Geschil8. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is afgegeven.
9. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij buitenlands belastingplichtig is en dat hij daarom niet gehouden is tot het verstrekken van de gevraagde informatie. Subsidiair klaagt eiser erover dat verweerder heeft nagelaten de gewenste data op te vragen bij de Zwitserse autoriteiten, terwijl hij wel informatie heeft opgevraagd bij de Panamese autoriteiten. Meer subsidiair stelt eiser dat verweerder de termijn voor het doen van de uitspraak op bezwaar overschreden heeft en dat dit dient te leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de informatiebeschikking en een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiser.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. Verweerder stelt dat de informatieplicht van artikel 47 van de AWR niet afhangt van de fiscale woonplaats van eiser en dat de beantwoording van de gestelde vragen door eiser onvoldoende gemotiveerd en met stukken onderbouwd is. Tot slot stelt verweerder dat een overschrijding van de Awb-beslistermijn in bezwaar niet tot een gegrondverklaring van het beroep leidt. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
11. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de AWR is eenieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR moeten deze gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt binnen een door verweerder te stellen termijn.
12. Voor het bestaan van de ingevolge artikel 47 van de AWR op iemand rustende verplichting is voldoende dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en bescheiden van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing (zie HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). 13. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de AWR kan de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen dat niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 en/of artikel 49 van de AWR is voldaan. Bij een eventueel bezwaar tegen een belastingaanslag wordt deze op grond van artikel 25, derde lid, van de AWR gehandhaafd als de daarop betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de aanslag onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast). Eiser heeft in deze procedure niet de vraag aan de orde gesteld of dit gevolg in zijn geval gerechtvaardigd is.
Rechtmatigheid informatiebeschikking
14. Ten aanzien van eisers primaire standpunt dat aan hem – als buitenlands belastingplichtige – geen informatiebeschikking kan worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Zelfs indien vast zou staan dat eiser een buitenlands belastingplichtige is, brengt dit niet mee dat verweerder geen vragen aan eiser zou mogen stellen in het kader van de (Nederlandse) belastingheffing te zijnen aanzien. Uit de wettekst van artikel 47 van de AWR volgt immers dat de daarin opgenomen informatieplicht op eenieder – en dus ook op buitenlands belastingplichtigen – kan rusten. De wet biedt verweerder dan ook de mogelijkheid een informatiebeschikking op te leggen aan een buitenlands belastingplichtige, indien hij van oordeel is dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan de verplichtingen van artikel 47 en/of artikel 49 van de AWR voldoet. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
15. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat tussen partijen nog in geschil is of eiser kwalificeert als buitenlands dan wel als binnenlands belastingplichtige en dat het voor de beantwoording van die vraag niet doorslaggevend is waar eiser ingeschreven staat. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een natuurlijk persoon zijn (fiscale) woonplaats in Nederland heeft indien deze persoon een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824). 16. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder weloverwogen en niet nader gemotiveerd heeft gehandeld door na te laten de gewenste data op te vragen bij de Zwitserse autoriteiten. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat zonder nadere motivering niet na te gaan is of verweerder de juiste afweging heeft gemaakt toen hij ervoor koos de informatie bij eiser, en niet bij de Zwitserse autoriteiten, op te vragen. Volgens eiser is hierdoor sprake van handelen in strijd met de Awb. Het is volgens eiser onbegrijpelijk dat verweerder wél informatie heeft opgevraagd bij de Panamese autoriteiten, maar tot op heden heeft nagelaten informatie op te vragen in Zwitserland. Dit terwijl eiser heeft aangegeven dat hij tijdens de coronapandemie niet of alleen met grote risico’s kon afreizen naar Zwitserland. Ter zitting heeft eiser voorts aangevoerd dat hij door het handelen van verweerder onnodig op kosten gejaagd wordt. Eiser verbindt aan het voorgaande de gevolgtrekking dat de informatiebeschikking dient te worden vernietigd.
17. Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat eventuele andere bevoegdheden waarover hij beschikt om informatie te verkrijgen onverlet laten dat eiser op grond van artikel 47 van de AWR verplicht is de gevraagde informatie te verstrekken. Als het gaat om internationale rechtshulpverzoeken komt daar nog bij dat dergelijke verzoeken aan strikte voorwaarden zijn gebonden en voor verweerder ook bewerkelijk en dus inefficiënt zijn.
