ECLI:NL:RBNHO:2023:10835

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
10585519 \ AO VERZ 23-81
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig ontslag op staande voet na valselijk opmaken echtscheidingsbeschikking door medewerker rechtbank en ondanks (schrijnende) persoonlijke omstandigheden

In deze zaak verzoekt een werknemer, [verzoekster 1], om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet door haar werkgever, de Staat der Nederlanden. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De werknemer, werkzaam als Juridisch Administratief Medewerker bij de Rechtbank Amsterdam, heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige integriteitsschendingen door valse documenten op te maken, waaronder een echtscheidingsbeschikking. De kantonrechter oordeelt dat de gedragingen van de werknemer niet alleen in strijd zijn met de hoge integriteitseisen die aan haar functie zijn verbonden, maar ook dat er sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder haar financiële situatie en de impact van het ontslag, zijn niet voldoende om de ernst van de verweten gedragingen te mitigeren. De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend en wijst de verzoeken van de werknemer af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10585519 \ AO VERZ 23-81
Uitspraakdatum: 20 oktober 2023
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster 1],
wonende te Amsterdam
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster 1]
gemachtigde: mr. J. Bos
tegen
De Staat Der Nederlanden,
gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te AmsterdamAmsterdam
verwerende partij
verder te noemen: de Rechtbank
gemachtigde: mr. S. van Waegeningh
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt een werknemer om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding na een ontslag op staande voet door een werkgever. De kantonrechter wijst het verzoekt af. Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet namelijk (rechts)geldig. Voor de werknemer (juridisch administratief medewerker bij de Rechtbank) gelden hoge integriteitseisen, die door de werknemer grovelijk zijn geschonden. Er is sprake van een dringende reden en de (schrijnende) privé- omstandigheden van de werknemer doen hieraan niet af. Het ontslag is ook onverwijld gegeven. Er is zorgvuldig en voldoende voortvarend onderzoek verricht, waarna de werkgever spoedig onverwijld tot ontslag is overgegaan.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster 1] heeft een verzoek gedaan, primair om een opzegging te vernietigen, en subsidiair om toekenning van onder meer een billijke vergoeding. De Rechtbank heeft een verweerschrift en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 22 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekster 1] heeft ook pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster 1] (44 jaar) is sinds 1 mei 2002 in dienst bij de Rechtbank Amsterdam (hierna: de Rechtbank). De functie van [verzoekster 1] is Juridisch Administratief Medewerker bij de afdeling privaatrecht, [afdeling] met een salaris van € 3.477,56 bruto exclusief emolumenten voor 36 uur per week.
2.2.
Op [verzoekster 1] zijn de Gedragscode Integriteit Rijk 2020 en de Gedragscode van de Rechtspraak van toepassing.
In de Gedragscode Integriteit Rijk 2020 staat onder meer:
‘(…) Het algemeen belang dat je dient staat voorop en jouw persoonlijke belang is daaraan ondergeschikt. Je mag je niet laten leiden door eigen belang of oneigenlijke motieven. (…) Voor de burger moet jij als vertegenwoordiger van de overheid betrouwbaar zijn. (…). Betrouwbaar zijn betekent ook dat je zorgvuldig omgaat met de bevoegdheden, middelen en informatie waarover je als ambtenaar beschikt. (…) Bevoegdheden en informatie gebruik je alleen voor het doel waarvoor je ze hebt verkregen. (…)’
In de Gedragscode van de Rechtspraak staat onder meer:
‘(…) Medewerkers van de Rechtspraak voorkomen dat een ongewenste vermenging van werk en privé ontstaat. (…) Medewerkers van de Rechtspraak gaan op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde manier om met eigendommen en middelen die uit hoofde van de functie aan hen ter beschikking zijn gesteld. (…) Medewerkers van de Rechtspraak realiseren zich dat privégedrag en het publiekelijk uiten van privémeningen het vertrouwen in de Rechtspraak kunnen schaden.(…)
Verder is binnen de Rechtbank het Protocol onderzoek integriteitsschendingen 2020 (hierna: het Protocol) van toepassing, waarin omschreven is welke stappen moeten worden doorlopen bij een vermoedelijke integriteitsschending.
2.3.
In de functie van Juridisch Administratief Medewerker was [verzoekster 1] verantwoordelijk voor de uitvoering van de uit de zaken voortvloeiende correspondentie met justitiabelen, verwerkte zij de zaakgegevens in een registratiesysteem en stelde zij conceptuitspraken en beschikkingen op (waaronder [beschikkingen] ). Ook verzorgde [verzoekster 1] de administratieve afhandeling van definitieve uitspraken en beschikkingen (zoals het opmaken van een grosse of afschrift).
2.4.
Op 6 maart 2023 heeft [verzoekster 1] aan haar leidinggevende (mevrouw [leidinggevende] , hierna: [leidinggevende] ) laten weten dat zij vanuit huis werkte omdat zij zich niet fit voelde.
2.5.
Op 20 en 22 maart 2023 heeft [verzoekster 1] contact met haar leidinggevende gehad over rechtbankdossiers die [verzoekster 1] thuis had. Op verzoek van de Rechtbank heeft [verzoekster 1] de dossiers die ze thuis had liggen naar de Rechtbank gebracht. [verzoekster 1] is op enig moment in overleg ziekgemeld door haar leidinggevende.
2.6.
Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank een gesprek met [verzoekster 1] gevoerd, nadat was geconstateerd dat [verzoekster 1] de (spoed-)dossiers die zij thuis had liggen niet volledig had verwerkt en dat een aantal dossiers zoek was. In de brief waarin dit gesprek aan [verzoekster 1] is bevestigd staat:
‘Gisteren, 23 maart jl, is in het gesprek met u en uw leidinggevenden (…) het ernstige vermoeden uitgespreken dat u uw taken als senior administratief medewerker (…) ernstig heeft verwaarloosd en daar geen openheid van zaken over heeft gegeven (…). Meer precies wordt vermoed dat een (aanzienlijk) aantal dossiers door u te laat dan wel nog helemaal niet is geregistreerd, dat u op momenten waarop het u vanwege uw persoonlijke situatie bij uitzondering was toegestaan om vanuit huis te werken niet uw volledige uren heeft gewerkt en dat u daarover (herhaaldelijk) in strijd met de waarheid informatie heeft verstrekt.Naar bovengenoemde omstandigheden zal de komende dagen dan ook nader onderzoek worden verricht. (…)’.
2.7.
Op 27 maart 2023 heeft de Rechtbank in het kader van haar zoektocht naar missende dossiers, de persoonlijke locker van [verzoekster 1] geopend. In de locker is een dicht geniete interne rechtbank envelop aangetroffen, geadresseerd aan een rechter van de afdeling [afdeling] . In de envelop zijn de volgende documenten aangetroffen:
1. een [beschikkingen] gedateerd op 22 september 2021 inzake de echtscheiding van [verzoekster 1] en haar echtgenoot (hierna: de Beschikking). De Beschikking is opgesteld vanuit de Rechtbank Amsterdam en gegeven, uitgesproken en ondertekend door een fictieve rechter en griffier;
2. Een kopie van de Beschikking, opgemaakt als afschrift en voorzien van officiële rechtbank stempels;
3. Een [aanvullend document] gedateerd op 6 september 2021, ondertekend door ouder 1 en ouder 2. In het plan zijn [verzoekster 1] en haar echtgenoot als ouders genoemd;
4. Een GBA-uitdraai gedateerd op 3 oktober 2022 van [verzoekster 1] en haar echtgenoot, welke uitdraai is opgevraagd met behulp van de rechtbankautorisatie van [verzoekster 1] .
2.8.
Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank besloten om een (disciplinair) feitenonderzoek zoals bedoeld in het Protocol in te stellen, omdat het vermoeden bestond dat [verzoekster 1] zich mogelijk schuldig had gemaakt aan een ernstige integriteitsschending.
Op 29 maart 2023 heeft het bestuur van de Rechtbank een interne onderzoekscommissie opdracht voor dit onderzoek gegeven. De interne onderzoekscommissie bestaat uit een teamleider administratie [afdeling] (niet zijnde de leidinggevende van [verzoekster 1] ) en het Hoofd bedrijfsvoering afdeling privaatrecht, bijgestaan door een veiligheidsadviseur voor de Rechtspraak (BVC).
2.9.
Bij brief van 30 maart 2023 is [verzoekster 1] over het (disciplinair) feitenonderzoek en de vervolgstappen geïnformeerd en is zij hangende het onderzoek geschorst met behoud van salaris. In de brief staat:
‘(…) De voorlopige bevindingen hebben geleid tot het vermoeden dat u zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan een ernstige integriteitschending. Op maandag 27 maart jl. is tussen uw persoonlijke spullen een document aangetroffen waarvan de authenticiteit mogelijk in twijfel kan worden getrokken. Om vast te stellen of dit daadwerkelijk het geval is, heeft het gerechtsbestuur van de rechtbank Amsterdam besloten een (disciplinair) feitenonderzoek te starten(…)’
2.10.
In het kader van het onderzoek heeft de onderzoekscommissie in samenspraak met de ICT-dienstverlener voor de Rechtspraak (hierna: IVO) de fysieke werkomgeving van [verzoekster 1] (waaronder haar persoonlijke trolley en locker) onderzocht, zijn de daarin aangetroffen documenten bestudeerd en is onderzoek verricht naar de persoonlijke schijf en mailbox van [verzoekster 1] .
2.11.
Bij brief van 14 april 2023 is [verzoekster 1] uitgenodigd voor een hoorgesprek op 18 april 2023 in het kader van het feitenonderzoek en is [verzoekster 1] geïnformeerd over het voornemen van de Rechtbank om aangifte te doen bij de Rijksrecherche. De brief is die dag zowel per e-mail (per abuis naar een verkeerd e-mailadres) als per aangetekende post aan [verzoekster 1] verstuurd, en per whatsapp aangekondigd. Op verzoek van [verzoekster 1] is het hoorgesprek verplaatst naar 20 april 2023.
2.12.
Op 20 april 2023 is [verzoekster 1] door de onderzoekscommissie gehoord.
2.13.
Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank aangifte gedaan tegen [verzoekster 1] van het vermoeden van een ambtsmisdrijf. De Rechtbank is daartoe verplicht op grond van Wetboek van Strafrecht en het Protocol.
2.14.
Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank [verzoekster 1] het verslag van het hoorgesprek toegestuurd, met het verzoek of zij daarmee akkoord was. Omdat een reactie uitbleef, is het verslag op 24 april 2023 opnieuw aan [verzoekster 1] verstuurd. [verzoekster 1] heeft diezelfde dag per e-mail aangegeven dat zij akkoord was met de inhoud van het verslag.
2.15.
Op 24 april 2023 heeft de Rechtbank het rapport van de onderzoekscommissie ontvangen. In het rapport staat, voor zover relevant:
‘(…)Mevr. [verzoekster 1] heeft in het gesprek aangegeven de in het onderzoek aangetroffen documenten te hebben vervaardigd. Daarbij gaat het om:• een [beschikkingen] van de rechtbank Amsterdam d.d. 22 september 2021 tussen [verzoekster 1] en […], zowel een versie met als zonder rechtbankstempels (opgemaakt als afschrift). Dit geldt voor de fysieke documenten aangetroffen in de locker, als de digitale versies aangetroffen in de mailbox en persoonlijk schijf van het rechtbank account;• een [aanvullend document] d.d. 6 september 2021 op naam van [verzoekster 1] en […], zowel een versie met als zonder rechtbankstempels (opgemaakt als afschrift). Dit geldt voor de fysieke documenten aangetroffen in de locker, als de digitale versies aangetroffen in de mailbox en persoonlijk schijf van het rechtbank account;• de uitdraai van GBA gegevens van [verzoekster 1] en […] d.d. 3 oktober 2022 opgevraagd via de rechtbankautorisatie en aangetroffen in de locker.
Mevr. [verzoekster 1] heeft verklaard de documenten in een opwelling te hebben gemaakt. Als reden voor het valselijk vervaardigen van de [beschikkingen] en het [aanvullend document] heeft zij aangegeven deze destijds te willen gaan gebruiken richting haar man, maar deze documenten uiteindelijk niet te hebben gebruikt en getoond.
In het gesprek heeft mevr. [verzoekster 1] aangegeven de documenten niet gedeeld te hebben met anderen, maar ze op de persoonlijke schijf op te hebben geslagen en in haar locker te hebben gelegd. Ze zijn volgens mevr. [verzoekster 1] nergens voor gebruikt, ook niet voor het aangaan van een lening. De lening via Financieel Fit is uiteindelijk op naam van betrokkene en van haar echtgenoot, […], verstrekt en korte tijd daarna weer afgelost, zo heeft zij althans verklaard. Over de lening via Financieel Fit heeft zij gedurende het hoorgesprek tegelijkertijd niet eenduidig verklaard. Gedurende het hoorgesprek gaf zij immers eerst aan dat zij de lening niet meer had aangevraagd. Eenmaal geconfronteerd met een e-mail dat er een akkoord was gegeven, gaf zij aan de lening toch met haar echtgenoot te hebben aangevraagd. Voor de lening van DEFAM zijn de stukken ook niet gebruikt, aldus [verzoekster 1] . Ook heeft zij verklaard dat de documenten niet zijn gebruikt door anderen en er zijn er geen kopieën van deze stukken in omloop. Volgens mevr. [verzoekster 1] heeft zij, of een eventuele ander, geen andere versies van de documenten in het bezit.Waarom zij de uitdraai uit het GBA heeft gemaakt, kan zij zich niet herinneren. Tot slot is uit het gesprek gebleken dat mevrouw nog altijd getrouwd is met dhr. […](…)
Reactie onderzoeksvragen
Het vorengaande brengt de onderzoekscommissie tot de volgende reactie op de onderzoeksvragen:
1) Zijn er aanwijzingen voor de conclusie dat de in de locker van [verzoekster 1] aangetroffen [beschikkingen] (en bijlage) niet authentiek is dan wel valselijk is opgemaakt (of vervalst)? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat?De onderzoekscommissie heeft op basis van de bevindingen tijdens het onderzoek en in het bijzonder de verklaringen van mevr. [verzoekster 1] tijdens het hoorgesprek vastgesteld dat zowel de [beschikkingen] als het [aanvullend document] en de afschriften daarvan valselijk door mevr. [verzoekster 1] zijn vervaardigd.
2) Is de [beschikkingen] (en bijlage) opgemaakt door de betreffende medewerker ( [verzoekster 1] )?Ja, dit vermoeden bleek al uit de op de P-schijf van mevrouw [verzoekster 1] aangetroffen stukken. Bovendien heeft mevr. [verzoekster 1] dit in het hoorgesprek aangegeven.
3) Is duidelijk voor welke doeleinden deze beschikking is opgemaakt? Zo ja, is de [beschikkingen] daarvoor gebruikt?Nee. Mevrouw heeft tijdens het hoorgesprek persoonlijke redenen opgegeven voor het aanmaken van de stukken, bovendien heeft zij verklaard in een opwelling te hebben gehandeld, waarna zij de kwestie weer zou zijn vergeten. Op basis van de overige onderzoeksbevindingen heeft de onderzoekscommissie ernstige bedenkingen bij deze verklaring. Het document [beschikkingen] met handtekening en [aanvullend document] is zowel in fysieke vorm (in de locker) als digitaal (in e-mail en op de p-schijf) van betrokkene aangetroffen. Duidelijk is dat mevr. [verzoekster 1] de Word en pdf documenten [beschikkingen] en het [aanvullend document] heeft vervaardigd, inclusief (valse) handtekeningen en stempels en daar in meerdere handelingen op meerdere dagen mee bezig is geweest. Daarnaast zijn in haar e-mail financiële documenten en correspondentie omtrent een kredietverstrekking aangetroffen uit dezelfde tijdsperiode, waarin onder meer wordt gesproken over de noodzaak tot het aanleveren van een [beschikkingen] met [aanvullend document] . De documenten zijn opgemaakt kort na ontvangst van dit verzoek, zodat die verzoeken mogelijk verband houden met de aangetroffen (vervalste stukken. Mevr. [verzoekster 1] heeft verklaard de valselijk opgemaakte documenten niet te hebben vervaardigd ten behoeve van het aangaan van de persoonlijk lening en de stukken niet naar de financiële adviseur te hebben doorgestuurd. Maar gezien het verzoek van Financieel Fit van 28 oktober 2021 met betrekking tot aanvullende stukken bestaat bij de onderzoekscommissie het vermoeden dat de documenten hiervoor mogelijk toch zijn gebruikt. Ook het feit dat Financieel Fit en BNP Paribas (brief d.d. 17 november 2021) zich in hun correspondentie alleen richten tot mevr. [verzoekster 1] en zij heeft verklaard dat voor het krijgen van de lening deze óf gezamenlijk afgesloten diende te worden óf dat zij aan moest tonen gescheiden te zijn, draagt daar aan bij.4) Worden tussen de spullen van de medewerker nog (andere) stukken of documenten aangetroffen waarvan de authenticiteit in twijfel kan worden getrokken?Nee.(…)’
2.16.
Bij brief van 24 april 2023 (zowel per aangetekende post als per koerier verzonden) heeft de Rechtbank [verzoekster 1] laten weten dat zij voornemens was over te gaan tot ontslag op staande voet en is [verzoekster 1] in de gelegenheid gesteld haar zienswijze op dit voornemen te geven.
2.17.
Bij e-mail van 26 april 2023 heeft [verzoekster 1] haar zienswijze op het ontslagvoornemen gegeven. Zij heeft daarin onder meer haar excuses gemaakt voor de domme fout die zij heeft gemaakt, aangegeven dat haar privésituatie geen excuus is om zoiets te doen maar dat ze radeloos was, erop gewezen dat zij zich gedurende haar lange dienstverband altijd met hart en ziel voor haar werk heeft ingezet en aangegeven dat zij ontzettend veel spijt heeft van dat wat ze anderhalf jaar geleden heeft gedaan. Tot slot verzoekt [verzoekster 1] de Rechtbank om het ontslagvoornemen te heroverwegen.
2.18.
Bij brief van 26 april 2023 heeft de Rechtbank [verzoekster 1] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief staat:
‘(…)
Redenen voor het ontslag op staande voetDe aan u verweten gedragingen zijn de volgende:
- het opmaken van een valse [beschikkingen] en het waarmerken daarvan als afschrift (voorzien van officiële rechtbankstempels) waarmee de indruk wordt gewekt dat deze beschikking afkomstig is van de rechtbank Amsterdam;
- het opmaken en waarmerken (voorzien van officiële rechtbankstempels) van een [aanvullend document] , bijlage bij de valse [beschikkingen] ;
- het in strijd met de interne instructies opvragen van GBA-gegevens voor niet-functionele doeleinden met behulp van uw rechtbankautorisatie;
- het niet eenduidig en niet-consistent verklaren over de geconstateerde onregelmatigheden en bevindingen van de onderzoekscommissie, waaronder uw verklaring over de door u aangevraagde lening via Financieel Fit alsmede uw uitspraken dat u de beschikking in een opwelling hebt gemaakt en daarna bent vergeten;
- het misbruik maken van uw bevoegdheid en de aan u - uit uw functie - toekomende hulpmiddelen door deze in te zetten voor eigen gebruik;
- het beschadigen van het aanzien van de rechtbank als organisatie en de Rechtspraak als instituut;
- het onvoldoende inzicht tonen in de ernst van uw gedragingen en de potentiële gevolgen daarvan voor de rechtbank en het vertrouwen in de Rechtspraak.
De hiervoor genoemde gedragingen vinden wij zeer verwijtbaar en een vorm van ernstig plichtsverzuim. Wij kwalificeren deze gedragingen, zowel afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang, dan ook als een dringende reden, zoals genoemd in art. 7:678 lid 2 onder k BW. Daarbij weegt uw lange dienstverband en door u aangehaalde thuissituatie onvoldoende op tegen de aard en ernst van de verweten gedragingen.(…)’
De bief is 26 april 2023 per koerier en per e-mail aan [verzoekster 1] verstuurd. De Rechtbank heeft geprobeerd [verzoekster 1] ook telefonisch te informeren, maar omdat zij onbereikbaar was is [verzoekster 1] in een whatsappbericht geïnformeerd dat het besluit met betrekking tot het beëindigen van haar dienstverband per e-mail en per koerier aan haar is verzonden. De dochter van [verzoekster 1] heeft de per koerier verzonden brief op 26 april 2023 in ontvangst genomen.
2.19.
Op 16 mei 2023 heeft de Rijksrecherche voorwerpen uit het kluisje en de trolley van [verzoekster 1] in beslag genomen. Het onderzoek van de Rijksrecherche is nog niet afgerond.
2.20.
UWV heeft geen WW- en ZW-uitkering aan [verzoekster 1] toegekend.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster 1] verzoekt de kantonrechter
primairhet ontslag op staande voet te vernietigen en de Rechtbank te veroordelen tot doorbetaling van loon.
Subsidiairheeft [verzoekster 1] verzocht om de Rechtbank te veroordelen tot betaling van het loon van 26 april tot 1 mei 2023, een normale eindafrekening, een transitievergoeding, een billijke vergoeding van € 25.000,- bruto en een schadevergoeding van vier maandsalarissen.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster 1] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoekster 1] (samengevat) aangevoerd dat niet is voldaan aan de onverwijldheidseis en dat de dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt. De éénmalige gedragingen van [verzoekster 1] , de aard en de duur van de arbeidsovereenkomst, de persoonlijke omstandigheden en de ernstige gevolgen van het ontslag, maken niet dat van de Rechtbank redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
De Rechtbank verweert zich tegen het verzoek. De Rechtbank weerspreekt dat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Uit het tijdspad volgt dat de Rechtbank voortvarend heeft gehandeld en daarbij de vereiste stappen uit het Protocol integriteitsschending 2020 in acht heeft genomen. Er is ook sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [verzoekster 1] heeft met haar gedragingen, die mogelijk ook als (ambts)misdrijf kunnen worden beschouwd, niet alleen haar bevoegdheden als medewerker van de rechtbank ernstig geschonden, maar ook haar verplichtingen als ambtenaar (waaronder de hoge integriteitseisen) ernstig geschonden en heeft daarmee ook de belangen van de Rechtbank geschaad, althans kunnen schadden. [verzoekster 1] heeft daarnaast niet consistent en tegenstrijdig verklaard, waardoor het vertrouwen in haar nog meer is beschadigd. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster 1] wegen niet op tegen de aard en de ernst van de verweten gedragingen.
4.2.
Verder wordt bij wijze van voorwaardelijk tegenverzoek, voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd, verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoekster 1] te ontbinden op de e-, dan wel de g- of i-grond.

5.De beoordeling

het verzoek
5.1.
Ter zitting heeft [verzoekster 1] aangegeven dat zij berust in het ontslag op staande voet en (dus) de switch maakt naar haar subsidiaire verzoeken om toekenning van (onder andere) een billijke vergoeding. Dat heeft tot gevolg dat de primaire verzoeken van [verzoekster 1] (tot vernietiging van het ontslag op staande voet) en het voorwaardelijk tegenverzoek van de Rechtbank niet behandeld hoeven te worden.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend.
Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig
5.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden bestaat (artikel 7:677 lid 1 BW). De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Voor de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden tot dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. De van een werkgever te vergen mate van voortvarendheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van rechtskundig advies en tot het verzamelen van bewijsmateriaal, en de door de werkgever in acht te nemen zorg om te vermijden dat, als een vermoeden ongegrond blijkt, de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad.
Het ontslag is onverwijld gegeven
5.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Dat volgt uit het tijdspad zoals de Rechtbank dat gedetailleerd heeft weergegeven in het overzicht opgenomen in punt 4.8 van het verweerschrift. [verzoekster 1] heeft dit overzicht niet (voldoende gemotiveerd) weersproken.
5.6.
Uit het overzicht blijkt dat de Rechtbank meteen (althans, een dag) na ontdekking van de documenten in de locker van [verzoekster 1] , een (disciplinair) feitenonderzoek heeft gelast. De Rechtbank was, gelet op de aard en de ernst van de vermoedens, op grond van het Protocol gehouden dit onderzoek in te stellen. Ook in belang van de waarheidsvinding was het onderzoek gerechtvaardigd. Dat de onderzoekscommissie ervoor heeft gekozen om eerst onderzoek te doen naar de werkomgeving en de mailbox en privé-schijf van [verzoekster 1] en [verzoekster 1] pas daarna te horen, is geen onbegrijpelijke keuze geweest die tot schending van de onverwijldheidseis heeft geleid. Zoals mr. Van Merwijk van de Rechtbank ter zitting heeft toegelicht, was op 27 maart 2023 weliswaar bekend dat de gevonden documenten valselijk waren opgemaakt, maar stond nog niet vast door wie en met welk doel de documenten waren opgemaakt en of daarbij nog anderen betrokken waren. Naar deze vragen is door de onderzoekscommissie relevant feitenonderzoek verricht, welk onderzoek ook daadwerkelijk relevante informatie heeft opgeleverd, zoals de correspondentie over de privé-lening. [1]
5.7.
Uit het onderzoeksrapport volgt dat de commissie zorgvuldig onderzoek heeft verricht, waarbij voldoende voortvarend te werk is gegaan. De commissie heeft de in het onderzoek genomen stappen en daarmee gemoeide tijd deugdelijk verantwoord en uit niets blijkt dat is gedraald of getalmd en/of dat het onderzoek heeft stilgelegen. De Rechtbank heeft toegelicht dat het onderzoek de nodige tijd in beslag heeft genomen, onder andere doordat de mailbox en de persoonlijke schijf van [verzoekster 1] door IVO moesten worden doorgenomen, wat een tijdrovende klus was, en dat (vanwege het vermoeden van een misdrijf) afstemming met de Rijksrecherche moest plaatsvinden. Verder blijkt uit het onderzoek dat de Rechtbank [verzoekster 1] steeds tijdig en transparant heeft geïnformeerd over de gevolgde procedure. Dat de Rechtbank [verzoekster 1] tussen 27 maart en 14 april 2023 heeft ‘laten bungelen’, zoals door [verzoekster 1] is aangevoerd, kan de kantonrechter niet volgen. [verzoekster 1] is op 30 maart 2023 immers op de hoogte gebracht van (de aanleiding van) het onderzoek.
5.8.
Ook nadat het onderzoek was afgerond en het rapport was opgeleverd, is voortvarend en in lijn met de verplichtingen uit het Protocol gehandeld. [verzoekster 1] is nog dezelfde dag (op 24 april 2023) over het voornemen tot ontslag geïnformeerd en direct nadat [verzoekster 1] haar zienswijze had gegeven, is tot ontslag op staande voet overgegaan. Daarbij zijn de ontslagredenen onverwijld aan [verzoekster 1] medegedeeld. [verzoekster 1] heeft aangevoerd dat zij pas op 28 april 2023 van het ontslag heeft kennisgenomen, maar uit de stukken blijkt dat zij op 26 april 2023 al per e-mail, koerier en whatsapp over het ontslag is geïnformeerd. De omstandigheid dat [verzoekster 1] haar e-mail pas op 28 april 2023 heeft gecheckt, zoals [verzoekster 1] ter zitting heeft aangevoerd, dient voor haar rekening te blijven.
Er is een dringende reden voor ontslag
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van [verzoekster 1] als een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 BW kwalificeren. Van belang in dat verband is dat aan [verzoekster 1] , als ambtenaar bij de Rechtbank, hoge integriteitseisen (mogen) worden gesteld. Het belang van betrouwbaarheid, integriteit en ‘onkreukbaarheid’ wordt niet alleen in de eed bij aanstelling benadrukt, maar ook in de toepasselijke Gedragscodes. [2] [verzoekster 1] heeft niet weersproken dat zij hiervan op de hoogte was. Het opmaken van een valse [beschikkingen] en het met officiële stempels van de rechtbank waarmerken daarvan als afschrift, het opmaken en met officiële rechtbankstempels waarmerken van een [aanvullend document] als bijlage bij de valse [beschikkingen] en het in strijd met de interne instructies opvragen van GBA-gegevens voor niet-functionele doeleinden met behulp van haar rechtbankautorisatie zijn gedragingen van [verzoekster 1] die niet met deze eisen zijn te verenigen en kwalificeren, behalve als dringende reden, mogelijk zelfs als een (ambts)misdrijf.
5.10.
Het is begrijpelijk dat de Rechtbank hierdoor het vertrouwen in (de betrouwbaarheid en integriteit van) [verzoekster 1] is verloren. Dat klemt te meer nu [verzoekster 1] in het verhoor inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard over een aantal zaken. [3] Ook ter zitting heeft [verzoekster 1] op deze punten geen bevredigende verklaring kunnen geven. [verzoekster 1] heeft bovendien nagelaten stukken te overleggen die haar verhaal (dat zij de [beschikkingen] nooit met anderen heeft gedeeld of willen delen) kunnen ondersteunen. [verzoekster 1] had bijvoorbeeld correspondentie van de financiële instelling kunnen overleggen, waaruit blijkt dat zij de lening (zoals zij heeft gesteld) uiteindelijk samen met haar echtgenoot heeft aangevraagd en verkregen. [verzoekster 1] heeft ter zitting gezegd dat ze niet bij deze documenten kan, omdat haar echtgenoot die in zijn kluis bewaart. Maar dat verklaart niet waarom [verzoekster 1] deze documenten niet bij de geldverstrekker heeft opgevraagd. Wat hiervan ook zij, [verzoekster 1] heeft de gerezen vermoedens dat de vervalste documenten zijn opgemaakt en gebruikt voor de aanvraag van een lening, niet kunnen wegnemen.
5.11.
Van een éénmalige misstap, zoals door [verzoekster 1] is aangevoerd, is geen sprake geweest. [verzoekster 1] is niet alleen in 2021 de fout in gegaan (met het vervalsen van de Beschikking en het opmaken en valselijk waarmerken van het [aanvullend document] ). Ook in 2022 heeft zij haar bevoegdheden misbruikt door met gebruikmaking van haar rechtbank autorisatie een GBA-uitdraai van haarzelf en haar echtgenoot aan te vragen, terwijl zij – zoals zij ter zitting bevestigde - wist dat dit in strijd met de interne instructies is.
5.12.
Het verweer van [verzoekster 1] dat de Rechtbank door haar handelwijze niet is benadeeld, slaagt niet. Noch daargelaten dat het voorval tot reputatieschade voor de Rechtbank zal (kunnen) leiden, kwalificeren de gedragingen van [verzoekster 1] ook zonder dat daardoor schade wordt geleden als een dringende reden. De andere, door [verzoekster 1] aangevoerde omstandigheden (haar lange en goede staat van dienst, dat ze excuses heeft aangeboden en herhaling niet te verwachten is), leiden evenmin tot de conclusie dat geen sprake is van een dringende reden.
5.13.
Tot slot heeft [verzoekster 1] gewezen op haar persoonlijke omstandigheden en de ingrijpende (financiële) gevolgen van het ontslag. Zij heeft toegelicht dat zij door het ontslag op staande voet (en daardoor het per direct wegvallen van ieder inkomen) volledig afhankelijk werd van haar gewelddadige echtgenoot, waardoor zij geen kant op kon en een heel erg nare zomer heeft gehad. [verzoekster 1] heeft verder toegelicht dat zij sinds september 2023 weliswaar weer aan het werk is, maar als uitzendkracht en tegen een lager loon dan wat zij bij de Rechtbank verdiende. De kantonrechter is van oordeel dat, hoe schrijnend de privé-omstandigheden van [verzoekster 1] ook zijn, dit niet de conclusie rechtvaardigt dat van een dringende reden geen sprake is.
5.14.
De conclusie is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
De verzoeken van [verzoekster 1] worden afgewezen
5.15.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoekster 1] om toekenning van het loon over de periode van 26 april tot 1 mei 2023 en een billijke vergoeding worden afgewezen (subsidiair, punten 1, 4 en 6 van het petitum).
5.16.
Ook het verzoek om de Rechtbank te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt afgewezen (subsidiair, punten 3 en 6 van het petitum). Hiervoor is geoordeeld dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. Die feiten en omstandigheden brengen ook mee dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [verzoekster 1] dat als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is.
5.17.
[verzoekster 1] heeft ook verzocht om de Rechtbank te veroordelen tot betaling van een normale eindafrekening en een schadevergoeding van vier maandsalarissen. Ter zitting heeft de gemachtigde van [verzoekster 1] toegelicht dat het hier gaat om de vier maanden opzegtermijn, waarvan de Rechtbank in de ontslagbrief had aangegeven dat deze met de eindafrekening zou worden verrekend. Ter zitting heeft de Rechtbank bevestigd dat is besloten deze (gefixeerde) schadevergoeding niet van [verzoekster 1] te vorderen en dat deze ook niet in mindering is gebracht op de al aan [verzoekster 1] uitbetaalde eindafrekening. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoekster 1] op de zitting haar verzoeken terzake ingetrokken (subsidiair, punten 2 en 5 van het petitum), zodat deze geen behandeling behoeven.
Proceskosten
5.18.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster 1] , omdat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster 1] . Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van de Rechtbank worden vastgesteld op € 925,- (€ 793,00 salaris gemachtigde en € 132,- nakosten).

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [verzoekster 1] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de Rechtbank tot en met vandaag vaststelt op € 925,-;
6.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter en op 20 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie 2.15 bij Feiten
2.Zie 2.2 bij Feiten
3.Zie 2.15 bij Feiten