ECLI:NL:RBNHO:2023:12021

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
22/6281
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitschrijving uit de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 8 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, dat op 4 mei 2022 had besloten om de kinderen van eiser uit te schrijven uit de basisregistratie personen (Brp) naar Rusland. Het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren ingediend. Eiser had echter aangevoerd dat de Algemene termijnenwet (Atw) van toepassing was, waardoor de termijn voor het indienen van de gronden was verlengd tot 8 augustus 2022. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid niet tot niet-ontvankelijkheid had kunnen besluiten, omdat de gronden van bezwaar tijdig waren ingediend volgens de Atw. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/6281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: A. van Velsen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigde: mr. R.E. Laman).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheidverklaring van zijn bezwaar.
1.2
Verweerder heeft op 4 mei 2022 besloten de kinderen van eiser in de basisregistratie personen (Brp) uit te schrijven naar Rusland. Met het bestreden besluit, verzonden op 27 oktober 2022, op het bezwaar van eiser heeft verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht wegens betalingsonmacht. Hij heeft dit verzoek onderbouwd met een recente uitkeringsspecificatie. De rechtbank is gelet op de door eiser verstrekte financiële gegevens van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt niet te beschikken over voldoende inkomen of vermogen. Eisers inkomen is lager dan de beslagvrije voet van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Het beroep op betalingsonmacht wordt gehonoreerd, zodat eiser wordt vrijgesteld van de verplichting tot betalen van het aan de rechtbank verschuldigde griffierecht.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder het bezwaar van eiser in redelijkheid niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1
Naar aanleiding van een melding op 3 november 2021 van een leerplichtambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer dat eiser en zijn kinderen niet meer wonen op het adres waar zij in de Brp staan ingeschreven, is verweerder een adresonderzoek gestart. Het gaat om twee kinderen die meerdere jaren vrijstelling hebben ontvangen van onderwijs en onderwijs volgen in het buitenland, namelijk in Rusland. Bij besluit van 4 mei 2022 heeft verweerder besloten om de kinderen van eiser uit te schrijven naar Rusland.
3.2
Op 15 juni 2022 heeft eiser een pro forma bezwaarschrift ingediend en verzocht om een nieuwe termijn voor het indienen van de gronden van zijn bezwaar.
3.3
Bij brief van 1 juli 2022 heeft verweerder aan eiser een termijn gegeven van veertien dagen voor het indienen van de gronden van zijn bezwaar. Blijkens deze brief loopt deze termijn vanaf het moment dat verweerder de door eiser gevraagde stukken aan eiser heeft verzonden. Verweerder heeft de stukken op 4 juli 2022 verzonden aan eiser, zodat de termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar eindigt op 18 juli 2022.
3.4
Op 21 juli 2022 heeft eiser wegens omstandigheden verzocht om een nieuwe redelijke termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar.
3.5
Bij brief van 26 juli 2022, gerectificeerd bij brief van 27 juli 2022, heeft verweerder de termijn nogmaals verlengd met tien dagen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat als verweerder niet binnen tien dagen (dit is uiterlijk zaterdag 6 augustus 2022) een schriftelijk reactie heeft ontvangen, verweerder kan besluiten zijn bezwaarschrift niet inhoudelijk te behandelen.
3.6
Op maandag 8 augustus 2022 om 23.41 uur heeft eiser per e-mail de gronden van bezwaar ingediend. De bijlage bij de e-mail is gedateerd op 6 augustus 2022. Verweerder heeft de gronden van bezwaar ook per gewone post ontvangen op woensdag 10 augustus 2022.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser tijdens de hoorzitting op 20 oktober 2022 geen reden heeft gegeven waarom zijn gemachtigde pas op 8 augustus 2022 de gronden van bezwaar heeft ingediend. Omdat het bezwaarschrift niet aan de gestelde wettelijke vereisten voldoet, komt verweerder tot de conclusie dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is. Verweerder komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift.
Heeft eiser de gronden van bezwaar tijdig ingediend?
4.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op 27 juli 2022 heeft verweerder aan eiser een termijn van tien dagen gegeven om de gronden van bezwaar in te dienen. Dit is uiterlijk 6 augustus 2022. Aangezien 6 augustus 2022 een zaterdag was en volgens eiser de Algemene termijnenwet (Atw) van toepassing is, wordt de termijn verlengd naar een datum die niet een zaterdag, zondag of erkende feestdag is. In dit geval is de termijn daarom op 8 augustus 2022 geëindigd. Volgens verweerder zijn de gronden van bezwaar op maandag 8 augustus 2022 om 23.41 uur ontvangen. Dit betekent dat sprake is van een ontvankelijk bezwaar dat volgens de wettelijke regels in behandeling dient te worden genomen..
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden van bezwaar te laat zijn ingediend. In de brief van 27 juli 2022 is aangegeven dat verweerder binnen tien dagen een reactie moet hebben ontvangen. Verweerder heeft de e-mail van eiser met daarin de gronden van bezwaar ontvangen op 8 augustus 2022 en de brief van eiser met daarin de gronden van bezwaar is binnengekomen op 10 augustus 2022. In de brief heeft eiser als datum 6 augustus 2022 genoteerd, maar er is geen bewijsstuk geleverd door eiser dat de brief ook daadwerkelijk op 6 augustus 2022 is verzonden per gewone post. Ook is het vreemd dat als de brief op 6 augustus 2022 is opgesteld en verzonden, de digitale versie van de brief pas twee dagen later is verstuurd. Los daarvan is het volgens verweerder niet relevant of eiser de brief mogelijk op 6 augustus 2022 heeft verzonden, aangezien het gaat om de ontvangstdatum van de gronden en niet de verzenddatum. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de Atw niet van toepassing is, aangezien geen sprake is van een in wet gestelde termijn. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij wet ingesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Volgens verweerder mag hij zelf een termijn stellen voor de ontbrekende gronden en vindt de gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden een meer dan redelijke termijn.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser in redelijkheid niet niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 januari 2018 blijkt dat de Atw analoog wordt toegepast op een gestelde termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar. [1] Dit betekent dat, nu de termijn van het indienen van de gronden van bezwaar eindigde op zaterdag 6 augustus 2022, deze termijn wordt verlengd tot maandag 8 augustus 2022. Bovendien is de gang van zaken in de bezwaarprocedure zoals deze hiervoor onder de overwegingen 3.3 tot en met 3.5 is weergegeven coulant geweest ten opzichte van eiser. De rechtbank ziet niet in waarom in dit geval vervolgens niet coulant kan worden omgegaan met een termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar die eindigt op een zaterdag. In het licht van het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van zijn in artikel 6:6 van de Awb neergelegde bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat het is genomen in strijd met artikel 6:6 van de Awb. De gronden zijn gelet op de Atw tijdig ingediend. Verweerder dient alsnog inhoudelijk te beslissen op het bezwaar van eiser (artikel 8:72, vierde lid, Awb).
4.4
Aan bespreking van de overige inhoudelijke gronden komt de rechtbank niet toe, omdat verweerder niet inhoudelijk op het bezwaarschrift heeft beslist.

Griffierecht en proceskosten

5.1
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder het griffierecht niet aan eiser te vergoeden.
5.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank stelt de te vergoeden reiskosten vast op € 6,84,- (openbaar vervoer per bus van [plaats] naar Haarlem en terug). De te vergoeden verletkosten voor het bijwonen van de zitting stelt de rechtbank vast op € 79,86,-.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen recht heeft op vergoeding voor kosten professionele rechtsbijstand, omdat niet is gebleken dat de gemachtigde van eiser kan worden aangemerkt als een professionele rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit verzonden op 27 oktober 2022;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van €86,70,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Wammes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.