ECLI:NL:RBNHO:2023:12025

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
C/15/338487 / HA ZA 23-213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van uitgeleend geld en de authenticiteit van handtekeningen in een leningsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, vordert eiseres, mevrouw [eiseres], de terugbetaling van uitgeleend geld aan gedaagde, de heer [gedaagde]. De vordering betreft een totaalbedrag van € 29.583,97, dat bestaat uit een lening van € 24.755,52 en een bedrag van € 4.828,45 dat per bank is overgemaakt. Eiseres stelt dat gedaagde in verzuim is met de terugbetaling van de leningen. Gedaagde erkent wel het bedrag van € 4.828,45 te hebben ontvangen, maar betwist de verschuldigdheid van het grotere bedrag van € 24.755,52 en stelt dat zijn handtekening op de overeenkomst vervalst is.

De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek bevolen naar de authenticiteit van de handtekening van gedaagde op de leningsovereenkomst. De deskundige concludeert dat de handtekening waarschijnlijk authentiek is. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet alleen het bedrag van € 4.828,45, maar ook het bedrag van € 24.755,52 aan eiseres verschuldigd is. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen en de kosten van het deskundigenonderzoek.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral bij betwisting van handtekeningen en overeenkomsten. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige en oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338487 / HA ZA 23-213
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. I. Bakker te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.G. Burgers te Alkmaar.
De zaak in het kort
Deze zaak draait om de vraag of [eiseres] geld (in contanten en via bankoverschrijvingen) heeft uitgeleend aan [gedaagde] . [eiseres] vordert, kort gezegd, terugbetaling van de uitgeleende gelden. Als bewijs voor het bestaan van de geldleningen, verwijst [eiseres] , onder meer, naar een door [gedaagde] in 2017 ondertekende overeenkomst waarin hij de verschuldigdheid erkent.
[gedaagde] betwist dat hij deze overeenkomst heeft ondertekend. Hij erkent dat hij via bankoverschrijvingen geld heeft ontvangen van [eiseres] en betaalt haar daarvoor sinds 2022 maandelijks een bedrag terug. [gedaagde] betwist dat hij daarnaast ook contant geld van [eiseres] heeft geleend.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet alleen per bank maar ook contant geld van [eiseres] heeft geleend en dit moet terugbetalen. Dit oordeel baseert ze mede op de genoemde overeenkomst uit 2017, waarvan de rechtbank vindt vaststaan dat de handtekening van [gedaagde] daarop authentiek is. Dit mede naar aanleiding van een handtekeningenonderzoek door een gerechtelijk deskundige.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 april 2023 met producties 1-27;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- het tussenvonnis van 7 juni 2023;
- de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023, waar zijn verschenen [eiseres] en mr. Bakker voornoemd, en [gedaagde] en mr. Burgers voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Burgers heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben elkaar in of omstreeks 2016 leren kennen.
2.2.
In de periode tussen 23 oktober 2017 en 21 december 2018 heeft [eiseres] in totaal € 4.828,45 naar de bankrekeningen van [gedaagde] overgeschreven.
2.3.
In de periode tussen 16 juni 2020 en 23 februari 2022 hebben [eiseres] en [gedaagde] veelvuldig telefonisch en via WhatsApp contact gehad over de mogelijke verschuldigdheid van [gedaagde] aan [eiseres] van de bedragen van € 24.755,52 en € 4.828,45. [eiseres] heeft daarbij, onder meer, verwezen naar een handgeschreven stuk, genaamd ‘
Financiële contract overeenkomst’ (hierna: de overeenkomst) dat op 22 april 2017 zou zijn opgesteld en door [gedaagde] zou zijn ondertekend. Die overeenkomst luidt - voor zover van belang - als volgt:

Ik mevr. [eiseres] ben een financiële overeenkomst aan gegaan, met de heer R. [gedaagde] te wonend [adres] [postcode] [woonplaats]
Dat de heer R. [gedaagde] , een automatische machtiging met een bedrag van 257,87 per m. en 96 maanden lang, betaald tot het bedrag van 24.755,52 euro is afbetaald, inclusief rente op ING rekening van mevr [eiseres] (…) met ingang van 1-6-‘17
Contract is afgesloten op: 22-4-’17 te [woonplaats] .
2.4.
Op 19 april 2022 heeft de deurwaarder een sommatiebrief van de advocaat van [eiseres] , betekend aan [gedaagde] . De advocaat van [eiseres] heeft in deze sommatiebrief - voor zover van belang - het volgende meegedeeld aan [gedaagde] :

Mijn cliënte is mevrouw [eiseres] . Zij gaf aan dat zij, ten tijde van haar affectieve relatie met u, een geldlening aan u heeft verstrekt ter hoogte van € 24.755,52 inclusief rente. Alsbijlagetreft u een foto aan van de door cliënte en u op 22 april 2017 getekende overeenkomst van geldlening.
Verder treft u alsbijlagenvier afschriften aan van twee betaalrekeningen van cliënte, met daarop betalingen aan u voor per saldo een bedrag van €4.828,45.
Cliënte verlangt reeds lange tijd terugbetaling van de aan u betaalde bedragen. Dat blijkt ook uit de door haar aan mij ter beschikking gestelde whatsapp-chat met u. In totaal heeft zij in hoofdsom€ 29.583,97van u te vorderen. Tot enige terugbetaling is het nog niet gekomen.
Deze brief dient als formele ingebrekestelling. Ik verzoek, en voor zover nodig sommeer ik, u om het openstaande bedrag binnen veertien dagen vanaf de dag nadat deze brief door u is ontvangen te voldoen.
2.5.
Bij e-mail van 19 april 2022 heeft [gedaagde] (via het e-mailadres van zijn echtgenote mevrouw [naam] ) aan de advocaat van [eiseres] - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Wij hebben besloten om juridische hulp in te gaan schakelen. Daar mevrouw [eiseres] niet bekend is. Zoals eerder in het telefoongesprek aangegeven. Daarnaast is er een vals contract opgesteld, waar ik nimmer voor getekend heb.
2.6.
Op 19 april 2022 heeft de advocaat van [eiseres] hier bij e-mail onder andere als volgt op gereageerd:

Dank voor uw onderstaande bericht. Daarin is, tot mijn verbazing, niet uw telefonisch (bij monde van mevrouw [naam] ) gedane toezegging opgenomen om alle per bank van cliënte ontvangen bedragen terug te betalen met 150 euro per maand. Waarom bent u teruggekomen op uw toezegging van eerder vandaag?
2.7.
In een telefoongesprek op 22 april 2022 hebben de advocaat van [eiseres] en [gedaagde] gesproken over het afbetalen van € 300,- per maand aan [eiseres] .
2.8.
In zijn twee e-mails van 22 april 2022 heeft [gedaagde] via twee verschillende e-mailadressen bevestigd maandelijks tweemaal een betaling van € 150,- aan [eiseres] uit te gaan voeren:

Van: [gedaagde] < [e-mailadres] >
Belt u dan mijn vrouw vandaag dat u de dagvaarding afblaast en akkoord gaat met de termijn van €150.
2e mail ga ik u nu sturen. Dank u.

Van: [e-mailadres] >
2 mail afspraak contract
[gedaagde]
2.9.
Bij e-mail van 22 april 2022 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Graag verneem ik uw bevestiging van het volgende:
1. U erkent uw schuld aan mevrouw [eiseres] zoals genoemd in mijn brief d.d. 13 april 2022 aan u (zie bijlage) volledig en zonder voorbehoud voor het bedrag van € 29,583,97.
2. U betaalt hier met 300 euro per maand aan af: 150 euro via uw echtgenote en 150 euro buiten haar om.
3. De eerste betalingen, die worden gericht aan de bankrekening van mijn stichting derdengelden (zie brief), volgen aanstaande maandag of dinsdag aanstaande al.
4. Het missen van reeds een enkele maandtermijn leidt tot dagvaarding.
Is dit akkoord?
2.10.
Op 22 april 2022 heeft [gedaagde] onder andere als volgt bij e-mail gereageerd:

Dit is akkoord.
2.11.
Bij e-mail van 22 april 2022 heeft de advocaat van [eiseres] aan mevrouw [naam] - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Graag verwijs ik naar ons telefoongesprek van zojuist. Ik belde u nadat ik uw echtgenoot [gedaagde] eerder deze middag al gesproken had.
De heer [gedaagde] en u hebben toegezegd om de betalingen van mijn cliënte aan de heer [gedaagde] , zoals deze blijken uit de toegestuurde banktransactieoverzichten volledig aan cliënte terug te betalen in termijn van € 150,- per maand. In totaal gaat het om een bedrag groot 4.828,45 euro. De eerste betaling ad € 150,- wordt maandag of dinsdag aanstaande al verricht door bijschrijving op de bankrekening van mijn derdengeldenstichting (…).
Ik vertrouw erop dat u correct zult (blijven) betalen zodat deze vordering uiterlijk na 33 maanden voldaan is.
Verder kan ik u bevestigen dat ik bij de huidige stand van zaken ik niet zal laten dagvaarding.
2.12.
Bij brief van 9 mei 2022 heeft mr. A.D.V. Martina werkzaam bij De Rechtsagent B.V. namens [gedaagde] - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Uw cliënte mevrouw [eiseres] beweert dat ze een bedrag van € 24.755,52 aan mijn cliënt heeft geleend en dat ze met cliënt overeen is gekomen dat hij dit bedrag in termijnen terug zou betalen. Cliënt is echterniet bekend met uw cliënteen heeftderhalve geen contract getekend. De handtekening van cliënt is vervalst op de overeenkomst. Uw cliënt heeft niet bewezen dat het bedrag van € 24.755,52 aan cliënt is verstrekt.
Hierbij verzoek ik u binnen 7 dagen na dagtekening van dit schrijven zorg te dragen voor de bevestiging dat cliënt geen lening heeft van € 24.755,52. Cliënt zal daarna afspraken maken met betrekking tot betaling van de € 4.828,45.
2.13.
In de periode tussen 9 mei en 19 mei 2022 hebben de advocaat van [eiseres] en mr. Martina namens [gedaagde] contact gehad over de mogelijke verschuldigdheid van € 24.755,52 van [gedaagde] aan [eiseres] .
2.14.
Bij e-mail van 31 mei 2022 heeft mr. S.C.M. Suijkerbuijk namens [gedaagde] aan de advocaat van [eiseres] - voor zover van belang - het volgende meegedeeld:

Eiser blijft bij zijn standpunten zoals eerder ingenomen. Met name dat de gestelde contante betalingen nimmer door hem zijn ontvangen, en dat zijn handtekening onder de door uw cliënte opgestelde overeenkomst is vervalst.
Wel erkend hij dat er bedragen op zijn rekening zijn gestort met een totaal van € 4.828,45. Cliënt is bereid deze bedragen terug te storten, doch kan dit niet in één keer. Uw cliënte wordt verzocht akkoord te gaan met een betalingsregeling van € 300,-- per maand voor dit bedrag.(…)
2.15.
Op 3 juni 2022 heeft de advocaat van [eiseres] onder andere als volgt bij e-mail gereageerd:

Mijn cliënte gaat onder de hierna te noemen voorwaarden akkoord met de door u voorgestelde betalingsregeling voor door uw cliënt via zijn bankrekening ontvangen bedrag van € 4.828,45.
Cliënte staat betaling in 15 termijnen ad € 300,- en een laatste (16e) termijn van € 328,45 toe. (…)
Voor het nog in geschil zijnde bedrag van € 24.755,52 zal vonnis gevraagd worden aan de rechtbank.
2.16.
Op 16 juni 2022 heeft [eiseres] een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank tot het laten doen van een voorlopig deskundigenbericht. Dit ter uitvoering van een onderzoek naar de echtheid van de handtekening van [gedaagde] op de onder 2.3 bedoelde ‘
Financiële contract overeenkomst’. Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de rechtbank dat verzoek toegewezen.
2.17.
Bij beschikking van 29 november 2022 heeft de rechtbank het deskundigenonderzoek bevolen en is de heer C. Verhulst (hierna: Verhulst), verbonden aan Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. tot deskundige benoemd. Eén van de onderzoeksvragen luidt als volgt:

1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekening die linksonder is geplaatst op de financiële overeenkomst van 22 april 2017, van de heer [gedaagde] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] , afkomstig is en door hem geplaatst is?
2.18.
Bij rapport van 8 februari 2023 heeft Verhulst - voor zover van belang - het volgende geconcludeerd:

8. Hypothesen
(…) H1. De betwiste handtekening is een authentieke handtekening van de heer [gedaagde]
H2. De betwiste handtekening is een vervalsing van de handtekening van de heer [gedaagde]
11. Conclusies
(…) De bevindingen van het onderzoek zijnwaarschijnlijkerwanneer hypothese H1 juist is dan wanneer hypothese H2 juist is.
Dit betekent:
De bevindingen van het onderzoek zijnwaarschijnlijkerwanneer de betwiste handtekening een authentieke handtekening is van [gedaagde]dan wanneer het om een vervalsing gaat van de handtekening van deze persoon.
De kans op het vinden van deze resultaten is 10 tot 100 keer groter wanneer de betwiste handtekening een authentieke handtekening is dan wanneer het een vervalsing betreft.
2.19.
[gedaagde] betaalt sinds juni 2022 € 300,- per maand terug. Tot aan de datum van dagvaarding, 4 april 2023, heeft hij 11 keer € 300,- aan [eiseres] voldaan. Ook daarna heeft [gedaagde] maandelijks € 300,- overgemaakt aan [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] verschuldigd is om aan [eiseres] een bedrag van € 29.583,97 te betalen, te verminderen met de betalingen die [gedaagde] sinds oktober 2022 hiervoor aan [eiseres] gedaan heeft;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 29.583,97, te verminderen met de sinds oktober 2022 reeds verrichte betalingen hiervoor, maar te vermeerderen met wettelijke rente over het openstaande bedrag vanaf datum van verschuldigdheid tot aan de dag van betaling;
III. [gedaagde] veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.295,72;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de (na)kosten van deze procedure, door [gedaagde] te voldoen aan [eiseres] binnen drie dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten van deze procedure niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten van deze procedure te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] in verzuim is met de terugbetaling van de door hem van [eiseres] geleende gelden. Het grootste deel van het aan [gedaagde] uitgeleende geld betreft € 18.000,- aan contante betalingen aan [gedaagde] . [gedaagde] zou aan rente en aflossing in totaal € 24.755,52 terugbetalen. Op 22 april 2017 hebben [eiseres] en [gedaagde] daarover een overeenkomst ondertekend op basis waarvan [gedaagde] erkent dat hij dit bedrag heeft geleend en toezegt dat hij dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 257,87 zal afbetalen. [gedaagde] heeft hiervan echter nog geen enkele termijn betaald. [eiseres] vordert daarom in deze procedure nakoming van de overeenkomst.
Daarnaast en na het sluiten van de genoemde overeenkomst heeft [eiseres] ook per bank geld met een totaalbedrag van € 4.828,45 aan [gedaagde] uitgeleend. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het bedrag van € 4.828,45 erkend en betaalt iedere maand € 300,- om dit bedrag af te lossen. Omdat er geen overeenstemming is tussen partijen over een betaling in termijnen, stelt [eiseres] dat zij terstond nakoming van die tweede geldleningsovereenkomst kan vorderen.
Ten aanzien van haar totale geldvordering stelt [eiseres] bovendien dat zij belang heeft bij een verklaring voor recht, zodat zij zekerheid krijgt dat [gedaagde] de gehele vordering van € 29.583,97 aan haar moet betalen.
[eiseres] stelt ten slotte dat zij recht heeft op de werkelijke proceskosten en vordert dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de deskundige.
3.3.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het bedrag van € 4.828,45 erkend. Hij betaalt op die lening € 300,- per maand af. Hij betwist de verschuldigdheid van het bedrag van € 24.755,52 en stelt daarbij, onder meer, dat de handtekening op de ‘
Financiële contract overeenkomst’ niet van hem afkomstig is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Lening via bank
4.1.
[gedaagde] heeft erkend dat hij het bedrag van € 4.828,45 verschuldigd is aan [eiseres] . [gedaagde] lost hiervoor iedere maand € 300,- af bij [eiseres] . Ter zitting is duidelijk geworden dat er nog € 328,45 openstaat op het totaalbedrag van € 4.828,45. De rechtbank wijst het openstaande bedrag toe. Voor zover er na de zitting nog betalingen hebben plaatsgevonden, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] die in mindering brengt op de toe te wijzen vordering.
Lening in contanten
4.2.
In geschil tussen partijen is het grotere gedeelte van de vordering, namelijk de door [eiseres] gestelde lening via contante betalingen van [eiseres] aan [gedaagde] .
4.2.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij € 18.000,- in contanten heeft uitgeleend aan [gedaagde] . Dit blijkt volgens haar ten eerste uit de overeenkomst die zij met [gedaagde] heeft gesloten. In die overeenkomst hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] gedurende 96 maanden een bedrag van € 257,87 per maand en inclusief rente € 24.755,52 bij [eiseres] aflost.
De gerechtelijk deskundige heeft bevestigd dat de handtekening op die overeenkomst van [gedaagde] is. Daarnaast stelt [eiseres] dat uit de telefoongesprekken tussen de advocaat van [eiseres] en [gedaagde] en de daarbij gevoerde e-mailwisseling blijkt dat [gedaagde] heeft erkend het bedrag van € 24.755,52 aan [eiseres] verschuldigd te zijn. [gedaagde] heeft tijdens deze gesprekken en per mail namelijk toegezegd om € 150,- per maand via zijn echtgenote te betalen voor de kleine lening en € 150,- per maand buiten zijn echtgenote om te betalen voor de grote lening. Hij wilde de leningen op deze manier afbetalen om naar eigen zeggen zijn huwelijk te redden, aldus [eiseres] .
