ECLI:NL:RBNHO:2023:10445

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10490791 \ CV EXPL 23-2076
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van de (pre)contractuele informatieplichten en sancties bij oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 11 oktober 2023 een verstekvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap Budget Thuis B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij heeft de kantonrechter verzocht om terug te komen op een eerdere beslissing in een tussenvonnis van 28 juni 2023, waarin de gevorderde termijnbedragen niet werden toegewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten zoals vastgelegd in de artikelen 6:230m en 6:230t van het Burgerlijk Wetboek. Dit leidde tot de conclusie dat de eisende partij de overeenkomst gedeeltelijk moet vernietigen vanwege schending van deze informatieplichten, wat ook een oneerlijke handelspraktijk inhoudt. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 227,11, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eisende partij toegewezen. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde partij grotendeels in het ongelijk is gesteld en dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen, omdat het beding hierover als oneerlijk werd beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en naleving van informatieplichten in consumentenovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10490791 \ CV EXPL 23-2076
Uitspraakdatum: 11 oktober 2023
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Budget Thuis B.V., handelend onder de naam
BudgetEnergie,voorheen genaamd
NutsServices B.V.
gevestigd te Amsterdam
de eisende partij
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J.J. Sikkema
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 28 juni 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter de eisende partij in de gelegenheid gesteld haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij bij akte van 19 juli 2023 (hierna: de akte) heeft gedaan.

