9.2.Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de werkzaamheden vallen onder de uitzondering van artikel 37.5.2, tweede alinea, aanhef en onder b, van de planregels, omdat de te verwijderen boompjes of bomen geen deel uitmaken van een boomsingel. Als de boompjes of bomen wel daarvan deel uitmaken, dan is volgens eiseres deze uitzondering ook van toepassing, omdat een afschermende boomsingel op grond van artikel 37.2.8, aanhef en onder c, van de planregels ter plaatse niet noodzakelijk is en omdat de werkzaamheden zullen plaatsvinden buiten de breedte van 7 meter die een afschermende boomsingel op grond van die bepaling moet hebben. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Zoals de rechtbank in haar uitspraak van 2 november 2022 reeds heeft geoordeeld, voldoet de desbetreffende beplanting aan de in artikel 1.34 van het bestemmingsplan opgenomen definitie van een boomsingel. Zoals de rechtbank in die uitspraak ook heeft geoordeeld, is in de planregels artikel 37.2.8 niet in artikel 37.5.2 als uitzondering op de vergunningsplicht van artikel 37.5.1 opgenomen, zodat de regels van artikel 37.2.8 eiseres niet ontslaan van de vergunningsplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen.
Wordt onevenredige, blijvende schade aan aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden toegebracht?
10. Op grond van artikel 37.5.2 van het bestemmingsplan wordt de omgevingsvergunning alleen verleend indien de werkzaamheden geen onevenredige, blijvende schade toebrengen aan de aanwezige landschappelijke of natuurlijke of bodemkundige waarden en geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de betrokken of omliggende gronden. Bij de afweging is het Beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in Bijlage 5 bij de planregels, steeds onderdeel van het toetsingskader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met het verwijderen van een groenstrook van 225 m2 een hap uit de boomsingel neemt en dat daardoor onevenredige, blijvende schade aan de landschappelijke en natuurlijke waarden wordt toegebracht. Dat dit volgens eiseres niet zichtbaar is vanaf de weg leidt niet tot een ander oordeel, omdat sprake is van een op zichzelf staand belang van bescherming van de natuur en het landschap. Er wordt wezenlijk afbreuk gedaan aan de rechte begrenzing die de boomsingel in de bestaande situatie vormt. Bovendien wordt het betrokken gebied volgens het Beeldkwaliteitsplan gekenmerkt door een kantwerk van bos en open ruimte. Ook de bevindingen van de door eiseres ingeschakelde deskundige leiden niet tot een ander oordeel, omdat hij, anders dan de aanvraag, niet uit is gegaan van permanente verwijdering van alle boompjes of bomen in de betrokken strook. Dat verweerder eerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor de zonnepanelen en dat er dus volgens eiseres toestemming is gegeven om de zonnepanelen naast de boomsingel te plaatsen, leidt ook niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt vast dat verweerder de zonnepanelen heeft vergund, omdat er geen weigeringsgrond was. Het bestemmingsplan staat op het hele recreatieterrein kleinschalige duurzame energieopwekking toe. Dat de zonnepanelen geplaatst zijn naast de boomsingel is de keuze van eiseres zelf geweest. Tot slot heeft eiseres erop gewezen dat in het Beeldkwaliteitsplan ook juist belang wordt gehecht aan open ruimten. De rechtbank leidt echter uit het Beeldkwaliteitsplan niet af dat dit belang zover gaat dat verweerder moet meewerken aan verwijdering van een deel van een bestaande boomsingel.
Is het besluit genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
11. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarbij naar projecten die verweerder heeft vergund zonder een afschermende boomsingel met een minimale breedte van 7 meter te vereisen. De rechtbank ziet daarin echter geen gelijke gevallen, aangezien het in geen van die gevallen ging om de verlening van een vergunning voor het verwijderen van houtopstanden.
Is er een onjuiste voorbereidingsprocedure gevolgd?
12. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende. Verweerder heeft de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo afgewezen op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo, omdat niet is voldaan aan de in het bestemmingsplan neergelegde voorwaarden voor verlening van de vergunning. Op grond van artikel 2.11, tweede lid, van de Wabo had de aanvraag mede aangemerkt moeten worden als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Een dergelijke vergunning kan worden verleend in de drie gevallen die in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo worden vermeld, mits de te vergunnen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In deze zaak zijn de eerste twee vermelde gevallen niet van toepassing. In zijn besluitvorming heeft verweerder de aanvraag niet uitdrukkelijk aan artikelen 2.11, tweede lid, en 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo getoetst. Het standpunt van verweerder daarover ligt echter wel besloten in de motivering van de besluitvorming. Gelet op artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om het bestreden besluit wegens de motivering ervan te vernietigen. Zoals ook volgt uit hetgeen verweerder op de eerste zitting heeft toegelicht, valt niet in te zien hoe een activiteit die onevenredige, blijvende schade aan de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden toebrengt, niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening kan zijn. In het licht daarvan acht de rechtbank ook de weigering van een vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan niet onredelijk. Omdat een vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan in deze zaak slechts gebaseerd had kunnen worden op artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3, van de Wabo, had de aanvraag van eiseres op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo echter moeten worden beoordeeld met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure vervat in afdeling 3.4 van de Awb. Dat betekent dat verweerder bij de beoordeling van de omgevingsvergunning een onjuiste voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. De rechtbank ziet echter aanleiding om ook dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure zou tegen het primaire besluit geen bezwaarprocedure hebben opengestaan, maar had verweerder, voor het nemen van het primaire besluit, kennis moeten geven van een ontwerpbesluit en dat ontwerp ter inzage moeten leggen, waarna eenieder een zienswijze over het ontwerp naar voren had kunnen brengen. Eiseres heeft echter door middel van een bezwaarprocedure de gelegenheid gekregen om haar belangen kenbaar te maken en zij heeft ook daadwerkelijk bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Door de weigering van de omgevingsvergunning zijn geen andere belanghebbenden dan eiseres geraakt.
Is er reden om een onderzoek ter plaatse in te stellen?
13. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om een onderzoek ter plaatse in te stellen, zoals door eiseres verzocht.