4.2.2.
[gedaagde] betwist dat hij een affectieve relatie heeft gehad met [eiseres] en dat hij contant geld van haar heeft geleend. Bovendien betwist hij dat hij de overeenkomst heeft ondertekend. De rechtbank begrijpt het standpunt van [gedaagde] zo dat aan het onderzoek van de gerechtelijk deskundige geen waarde kan worden gehecht omdat [eiseres] niet de originele overeenkomst aan de deskundige heeft gepresenteerd en dat ook in deze procedure niet heeft gedaan.
Dat hij de verschuldigdheid van het bedrag van € 24.755,52 heeft erkend per e-mail van 22 april 2022, berust volgens [gedaagde] op een vergissing. [gedaagde] heeft destijds namelijk slechts de verschuldigdheid van de kleinere lening van € 4.828,45 willen erkennen en zijn akkoord willen geven op de terugbetaling van die lening met € 300,- per maand.
4.3.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de vordering van [eiseres] toewijsbaar is. Zij licht dit als volgt toe.
4.3.1.
Bezien in het licht van wat [eiseres] heeft aangevoerd ter onderbouwing van het bestaan van de contante lening aan [gedaagde] , heeft [eiseres] zijn standpunt dat hij geen contant geld van [eiseres] heeft geleend onvoldoende onderbouwd. Cruciaal is daarbij de overeenkomst die partijen op 22 april 2017 hebben ondertekend. Daarin erkent [gedaagde] zonder voorbehoud dat hij wegens een lening (de contante lening) € 24.755,52 aan [eiseres] moet terugbetalen. Uit het rapport van de gerechtelijk deskundige Verhulst van 8 februari 2023 is onder andere gebleken dat het waarschijnlijker is dat het om een authentieke handtekening van [gedaagde] gaat, dan dat het om een vervalsing van zijn handtekening gaat. [gedaagde] heeft geen steekhoudende argumenten ingebracht tegen de conclusies van Verhulst. Te meer omdat [gedaagde] de deskundigheid van Verhulst op het gebied van onderzoek naar authenticiteit van handtekeningen niet heeft betwist. Tenslotte is onjuist de stelling van [gedaagde] dat Verhulst niet beschikte over het origineel van de overeenkomst (zie blz. 5 van het rapport van Verhulst). De rechtbank volgt daarom de gerechtelijk deskundige in zijn conclusies en neemt ze over.
4.3.2.
Daar komt bij dat [gedaagde] in zijn e-mail van 22 april 2022 heeft erkend dat hij een totaalbedrag van € 29.583,97 verschuldigd is aan [eiseres] en dat hij daar met € 300,- per maand aan af zou betalen. Dat deze e-mail op een vergissing berust, volgt de rechtbank niet, gelet op de inhoud van de in 2017 gesloten overeenkomst. Gezien de wijze waarop [gedaagde] zou gaan terugbetalen (€ 150,- via zijn echtgenote en € 150,- buiten haar om), acht de rechtbank een vergissing bovendien ongeloofwaardig. [gedaagde] heeft ter zitting geen redelijke uitleg gegeven waarom hij zo’n betaalconstructie zou moeten aanhouden, als hij alleen maar het bedrag van € 4.828,45 per bank zou hebben geleend. Zijn echtgenote was immers al op de hoogte van die kleinere lening.
Conclusie
4.4.
Op basis van het voorgaande, is de onder I. door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. Ook wijst de rechtbank vordering II. tot betaling van het bedrag van € 29.583,97, te verminderen met de inmiddels gedane aflossingen door [gedaagde] , toe.
Wettelijke rente
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 29.583,97 is toewijsbaar met ingang van de dag van de dagvaarding, zijnde 4 april 2023, nu voor een eerdere verzuimdatum onvoldoende is gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
De eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten, waarin begrepen de kosten van het voorlopig deskundigenbericht, worden veroordeeld. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd waarom de werkelijke proceskosten vergoed zouden moeten worden door [gedaagde] . De rechtbank wijst die vordering dan ook af en stelt tot aan dit vonnis de proceskosten van deze zaak aan de zijde van [eiseres] als volgt vast:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
2.298,00
(3 punten × € 766,00)
Totaal
2.514,48
4.8.
Blijkens de door de deskundige overgelegde factuur bedragen de door de deskundige gemaakte kosten € 2.964,50 inclusief BTW. Nu de kosten van het deskundigenonderzoek zijn betaald ten laste van ’s-Rijks kas en voorlopig aan partijen in debet zijn gesteld, zal de rechtbank [gedaagde] op grond van artikel 244 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering veroordelen tot betaling van € 2.964,50 aan de griffier.
4.9.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan haar de wettelijke rente over de proceskosten binnen drie dagen na dagtekening van het vonnis te voldoen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.10.
[eiseres] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de tenuitvoerlegging, de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] verschuldigd is om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 29.583,97, te verminderen met de betalingen die [gedaagde] sinds juni 2022 hiervoor aan [eiseres] gedaan heeft,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 29.583,97, te verminderen met de sinds juni 2022 reeds verrichte betalingen hiervoor, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over het openstaande bedrag met ingang van 4 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.514,48, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het deskundigenonderzoek en veroordeelt [gedaagde] mitsdien aan de griffier van deze rechtbank te voldoen een bedrag van € 2.964,50 voor ingevolge artikel 199 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.