2.De verdere beoordeling

Verzoek om terug te komen op het tussenvonnis

2.1.
De eisende partij verzoekt in de akte om terug te komen op de beslissing in het tussenvonnis om de gevorderde termijnbedragen van € 200,00 niet toe te wijzen. De eisende partij stelt dat als er is gefactureerd dat niet betekent dat deze bedragen ook betaald zijn. Als de eisende partij de reeds gefactureerde maandtermijnen niet in mindering zou laten strekken op de eindafrekening, zou de gedaagde partij teveel in rekening gebracht krijgen, aldus de eisende partij.
2.2.
De kantonrechter kan terugkomen op een bindende eindbeslissing als is gebleken dat een eerdere door haar gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. In het onderhavige geval is gebleken dat sprake is van een onjuiste feitelijke grondslag. Uit de toelichting van de eisende partij in de akte in combinatie met de stellingen in de dagvaarding begrijpt de kantonrechter nu dat het feit dat de twee termijnbedragen van juli en augustus 2019 van € 100,00 elk in mindering zijn gebracht op de eindfactuur tot doel heeft te voorkomen dat de gedaagde partij teveel in rekening gebracht krijgt en dat dit niet betekent dat deze zijn betaald. Dit betekent dat de kantonrechter terugkomt op het oordeel in 2.3 van het tussenvonnis dat de termijnbedragen over juli en augustus 2019 niet meer verschuldigd zijn. Vast staat dat deze facturen niet zijn betaald en dat de gedaagde partij in verzuim is. Daarmee zijn beide bedragen in beginsel opeisbaar.
2.3.
Dat betekent dat de kantonrechter alsnog moet beoordelen of de eisende partij heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieplichten als bedoeld in de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230t BW.
De precontractuele informatieplichten
2.4.
De eisende partij heeft gesteld dat zij heeft voldaan aan de hiervoor genoemde precontractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230t lid 1 BW. Ter onderbouwing hiervan heeft zij schermafdrukken van het aanmeldproces voorzien van een toelichting overgelegd.
2.5.
Uit deze toelichting en stukken blijkt niet (voldoende) dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder c en p BW heeft voldaan. Immers, het geografische adres waar de handelaar gevestigd is, het telefoonnummer en e-mailadres van de handelaar ontbreken. Anders dan de eisende partij stelt, blijkt uit de schermafdrukken niet dat deze gegevens op de website staan vermeld en ook staan deze niet in de Algemene Voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 (hierna: algemene voorwaarden). Daarnaast geldt op grond van artikel 6:230m lid 1 onder p BW dat het voor de consument duidelijk moet zijn voor welke periode hij ten minste aan de overeenkomst gebonden is. De consument moet tijdens het bestelproces duidelijk op deze informatie worden gewezen zonder dat hij deze informatie zelf moet opzoeken. In dit geval blijkt uit artikel 21.2 van de algemene voorwaarden dat sprake is van een opzegtermijn van 30 dagen en uit artikel 21.3 van die voorwaarden dat de consument dan wel een opzegvergoeding moet betalen. Uit de stellingen in de dagvaarding en de overgelegde stukken blijkt echter niet dat de gedaagde partij op die informatie is gewezen tijdens het bestelproces. In het bestelproces staat alleen dat bij opzegging na de wettelijke bedenktijd een opzegvergoeding moet worden betaald, maar daar staat niet bij wat de opzegtermijn is. Dat deze informatie ergens op de website staat en/of in de algemene voorwaarden is niet voldoende. De eisende partij heeft niet aangetoond dat aan deze informatieplicht volledig is voldaan.
2.6.
Ook heeft de eisende partij niet voldaan aan de precontractuele informatieplicht van artikel 6:230t lid 1 BW. Hoewel de overeenkomst kwalificeert als een duurzame gegevensdrager bevat dit stuk niet alle in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie.
2.7.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de artikelen 6:230m lid 1 onder c en p en 6:230t lid 1 BW en zal voor deze drie schendingen een sanctie toepassen.
De contractuele informatieplicht
2.8.
Voor wat betreft de contractuele informatieplicht (artikel 6:230t lid 2 BW) heeft de eisende partij voldoende gesteld en onderbouwd dat deze is nagekomen.
Welke sancties horen hierbij?
2.9.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) en het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.10.
In deze zaak heeft de eisende partij de essentiële precontractuele informatieplicht(en) zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder c en p en 6:230t lid 1 BW geschonden. geschonden. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk te vernietigen, te weten voor 25% van de door de gedaagde partij verschuldigde hoofdsom. Daarbij wordt (mede) toepassing gegeven aan de artikelen 3:40 lid 2 en 3:41 BW, en aan de artikelen 6:193b, 6:193d, 6:193f en 6:193j BW, omdat de schending van de informatieplichten ook een oneerlijke handelspraktijk is.
Wat is toewijsbaar?
2.11.
Uit de eindfactuur van 18 september 2019 blijkt dat in totaal voor € 652,48 aan energie is verbruikt, terwijl voor € 683,00 aan termijnbedragen in rekening is gebracht. Dat betekent dat er feitelijk € 30,52 teveel in rekening is gebracht. Gelet op de gevorderde betaling van de termijnfacturen van juli en augustus 2019 van in totaal € 200,00 resteert daarvan feitelijk een vordering van € 169,48 ( € 200,00 - € 30,52). Gelet op het voorgaande is van die hoofdsom een bedrag van
€ ‬127,11(€ 169,48 x 0,75) toewijsbaar.
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter ook aanleiding ziet om terug te komen op de bindende eindbeslissing in rechtsoverweging 2.5. van het tussenvonnis voor wat betreft het toe te wijzen bedrag aan opzegvergoeding. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.11 is overwogen dient het bedrag van € 30,52 immers al in mindering te komen op de termijnfacturen. Dat betekent dat dat bedrag niet (ook nog) in mindering komt op de gevorderde opzegvergoeding. Anders dan is overwogen in rechtsoverweging 2.5. van het tussenvonnis is de in rekening gebrachte opzegvergoeding van
€ 100,00dan ook geheel toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
De eisende partij heeft in de akte verder gesteld dat zij op grond van de wet per factuur een bedrag van (minimaal) € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten mag vorderen. Dit doet zij niet. De eisende partij vordert (eerst) een bedrag van € 15,00 en eventueel later nog een bedrag van € 25,00. Hierdoor is de gedaagde partij niet direct per factuur € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Voorts heeft de eisende partij toegelicht dat, zodra de vordering wordt overhandigd aan de gemachtigde van de eisende partij, alle buitengerechtelijke incassokosten worden gecrediteerd. Over de openstaande hoofdsom wordt vervolgens een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten berekend.
2.14.
De kantonrechter overweegt als volgt. Anders dan de eisende partij kennelijk meent, is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een oneerlijk beding niet relevant op welke wijze de eisende partij in de praktijk uitvoering geeft aan de bepaling over de buitengerechtelijke incassokosten, maar wat zij op basis daarvan zou kúnnen vorderen. Daarom is niet van belang dat de eisende partij stelt dat zij uiteindelijk alleen een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vordert over de openstaande hoofdsom en niet per factuur € 40,00. Uit de overeenkomst blijkt dat naast de incassokosten van minimaal € 40,00 ook een bedrag van € 15,00 en/of € 25,00 in rekening kan worden gebracht. Dit leidt, de vergoedingen bij elkaar op geteld, tot een hogere vergoeding dan de vergoeding conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat het beding daardoor ten nadele van consumenten aanzienlijk afwijkt van de wettelijke regeling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het beding is aldus oneerlijk en wordt daarom vernietigd. Als gevolg daarvan wordt de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
2.15.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de dag van de dagvaarding.
2.16.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de eisende partij worden gemaakt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 227,11‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,84 wegens dagvaardingskosten,
€ 128,00 wegens griffierecht en
€ 39,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van € 19,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de eisende partij worden gemaakt
3.4.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter