding moet zijn overeengekomen dat ook de betreffende ondernemingswinsten omvat. De rechtbank is – met [gedaagde] – van oordeel dat de bewoordingen van het verrekenbeding erop wijzen dat winst uit onderneming niet onder het inkomensbegrip valt. Dit sluit aan bij de door [gedaagde] gestelde bedoeling van partijen ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden om de (op dat moment nog door [gedaagde] van zijn vader over te nemen) onderneming buiten het huwelijksvermogen te houden. Het had op de weg van [eiseres] gelegen tegenover de door [gedaagde] bepleite uitleg haar stellingen dat (partijen hebben bedoeld dat) ondernemingswinst wél onder het verrekenbeding valt, nader toe te lichten. [eiseres] heeft dat echter niet gedaan. [eiseres] voldoet daarom niet (langer) aan haar stelplicht.
4.15.
Voor zover de rechtbank de stellingen van [eiseres] moet begrijpen als een beroep op de redelijkheid en billijkheid, geldt dat de enkele omstandigheid dat het vermogen van [gedaagde] mede door haar arbeidsinspanning is toegenomen, onvoldoende is om het overeengekomen huwelijksgoederenregime te doorbreken. Dit geldt te meer nu [eiseres] voor haar werkzaamheden in het [bedrijf 2] salaris heeft ontvangen (vgl. ECLI:NL:HR:2013:CA3739).
Tot slot
4.16.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering om [gedaagde] te bevelen (financiële) stukken in het geding te brengen, omdat de gevorderde stukken niet tot een andere slotsom kunnen leiden.
4.17.
Gelet op de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar primaire en subsidiaire vordering onder 1 en wijst deze vordering voor zover vereist af,
5.2.
wijst de vorderingen onder primair en subsidiair onder 2 en 3 af,
5.3.
wijst de vordering tot het overleggen van stukken af,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1680