18. Bij de behandeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank het volgende voorop. De informatieplicht van artikel 47 van de AWR ziet op de informatie waarover de belastingplichtige beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken (vgl. HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1130, r.o. 4.3.3). Op de belastingplichtige rust – binnen door de redelijkheid bepaalde grenzen, welke afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval – een zekere inspanningsverplichting om de gevraagde informatie te verkrijgen. Dat de inspecteur de gewenste informatie eventueel op een andere wijze kan verkrijgen doet hier niet aan af. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, rust op verweerder niet de plicht zijn keuze om de informatie niet eerst bij de Zwitserse autoriteiten op te vragen nader te motiveren. Het staat de inspecteur namelijk in beginsel vrij om bij een belastingplichtige informatie op te vragen die hij ook langs andere weg kan verkrijgen. Deze keuzevrijheid geldt ook indien voor de belastingplichtige tijd en kosten gepaard gaan met het voldoen aan het informatieverzoek. Dit is slechts anders indien het handelen van de inspecteur in strijd komt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 19. Het doel van een verzoek als bedoeld in artikel 47 van de AWR zal steeds erin zijn gelegen om tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting te komen. Een dergelijk verzoek zal voor degene tot wie dat verzoek is gericht per definitie tijdsbeslag, kosten en ander ongemak met zich brengen. Die omstandigheden zijn evenwel onvoldoende om te oordelen dat een zodanig verzoek is gedaan in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat een informatieverzoek met een dergelijk beginsel – zoals het zorgvuldigheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel – in strijd komt. Van bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn ingeval de inspecteur enkel met het oog op zijn eigen gemak een belastingplichtige op hoge kosten jaagt (vgl. Kamerstukken II 1991/1992, 21287, nr. 9, p. 8), dan wel wanneer het voldoen aan een informatieverzoek veel inspanning van de belastingplichtige vergt terwijl de kans buitengewoon gering is dat het voldoen aan het verzoek tot fiscaal relevante informatie leidt.
20. De rechtbank acht dergelijke bijzondere omstandigheden in dit geval niet aanwezig. Van eiser kan redelijkerwijs worden verlangd dat indien hij zelf niet (meer) over de gevraagde informatie beschikt, hij zich ten minste inspant om de gevraagde informatie te verkrijgen van de personen die nog wel over die informatie beschikken. Het versturen van een aangetekende brief aan de Zwitserse bank, zoals ter zitting door eiser geopperd, is wel het minste dat hij in dit geval had kunnen doen. Dergelijke inspanningen kunnen ook niet beschouwd worden als het op hoge kosten jagen van een belastingplichtige of het verlangen van een al te vergaande inspanning. Voorts acht de rechtbank de kans reëel dat het versturen van dergelijke brieven informatie oplevert die fiscaal relevant is. Er mag immers van worden uitgegaan dat een bank in de regel gehoor zal geven aan een goed gestaafd verzoek van een (voormalig) cliënt om informatie over zijn eigen bankrekening. Andere omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Gelet op het voorgaande slaagt ook het subsidiaire standpunt van eiser niet.
21. Voor zover eiser wil betogen dat hij reeds aan de op hem rustende inspanningsverplichting heeft voldaan, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de gedingstukken komt op geen enkele wijze naar voren dat eiser moeite heeft gedaan om de door verweerder opgevraagde informatie te verkrijgen. Eiser heeft ter zitting nog gesteld dat hij tevergeefs gebeld heeft met een medewerker van de Zwitserse bank. Verweerder acht deze verklaring ongeloofwaardig. Nog daargelaten of de rechtbank het door eiser aangevoerde aannemelijk acht, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van eiser ligt om na een zodanig telefonisch overleg nadere inspanningen te verrichten. Een enkel telefoongesprek met een medewerker van de Zwitserse bank volstaat niet met het oog op de op eiser rustende inspanningsverplichting.
22. In bezwaar heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij alle vragen uit de informatiebeschikking reeds in detail had beantwoord voordat de informatiebeschikking werd opgelegd. Ter zitting van de rechtbank heeft hij dit betoog herhaald. Verweerder heeft dit standpunt van eiser bestreden, omdat de beantwoording van de vragen onvolledig en onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser. De antwoorden die eiser heeft gegeven onderscheiden zich door vaagheid. De door verweerder gevraagde stukken zijn in het geheel niet verschaft. Alsdan kan – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de op eiser rustende inspanningsverplichting – niet worden gezegd dat eiser volledig heeft voldaan aan de verplichtingen die voor hem voortvloeiden uit artikel 47 van de AWR.
Overschrijding beslistermijn bezwaarfase
23. Naar aanleiding van eisers meer subsidiaire standpunt overweegt de rechtbank dat de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb gestelde termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift een termijn van orde is. Dit volgt onder meer uit het feit dat het bestuursorgaan in beginsel niet wordt ontslagen van zijn verplichting om uitspraak op bezwaar te doen als de beslistermijn is overschreden (zie artikel 6:20, eerste lid, van de Awb). Dit betekent dat aan de overschrijding van die termijn geen gevolgen zijn verbonden. De meer subsidiaire beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
24. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
25. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van drie maanden vanaf de dag na het onherroepelijk worden van deze uitspraak passend.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.