ECLI:NL:RBNHO:2023:10949

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
23-016915
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslag op auto in verband met verdenking van drugshandel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een beklagprocedure tegen de inbeslagname van een auto en een mobiele telefoon van de klager, die verdacht wordt van drugshandel. De inbeslagname vond plaats op 4 juli 2023, toen de politie de klager aanhield na het constateren van verdachte gedragingen en het vermoeden dat hij onder invloed van verdovende middelen reed. Tijdens de controle werden er ook verdovende middelen in de auto aangetroffen. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.D. Rijnsburger, heeft in zijn klaagschrift aangevoerd dat de inbeslagname in strijd is met het eigendomsrecht en dat er geen reden is voor het voortduren van het beslag. De officier van justitie heeft zich echter verzet tegen de teruggave, stellende dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat de telefoon nog moet worden onderzocht en de auto mogelijk verbeurd zal worden verklaard. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat er voldoende redenen zijn om het beslag te handhaven. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto later verbeurd zal worden verklaard, gezien de aangetroffen verdovende middelen en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft het beklag van de klager ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname van zowel de auto als de telefoon blijft bestaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Alkmaar
raadkamernummer : 23-016915
datum : 14 september 2023
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager]
,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.D. Rijnsburger, advocaat te Amsterdam, (Valeriusplein 20BG, 1075 BH),
hierna te noemen: de klager, tevens de beslagene.

1.Feiten

1.1.
Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 4 juli 2023 onder de klager een personenauto ([de auto]) in beslag is genomen ten behoeve van waarheidsvinding en verbeurdverklaring.
1.2.
Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 4 juli 2023 onder de klager ook een Iphone 13 Pro in beslag is genomen ten behoeve van waarheidsvinding.
1.3.
Tegen de klager bestaat onder meer de verdenking van overtreding van artikel 2 sub B jo. artikel 10 lid 4 van de Opiumwet (kort gezegd: de handel in verdovende middelen).
1.4.
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2023 vermeldt het volgende.
“Op maandag 3 juli 2023 om 23.19 uur reden wij op de [adres]. Aldaar zagen wij een personenauto, [de auto]. Wij zagen dat de bestuurder van de personenauto vanaf de [adres] reed. Wij zagen dat de bestuurder van de personenauto op het moment dat hij ons passeerde ons met wijd opengesperde ogen aankeek.
Ter controle (…) gaven wij de bestuurder van de personenauto een stopteken (..) De bestuurder bleek te zijn: [klager], (...) [klager] vertoonde (…) naast de wijd opengesperde ogen nog meer kenmerken van drugsgebruik. Wij zagen ook dat de ogen van [klager] wazig/waterig waren en dat zijn pupil was vergroot. Ik, [verbalisant 1], zag tevens dat er geen pupil reactie was op het moment dat ik met mijn zaklamp in de richting van de ogen van [klager] scheen. Daarnaast hoorden wij dat [klager] ons niet liet uitspreken en sprak met een woordenvloed. [klager] was daarbij snel geïrriteerd en te zelfverzekerd.
Ik, [verbalisant 1], deelde de verdachte [klager] mede dat hij werd verdacht van het rijden onder invloed van verdovende middelen. Ik, [verbalisant 1], vorderde de medewerking van de verdachte [klager] aan een speekseltest. Wij hoorden direct dat de verdachte [klager] aangaf dat hij hier niet aan zou meewerken en dat wij maar een bekeuring moesten uitschrijven. (...)
Ik, [verbalisant 1], vroeg toestemming aan de verdachte [klager] voor het afnemen van een bloedonderzoek. Wij hoorden de verdachte direct zeggen dat hij hier geen medewerking aan zou verlenen. (...) Derhalve werd door ons redelijkerwijs vermoed dat er mogelijk verdovende middelen (…) werden vervoerd of aanwezig waren in de personenauto. De auto werd voor mogelijk verder onderzoek overgebracht naar het politiebureau in Hoorn.
(...) Bij de insluitingsfouillering troffen wij 110 euro in zijn rechter achter broekzak. Daarnaast troffen wij nog 838,60 euro aan in de schoudertas van de verdachte [klager]. (..) Wij hoorden [klager] zeggen dat hij hier niks over wilde verklaren en dat het ons niks aan ging. (...) Wij hoorden [klager] vervolgens ontkennen dat er verdovende middelen in zijn personenauto aanwezig zouden zijn.
(...) Ik, [verbalisant 2], trof bij de doorzoeking in het opbergvak aan de achterzijde van de bijrijderstoel een gripzakje met daarin twee voorgedraaide joints.
(…) Echter, hadden wij wel degelijk het vermoeden dat er in het middenconsole/dashboard van de auto verdovende middelen verstopt zouden zitten. Met het oog op verbrekingen te voorkomen en de exacte locatie te achterhalen besloten bij om de volgende dag een speurhondengeleider onderzoek te laten verrichten in de auto. Wij namen de personenauto voor verder onderzoek in beslag ter waarheidsvinding.
Op woensdag 4 juli 2023 omstreeks 13.35 uur werd door politieambtenaren [3 verbalisanten] in het middenconsole achter de radio een ruimte aangetroffen met daarin 2 voorgedraaide joints, een mobiele telefoon, twee zakjes met meerdere wikkels met verdovende middelen en papiertjes met tekst aangetroffen (..).”

