ECLI:NL:RBNHO:2023:1254

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
HAA 23/361
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 17 februari 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. D. Quakernaat, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan een derde-partij is verleend voor het bouwen van een woning op een perceel in [plaats]. De vergunning is verleend op 1 november 2022, maar volgens verzoekers is deze in strijd met het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit op meerdere punten in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Er zijn bezwaren geuit over de afstand tot de erfgrens, bezonning en parkeermogelijkheden. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft en schorst de omgevingsvergunning tot de uitspraak op het beroep. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/361

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en mevrouw [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [woonplaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan derde-partij bij besluit van
1 november 2022 verleende omgevingsvergunning (het bestreden besluit) voor het bouwen van een woning op het adres [adres 1] in [plaats] .
2. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter bij het indienen van de voorlopige voorziening ook gevraagd een ordemaatregel te treffen. Dat verzoek is bij uitspraak van 25 januari 2023 afgewezen.
3. Derde-partij heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd. Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van verweerder en derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Geen kortsluiting
6. De gronden van beroep zijn op 6 februari 2023 en daarmee kort voor de zitting ingediend. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij nog niet in staat is op de beroepsgronden te reageren. De voorzieningenrechter is (mede) daarom tot de conclusie gekomen dat van een situatie waarin nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak geen sprake is. De voorzieningenrechter geeft dus geen toepassing aan het bepaalde in artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en beslist daarom niet gelijktijdig op het beroep van verzoekers.
Spoedeisend belang
7. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd de omgevingsvergunning te schorsen. Tijdens de zitting heeft derde-partij bevestigd dat op 25 januari 2023 een boorstelling is geplaatst en dat piketpalen zijn uitgezet ten behoeve van het graven van de kelder. Derde-partij heeft verder aangegeven dat hij de werkzaamheden zal voortzetten zodra dat mag en dat bij een afwijzing van het verzoek de kelder tegen het einde van de voorjaarsvakantie zal zijn gerealiseerd. Bij deze stand van zaken kan verzoekers een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening niet worden ontzegd.
De omgevingsvergunning
8.1
Bij de omgevingsvergunning, die ziet op het realiseren van een woning op het perceel [adres 1] (kadastraal nummer A 3180), is toestemming verleend voor de activiteiten bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het met een bestemmingsplan strijdig gebruik van gronden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
8.2
Op de gronden waarop het plan is beoogd gelden op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan “ [plaats] ” de bestemmingen “Gemengd” en “Waarde Archeologie – 2”. De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, dat het plan niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, tweede lid, onder a, sub 3, van de Wabo. Volgens verweerder is het project niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening en bestaan er ook overigens geen belemmeringen om aan het plan mee te werken. Van belang daarbij is dat derde-partij met verzoekers overeenstemming heeft bereikt over de afstand van de woning tot de zijdelingse erfgrens en de maximale bouw- en goothoogte van de woning. Verder geldt dat met een parkeerdrukmeting/parkeerrapportage is aangetoond dat in de directe omgeving ruim voldoende restcapaciteit is en ook uit het door verweerder uitgevoerde parkeeronderzoek is gebleken dat de parkeerdruk in de omgeving laag is. De afdeling verkeer heeft daarom een positief advies gegeven.
Gronden van het verzoek
9.1
.1 Verzoekers stellen dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Overeenstemming
9.2
Verzoekers voeren in de eerste plaats aan dat als harde voorwaarde voor het verlenen van de omgevingsvergunning gold dat derde-partij overeenstemming zou bereiken met de buren in verband met de afstand zijdelingse perceelsgrens van 2 meter. Zoals ook verwoord in de omgevingsvergunning, is met verzoekers overeenstemming bereikt over het bouwen op 2 meter afstand tot de erfgrens, maar niet over bouwen op kortere afstand tot de erfgrens. Bij het bouwen op 2 meter van de erfgrens is een maximale hoogte van de te bouwen woning van 7,5 meter afgesproken. Ter zitting hebben verzoekers toegelicht dat zij eerder wel akkoord zijn gegaan met het bouwen op een kortere afstand tot de erfgrens, maar dat dit betrekking had op een bouwplan met een hoogte van 6,60 meter, later nog verhoogd tot 7,00 meter. Door vergunning te verlenen voor het realiseren van een woning van 7,55 meter hoog op een kortere afstand dan 2 meter tot de zijdelingse erfgrens, is aan de randvoorwaarde voor het kunnen verlenen van de omgevingsvergunning niet voldaan. Verzoekers worden door het besluit onevenredig aangetast in hun woon- en leefklimaat. Omdat is gehandeld in strijd met de tussen verzoekers en derde-partij gemaakte afspraken is ook sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
Bezonning
9.3
Verzoekers stellen verder dat niet aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan wat betreft het punt van zonlichtderving voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Niet is duidelijk of in de bezonningsstudie is uitgegaan van het juiste bouwplan en of is uitgegaan van de juiste afstanden van de woning tot de erfgrens. Zoals ook onderschreven in de bezonningsstudie zorgt het bouwplan op verschillende data voor een onevenredige verslechtering van het aantal zonuren in de woning en op het perceel van verzoekers. Verweerder heeft met deze aanzienlijke verslechtering onvoldoende rekening gehouden in de besluitvorming.
Parkeermeting
9.4
Verzoekers stellen dat ook wat betreft parkeren het bestreden besluit niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Het is de vraag of de uitgevoerde parkeerdrukmeting nog representatief is nu deze dateert van 1 april 2020 en zich sindsdien veranderingen hebben voorgedaan waardoor de parkeerdruk is toegenomen. Verzoekers stellen verder dat uit de parkeerdrukmeting blijkt dat er niet kan worden voldaan aan de eisen gesteld in de Nota Parkeernormen 2020 gemeente [gemeente] nu uit de resultaten is te zien dat zeker in de maatgevende avondperiode en nachtperiode in de bestaande situatie al meermaals wordt uitgekomen boven de maximale bezettingsgraad van 85%. Er is onvoldoende ruimte om nog eens 3 auto’s te kunnen parkeren binnen de acceptabele loopafstand van 100 meter, waarbij dan alleen wordt toegekomen aan het meetellen van parkeerplaatsen in de [straat 1] . De in de parkeerdrukmeting gegeven mogelijke verklaring voor de overschrijding van de maximale bezettingsgraad, te weten een mogelijk bovengemiddeld autobezit van de bewoners van de [straat 1] en dat zij minder dan gemiddeld gebruik maken van de parkeergelegenheid op hun eigen gronden, zijn slechts aannames. Dit is niet onderzocht.
Oordeel van de voorzieningenrechter
10.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit op meerdere punten in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Overeenstemming
10.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat het toestaan door verweerder om te bouwen op een kortere afstand tot de erfgrens dan 2 meter blijkens het bestreden besluit enkel is gebaseerd op het bereiken van overeenstemming hierover tussen derde-partij en verzoekers. Verweerder is daarbij afgegaan op de afspraak zoals deze hem door derde-partij is gepresenteerd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij voor de juistheid van de afspraak bevestiging vond in de door verzoekers ingebrachte zienswijze. Deze zienswijze geeft evenwel blijk van een akkoord met bedenkingen en ook uit het verdere verloop van de onderhavige procedure blijkt over de gemaakte afspraak onduidelijkheid te bestaan. Derde-partij meent dat verzoekers akkoord zijn gegaan met het bouwplan zoals vergund. Verzoekers geven evenwel aan akkoord te zijn gegaan met een bouwwerk van 6,60 (en nadien nog van 7,00) meter hoog op die afstand, maar zijn, nadat derde-partij bij zijn bouwplan van 7,55 meter hoog is gebleven, steeds uitgegaan van de afspraak zoals verwoord in zowel het ontwerpbesluit als het bestreden besluit, te weten “Met de buren ( [adres 2] ) is overeenstemming bereikt over het bouwen op 2 meter afstand van de zijdelingse erfgrens.” De afspraak tussen partijen is niet schriftelijk vastgelegd. De omstandigheid dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het woord “op” in de hiervoor geciteerde zinsnede een verschrijving betreft en zowel in het ontwerpbesluit, het bestreden besluit als het verweerschrift dient te worden gelezen als “binnen” draagt aan de duidelijkheid over de gemaakte afspraak tussen derde-partij en verzoekers ook niet bij. Het bestreden besluit is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit punt dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Ook ter zitting heeft verweerder in reactie op de discussie niet nader gemotiveerd op grond waarvan verweerder de realisatie van het bouwplan zoals vergund, dus binnen een afstand van 2 meter tot de erfgrens en met een hoogte van 7,55 meter, niet in strijd acht met een goede ruimtelijke ordening.
Bezonning
10.2
Anders dan verweerder in reactie op de ingebrachte zienswijzen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat uit de bezonningsstudie blijkt dat aan de lichte TNO-norm wordt voldaan, niet maakt dat het besluit voorziet in een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor moet immers beoordeeld worden in welke mate het woon- en leefklimaat van verzoekers door de verminderde bezonning wordt beperkt en of deze beperking al dan niet aanvaardbaar is. Het bestreden besluit vermeldt hierover niets en ontbeert daarmee ook op dit punt een deugdelijke motivering. Ook ter zitting kon verweerder desgevraagd niet inhoudelijk reageren op de door verzoekers ingebrachte punten die betrekking hebben op de deugdelijkheid van de gemaakte bezonningsstudie en op de conclusie van deze studie voor hun woning en perceel.
Parkeren
10.3
De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen tussen partijen niet in geschil is, dat het bouwplan zou moeten voorzien in 3 parkeerplaatsen op eigen terrein. Omdat dit niet kan, is onderzocht of in de directe omgeving voldoende restcapaciteit bestaat om in dit aantal parkeerplaatsen te voorzien. Door derde-partij is bij de aanvraag het “Parkeerdrukonderzoek [straat 1] , [plaats] ” (hierna: parkeerdrukonderzoek) overgelegd, opgesteld op 17 mei 2022, met bijlagen, waaronder drie parkeerdrukmetingen, gedaan in april en mei 2020. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit voor wat betreft het punt parkeren gebaseerd op dit parkeerdrukonderzoek. Daarin is volgens verweerder aangegeven dat in de huidige situatie de restcapaciteit bij een bezettingsgraad van 85% 4 parkeerplaatsen bedraagt. De parkeerdruk is in de praktijk evenwel hoger. Dat is mogelijk te verklaren, met name omdat een deel van de bewoners van de nieuwbouw ten noorden van het [plantsoen] niet op het voor hun woningen gerealiseerde parkeerterrein parkeert, maar in de [straat 1] . In het parkeerdrukonderzoek is geconcludeerd: “Indien de bewoners van de nieuwbouw aan de noordzijde van het [plantsoen] parkeren op de voor hun woningen gerealiseerde parkeerplaatsen op de [straat 2] , bedraagt de restcapaciteit in het zuidelijk deel van de [straat 1] 4 parkeerplaatsen.” en “indien bewoners van de nieuwbouw ten noorden van het [plantsoen] in de [straat 1] willen blijven parkeren en/of bestaande bewoners van de [straat 1] geen gebruik blijven maken van parkeergelegenheid op eigen erf en er voor hun een openbare parkeerplek in de [straat 1] beschikbaar is, zullen (nieuwe) bewoners van de [straat 1] elders moeten parkeren (waarbij de loopafstand groter is dan 100 meter).” Het in het bestreden besluit genoemde (positieve) advies van de afdeling Verkeer bevindt zich niet bij de gedingstukken. Zonder nadere motivering, die door verweerder ter zitting niet kon worden gegeven, staat naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet vast dat binnen een straal van 100 meter voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn waarmee aan de parkeereis kan worden voldaan. Ook op dit punt is er een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

11.1
Nu het besluit op belangrijke onderdelen gebrekkig is gemotiveerd en/of niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek toe te wijzen.
11.2
De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen tot de uitspraak op het beroep. Derde-partij zal tot op het beroep is beslist van de verleende omgevingsvergunning geen gebruik mogen maken.
12. De voorzieningenrechter wijst partijen er ter informatie op dat (indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding vormen) kan worden gevraagd om opheffing of wijziging van de getroffen voorlopige voorziening (als bedoeld in artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
13. De behandeling van het beroep zal in april of mei 2023 plaatsvinden. Daarover worden partijen separaat bericht. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om voor die tijd met elkaar in gesprek te gaan om te bezien of tot een minnelijke oplossing kan worden gekomen. Verweerder kan deze tijd benutten om het bestreden besluit van een deugdelijke motivering te voorzien.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.