ECLI:NL:RBNHO:2023:12230

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
10325691 \ CV EXPL 23-421
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over bedingen in de algemene voorwaarden van Q-Park Operations Netherlands B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 10 augustus 2023 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen Q-Park Operations Netherlands B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. Q-Park vordert betaling van € 366,02, bestaande uit een tarief voor een verloren parkeerkaart en een schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij zonder geldig parkeerbewijs de parkeergarage heeft verlaten door middel van 'treintje rijden'. Dit wordt als een tekortkoming beschouwd op basis van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek. Subsidiair wordt gesteld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, wat ook kan leiden tot schadevergoeding op basis van artikel 6:162 BW.

De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van Q-Park getoetst aan de hand van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter benadrukt dat het essentieel is om te beoordelen of de bedingen in de algemene voorwaarden eerlijk zijn ten opzichte van de consument. De rechter heeft vastgesteld dat de bedingen in de algemene voorwaarden mogelijk oneerlijk zijn, vooral met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten. De eisende partij is opgedragen om een nadere toelichting te geven over deze bedingen. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10325691 \ CV EXPL 23-421
Uitspraakdatum: 10 augustus 2023
Tussenvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands B.V.
gevestigd te Maastricht
de eisende partij
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De vordering

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 366,02‬
(€ 40,50 tarief verloren kaart en € 325,52 schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert zij veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
Primair legt de eisende partij aan de vordering ten grondslag dat de gedaagde partij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen uit de overeenkomst (artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), door zonder gebruikmaking van een geldig parkeerbewijs de parkeergarage uit te zijn gereden via ‘treintje rijden’ (direct achter een voorganger aan onder de slagboom doorrijden). Op grond van de algemene voorwaarden is de gedaagde partij hiervoor een (aanvullende) schadevergoeding van € 325,52 verschuldigd en daarnaast een bedrag van € 40,50 als geldend tarief voor ‘verloren kaart’.
2.3.
Subsidiair legt de eisende partij aan de vordering ten grondslag dat de gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld. Het treintje rijden is immers in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Door het handelen van de gedaagde partij heeft de eisende partij schade geleden die aan de gedaagde partij kan worden toegerekend (artikel 6:162 BW).

3.De beoordeling

Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
3.1.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [1] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
3.2.
De kantonrechter voegt hier nog aan toe dat het gaat om een beoordeling van de bedongen afspraken, die de rechten en plichten van partijen over en weer vastleggen en waar de consument door het sluiten van de overeenkomst contractueel aan kan worden gehouden. Of de eisende partij de consument ook daadwerkelijk aan die afspraken houdt, of in de praktijk alleen naleving van wettelijke bepalingen verlangt, is in dit verband niet relevant. De omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen ontslaat de kantonrechter namelijk niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of de eisende partij zichzelf contractueel de mogelijkheid heeft voorbehouden om desgewenst, in of buiten rechte, aanspraak te maken op een contractueel bedongen vergoeding – en vervolgens ambtshalve te toetsen of het betreffende contractuele beding oneerlijk is en vernietigd moet worden. In dat laatste geval heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding. [2]
3.3.
Samenvattend moet de kantonrechter in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
3.4.
De bedingen in de algemene voorwaarden moeten voldoen aan het transparantievereiste als vermeld in artikel 6:238 lid 2 BW. Dit houdt in dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet zijn om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. Kortgezegd: de bedingen dienen duidelijk en begrijpelijk te zijn opgesteld. Gebrek aan transparantie van een beding betekent niet noodzakelijkerwijs dat het beding ook oneerlijk is. Het is een omstandigheid die meeweegt bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding. [3]
Concrete ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
3.5.
Uit de overlegde stukken blijkt dat op de overeenkomst de ‘
ALGEMENE VOORWAARDEN PARKEREN 12.2020’ van de eisende partij van toepassing zijn (hierna: de Algemene Voorwaarden).
3.6.
Artikel 5.8 van de Algemene Voorwaarden luidt, voor zover van belang
:
(…). Q-Park heeft het recht daarnaast en daarenboven overige daadwerkelijk geleden (gevolg)schade te vorderen.
3.7.
Artikel 8.1 van de Algemene Voorwaarden luidt: “
Indien de Klant tekortschiet in de nakoming van enige verplichting die ingevolge de wet, de plaatselijke verordeningen en gebruiken en/of de met hem gesloten overeenkomst inclusief de daarop van toepassing zijnde Voorwaarden op hem rusten, pleegt de Klant wanprestatie, zonder dat daartoe enige verdere ingebrekestelling is vereist. Q-Park is alsdan gerechtigd de overeenkomst middels schriftelijk bericht te beëindigen en de Klant de toegang tot de Parkeerfaciliteit te weigeren. De Klant is gehouden om aan Q-Park alle schade te vergoeden, door Q-park te lijden als gevolg van de in het voorgaande bedoelde fout, nalatigheid en/of enig ander in gebreke blijven, onverminderd de gehoudenheid van beide partijen tot nakoming van die verplichtingen die tot aan de beëindiging van de overeenkomst voor ieder van hen zouden zijn ontstaan of zullen ontstaan.
3.8.
Artikel 8.2 van de Algemene Voorwaarden luidt: “
Indien Q-Park genoodzaakt is een sommatie, ingebrekestelling of ander exploot aan de Klant te doen uitbrengen of in geval van noodzakelijke procedures tegen de Klant, is de Klant verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, waaronder de kosten van rechtskundige bijstand, zowel in als buiten rechte, aan Q-Park te vergoeden. Voor zover incassomaatregelen noodzakelijk zijn, worden de buitengerechtelijke kosten tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op 15% van de onbetaalde hoofdsom, met een minimum van € 250,-, tenzij hiervoor een andersluidende bindende wettelijke regeling geldt.
3.9.
Voornoemde artikelen worden ieder afzonderlijk vermoed oneerlijk te zijn. Weliswaar is artikel 8.2 van de Algemene Voorwaarden een specifieke bepaling ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten, maar de kantonrechter constateert dat ook op grond van artikel 5.8 en 8.1 van de Algemene Voorwaarden buitengerechtelijke incassokosten kunnen worden gevorderd. Op grond van elk van deze artikelen kan een onevenredig hoog en ongelimiteerd bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aan de consument in rekening worden gebracht. Elk van de genoemde artikelen wijkt ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 BW in samenhang met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Met de zinsnede ‘
tenzij hiervoor een andersluidende bindende wettelijke regeling geldt’ in artikel 8.2 is onvoldoende duidelijk en begrijpelijk gemaakt dat de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten volgt uit artikel 6:96 BW en het Besluit. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich hierover uit te laten.
Conclusie
3.10.
De eisende partij wordt opgedragen een nadere, onderbouwde toelichting te geven ten aanzien van rechtsoverweging 3.9. Indien de eisende partij daaraan niet of niet volledig voldoet, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
3.11.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
beveelt de eisende partij om bij akte op de rol van
7 september 2023de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken zoals hiervoor is overwogen;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.HvJ 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia)
2.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971 (Vb)
3.HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830 (Euribor), r.o. 3.4