2.Procedure

2.1.
Het klaagschrift is op 5 juli 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
2.2.
De rechtbank heeft op 6 september 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. De rechtbank heeft de advocaat van klager, mr. M.D. Rijnsburger en de officier van justitie op zitting gehoord. De klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

3.Beklag

3.1.
Het klaagschrift vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende.
Klager is eigenaar van de in beslag genomen goederen en klager wenst zo spoedig mogelijk weer in het bezit van dit goed te worden gesteld. De (voortdurende) inbeslagneming van het goed levert strijd op met art. 1 Eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en van het in art. 17 van het Handvest van de Grondrechten van de EU gewaarborgde eigendomsrecht. Niet blijkt immers dat het belang van strafvordering zich (nog langer) verzet tegen de teruggave van het goed. Nu dit niet (langer) het geval is, dient het beslag te worden opgeheven en het goed te worden teruggegeven aan klager.
3.2.
Aanvullend heeft de raadsman in raadkamer aangevoerd dat de voortduring van de inbeslagneming van de auto disproportioneel is. Hij verwijst daarbij naar de conclusie van AG Harteveld (ECLI:NL:PHR:2022:889). Mocht het tot een veroordeling komen, dan is een taakstraf van 100 uur de te verwachten op te leggen straf.
Er is geen sprake van “verborgen ruimten”, want de door de politie verwijderde kappen zitten in elke Seat Leon, zoals die van klager.
3.3.
Ten slotte zullen op de inhoudelijke behandeling de nodige noten gekraakt worden over de rechtmatigheid van de doorzoeking van de auto. Ten tijde van de doorzoeking bestond er geen redelijk vermoeden van schuld van klager. Dat moet ertoe leiden dat zelfs bij de marginale beoordeling door de raadkamer de doorzoeking als onrechtmatig moet worden beschouwd.
3.4.
Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. De I-phone moet nog worden uitgelezen en het Openbaar Ministerie zal vorderen dat [de auto] verbeurd zal worden verklaard.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank is bevoegd.
5.2.
Het beklag is tijdig ingediend.
5.3.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst – summierlijk toetsend – te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van dat voorwerp zal bevelen.
Ten aanzien van de auto:
5.4.
In de auto waren op verschillende plaatsen verboden verdovende middelen verstopt. Bovendien zijn op een verborgen plaats een telefoon en administratie aangetroffen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen. Bij een veroordeling vanwege handel in drugs vanuit de auto, is geenszins denkbeeldig dat die auto zal worden beschouwd als voorwerp met behulp waarvan het feit is begaan of voorbereid. Het wordt aan de zittingsrechter overgelaten in hoeverre de verbeurdverklaring in strijd zou zijn met de proportionaliteit. Overigens heeft klager niet naar voren gebracht wat de waarde van de auto op dit moment is. In ieder geval lijkt die op dit moment niet zo in het oog springend, dat de raadkamer daarin aanleiding ziet tot teruggave van de auto. [1]
5.5.
De vraag of ten tijde van de inbeslagneming een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond, dient in dit geval beoordeeld te worden met het oog op beantwoording van de vraag of een belang van strafvordering aanwezig is voor het voortduren van het beslag. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of op basis van het dossier en wat in raadkamer door de officier van justitie en namens klager is aangevoerd - en dus uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift - jegens de klager een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging kan volgen. [2] Anders dan de raadsman heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat – summier toetsend – dat wel het geval is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij moet voorkomen dat zij vooruitloopt op het later in de strafzaak te geven oordeel.
5.6.
Het beklag is daarom ongegrond.
Ten aanzien van de telefoon:
5.7.
De officier van justitie deelde mee dat de telefoon nog onderzocht moet worden. De raadsman heeft hier verder geen stelling over ingenomen. Het strafvorderlijk belang (onderzoek van het voorwerp) is dus nog aanwezig.
5.8.
Het beklag is daarom ongegrond.

6.Beslissing

6.1.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Koppe, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing. Voor klager staat ook beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:128, rov. 3.3
2.Hoge Raad 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502, rov. 2.3