ECLI:NL:RBNHO:2023:1118

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
7857012 \ CV EXPL 19-8932
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie en vergoeding van kosten door luchtvaartmaatschappij na vertraging van vlucht

In deze zaak hebben de passagiers, waaronder een minderjarige, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij United Airlines Inc. wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Cancun via Newark op 28 juli 2018. De passagiers claimen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De vlucht van Amsterdam naar Newark was vertraagd, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht naar Cancun misten en uiteindelijk met een vertraging van 26 uur en 26 minuten op hun eindbestemming aankwamen. De passagiers vorderen een bedrag van € 2.971,93 aan compensatie en vergoeding van kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers niet alle benodigde documenten hebben overgelegd, waaronder een verklaring van de inmiddels meerderjarige minderjarige, die instemt met de handelingen van zijn wettelijke vertegenwoordiger. Hierdoor is de passagier die als vertegenwoordiger optreedt, niet-ontvankelijk verklaard. De vervoerder heeft erkend dat zij een bedrag van € 571,93 aan additionele kosten verschuldigd is, wat door de kantonrechter is toegewezen. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, waardoor de passagiers recht hebben op compensatie volgens de Verordening.

De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van in totaal € 2.802,44 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente over verschillende bedragen, en heeft de proceskosten voor de vervoerder vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7857012 \ CV EXPL 19-8932 (RH)
Uitspraakdatum: 4 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[passagier sub 1] ,

2. [passagier sub 2]pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind
[minderjarige],
3. [passagier sub 3],
allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
United Airlines Inc.
gevestigd te Wilmington, Delaware (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. R.L.S.M. Pessers en mr. J.I.J. van Pelt (Van Traa Advocaten N.V.)

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 27 februari 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven. Vervolgens hebben de passagiers de gelegenheid gekregen om zich bij akte uit te laten over de producties die de vervoerder bij zijn laatste schriftelijke reactie heeft overgelegd, wat zij hebben gedaan.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers op 28 juli 2018 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Newark Liberty International Airport, Verenigde Staten, naar Cancun International Airport, Mexico.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Newark, met vluchtnummer UA71 (hierna: de vlucht), is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagiers de aansluitende vlucht naar Cancun hebben gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht (DL488) en met een vertraging van 26 uur en 26 minuten aangekomen op de eindbestemming.
2.3.
De dochteronderneming van de gemachtigde van de passagiers (‘Miss Casey’) dan wel de gemachtigde van de passagiers heeft onder andere bij brief van 4 oktober 2018 namens de passagiers compensatie en vergoeding van de additionele kosten van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 2.971,93, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 juli 2018, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van deze dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 544,50 dan wel € 539,41 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering onder meer ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De passagiers stellen voorts dat zij vanwege de annulering van de vlucht kosten hebben gemaakt die de vervoerder gehouden is hen te vergoeden, primair op grond van artikel 5 en/of 6 in samenhang met artikel 8 en 9 van de Verordening en subsidiair op grond van artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal). De passagiers waren als gevolg van de vertraging van de vlucht genoodzaakt kosten te maken voor vervoer van en naar de luchthaven, een hotelovernachting en meerdere maaltijden. De passagiers stellen dat de vervoerder deze kosten van in totaal € 571,93, vooralsnog niet heeft voldaan.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering gedeeltelijk. Hij voert aan dat de vertraging is veroorzaakt als gevolg van (doorwerking van) buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat [minderjarige] (hierna: het kind) op het moment van het indienen van de dagvaarding niet bekwaam was om zelfstandig in rechte op te treden, nu uit de stukken blijkt dat hij op dat moment minderjarig was. Passagier sub 2 heeft blijkens de dagvaarding de vordering namens zichzelf ingediend en daarnaast in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van haar destijds minderjarige kind. Voor zover passagier sub 2 in deze procedure namens haar kind als wettelijk vertegenwoordiger optreedt, dient zij te beschikken over een machtiging van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter dient ambtshalve te onderzoeken of de passagier sub 2 in haar vordering kan worden ontvangen. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt niet dat aan passagier sub 2 een machtiging als hiervoor bedoeld is afgegeven om namens haar kind te procederen. Hoewel het kind evenwel inmiddels meerderjarig is geworden, hebben de passagiers nagelaten een door het kind ondertekende verklaring in het geding te brengen gebracht waarin hij/zij instemt met alle door passagier sub 2 namens het kind verrichte handelingen in deze procedure. De kantonrechter zal daarom passagier sub 2 in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind niet-ontvankelijk verklaren.
5.3.
De vervoerder heeft voorts bij conclusie van antwoord erkend de passagiers een bedrag ad € 571,93 aan additionele kosten verschuldigd te zijn. De vordering van de passagiers is in zoverre toewijsbaar. In de brief van 4 oktober 2018 die is overgelegd als productie 4 bij de dagvaarding en als ingebrekestelling kan worden beschouwd, wordt de vervoerder gesommeerd binnen 15 dagen na de datum van deze brief te betalen. Derhalve is de gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 571,93 toewijsbaar vanaf 19 oktober 2018, nu een eerdere verzuimdatum is gesteld noch gebleken.
5.4.
Vast staat vervolgens dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op de eindbestemming, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Dit artikel dient volgens het Hof restrictief te worden uitgelegd omdat het gaat om een afwijking van het beginsel dat passagiers recht hebben op compensatie (Wallentin-Hermann C-549/07).
5.5.
Wat er ook zij van eventuele buitengewone omstandigheden, volgens de planning zouden de passagiers op de eindbestemming aankomen op 28 juli 2018 om 17:00 uur (lokale tijd). Nadat voor de vervoerder duidelijk werd dat de passagiers deze aansluitende vlucht niet zouden halen, heeft de vervoerder de passagiers omgeboekt naar een alternatieve vlucht. De passagiers zijn met deze alternatieve vlucht op 29 juli 2018 om 19:26 uur (lokale tijd) aangekomen op de eindbestemming (Cancun). Niet in geschil is dat de passagiers ten opzichte van de oorspronkelijke aankomsttijd met 26 uur en 26 minuten vertraging zijn aangekomen op de eindbestemming.
5.6.
Uit het arrest van het Hof van 11 juni 2020 (C-74/19) volgt dat het in beginsel geen redelijke maatregel is, indien de passagiers met een door de vervoerder zelf uitgevoerde alternatieve vlucht de dag na de oorspronkelijk vastgestelde dag aankomen. Dit is anders indien er geen enkele andere mogelijkheid voor een rechtstreekse of indirecte alternatieve vlucht bestond met een door hemzelf of door een andere luchtvaartmaatschappij uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de volgende vlucht van de betrokken luchtvaartmaatschappij, of dat het organiseren van een dergelijke alternatieve vlucht voor die laatste een onaanvaardbaar offer betekende gelet op de mogelijkheden van haar onderneming op het relevante tijdstip. Hierbij gaat de kantonrechter, voor de interpretatie van het hiervoor genoemde woord ‘dag’, uit van een tijdruimte en voor de uitleg ervan wordt aangesloten bij de algemeen geaccepteerde uitleg, zijnde een tijdsduur van 24 uur. Gesteld noch gebleken is dat zich één van deze uitzonderingssituaties voordeed. De passagiers hebben gesteld dat zij met vlucht UA1054, welke werd uitgevoerd door de vervoerder, eerder op de eindbestemming zouden zijn aangekomen. De vervoerder heeft hier tegen ingebracht dat vlucht UA1054 vol zat. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de vervoerder de ‘Flight Information’ van vlucht UA1054 overgelegd, waaruit volgt dat de 166 beschikbare plaatsen op die vlucht bezet werden. De passagiers weerleggen dit verweer en stellen dat er plaats was op deze vlucht, nu op deze vlucht 166 plaatsen beschikbaar zijn, waarvan er 162 waren geboekt door betalende passagiers. Uit de ‘Flight Information’ van deze vlucht volgt volgens de passagiers dat de overige 4 plaatsen zijn vergeven aan zogenaamde “NRSA”-passagiers. “NRSA” staat volgens de passagiers voor “Non Revenu Spare Available”. Het personeel van de vervoerder en familie van het personeel mag, wanneer er plaats is aan boord, gratis of tegen een gereduceerd tarief meevliegen, aldus de passagiers. Onderdeel van deze boekingen is dat betalende klanten voorgaan op “NRSA”-passagiers en dat niet zeker is dat “NRSA”-passagiers mee mogen vliegen met de vlucht, aldus nog steeds de passagiers. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben de passagiers gelet op het bovenstaande gemotiveerd weersproken dat er geen plek voor hen was aan boord van vlucht UA1054. Vast staat dat de passagiers met vlucht UA1054 met aanzienlijk minder vertraging (slechts circa 5 uur in plaats van 26,5 uur) op hun eindbestemming zouden zijn aangekomen. Daarom had het, ook al heeft de vervoerder de passagiers omgeboekt naar een alternatieve vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij (Delta Airlines), op de weg van de vervoerder gelegen om te motiveren waarom de “NRSA”-passagiers zijn toegelaten, dan wel waarom de “NRSA”-passagiers niet konden worden geweigerd op vlucht UA1054, welke vlucht immers is uitgevoerd door de vervoerder. Nu de vervoerder dit heeft nagelaten, heeft de vervoerder naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat er geen enkele andere mogelijkheid bestond met een door de vervoerder zelf uitgevoerde vlucht die op een minder laat tijdstip aankwam dan de vlucht waarnaar de vervoerder de passagiers heeft omgeboekt. De verwijzing van de vervoerder naar het vonnis van deze rechtbank van 10 november 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:10113) gaat dan ook niet op.
5.7.
Al met al is niet komen vast te staan dat de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagiers te voorkomen, dan wel te beperken. Het voorgaande betekent dat ook indien op enig moment zou komen vast te staan dat sprake was van een buitengewone omstandigheid, de vervoerder gehouden is de passagiers te compenseren in verband met de vertraging van meer dan 24 uur op de eindbestemming. De gevorderde compensatie zal daarom eveneens worden toegewezen.
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de compensatie is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen overeenkomstig het wettelijke tarief over de toegewezen hoofdsom, te weten € 430,51 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart passagier sub 2 voor zover zij handelt in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarige kind [minderjarige] , niet-ontvankelijk;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 2.802,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,00 vanaf 28 juli 2018, over € 571,93 vanaf 19 oktober 2018 en over € 430,51 vanaf 27 februari 2019, tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 436,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 109,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter